Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 240615 whiplash: neuroloog en orthopeed duiden geen beperkingen; verklaring fysiotherapeut en rapportages UWV zijn onvoldoende

Rb Rotterdam 240615 whiplash: neuroloog en orthopeed duiden geen beperkingen; verklaring fysiotherapeut en rapportages UWV zijn onvoldoende

2. De vaststaande feiten

2.1. Op 5 augustus 2005 heeft een (verkeers)ongeval plaatsgevonden waarbij [Eiser] en een verzekerde van London betrokken waren.

2.2. London heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.

2.3. [Eiser] ondervindt na het ongeval (onder meer) pijnklachten van de nek, schouders, rug en linkerarm.

2.4. Om vast te stellen of [Eiser] ten gevolge van het ongeval (blijvend) letsel met beperkingen heeft opgelopen, is neuroloog dr. W.I.M. Verhagen (hierna: Verhagen) verzocht om [Eiser] te onderzoeken. In zijn (definitieve) rapport van 23 april 2009 heeft Verhagen de hem voorgelegde vragen, voor zover van belang, als volgt beantwoord:

“(…) Er is bij betrokkene sprake van een whiplash associated disorder graad II als gevolg van het ongeval (…). (…) Volgens de anamnese van betrokkene en ook blijkens het dossier had betrokkene tevoren geen klachten en afwijkingen op het vakgebied van de neurologie. De klachten zijn na dit ongeval ontstaan en derhalve acht ik de klachten en bij onderzoek gevonden afwijkingen redelijkerwijze het gevolg van het ongeval (…).

Er spelen daarbij naar mijn mening geen andere factoren geheet of ten dele een rol. (…) Ik acht thans ten aanzien van de ongevalsgevolgen een eindtoestand bereikt. Ik verwacht geen verandering in gunstige dan wel ongunstige zin, al of niet na therapeutische maatregelen. Een en ander is deels gebaseerd op het beloop bij betrokkene en de tijd die verstreken is na het ongeval, anderzijds op de bevindingen in de literatuur. (…)

Daar voor een WAD II geen neurologisch substraat is aan te geven, kan er conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie op grond daarvan vanuit neurologische optiek geen beperking worden aangegeven in de door u genoemde domeinen. (…)

Er zijn op grond van mijn onderzoek geen andere, niet door betrokkene aangegeven, beperkingen op de hierboven genoemde gebieden, waarmee bij de beoordeling rekening dient te worden gehouden. (…) Er is bij betrokkene op het vakgebied van de neurologie sprake van 0% blijvende meetbare functionele invaliditeit als gevolg van het ongeval, een geheel gezond mens stellende op 100, een en ander volgens de AMA-Guide 5e editie en de vigerende richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie. Er is bij betrokkene sprake van een WAD II en daarvoor is geen neurologisch substraat aan te geven. (…)”

2.5. Op 7 augustus 2009 is bij [Eiser] een nekhernia vastgesteld.

2.6. Om vast te stellen wat de oorzaak is van de nekhernia en of daaruit beperkingen voortvloeien hebben partijen tijdens de comparitie op 9 december 2013 afgesproken dat er een expertise bij orthopedisch chirurg drs. R.J.J. Devilée (hierna: Devilée) zou plaatsvinden. Op 7 november 2014 heeft Devilée definitief gerapporteerd. Naar aanleiding van opmerkingen van de advocaten van partijen en de medisch adviseur van London heeft Devilée het conceptrapport dat hij partijen had gezonden op onderdelen aangevuld/aangepast. Het rapport van Devilée houdt, voor zover van belang, het volgende in:

“(…) 
Als diagnose stel ik dat er sprake is van een scala aan klachten en beperkingen zoals dat gezien wordt bij een Whiplash Associated Disorder type 2 na een doorgemaakt acceleratie/deceleratie-trauma van de centrale wervelkolom. Op orthopedisch vakgebied wordt geen anatomisch substraat gevonden dat een verklaring zou vormen voor de klachten zoals die door betrokkene in 2005 werden gemeld. In de loop der tijd is een discusprotrusie op het niveau C4-C5 ontstaan. Betrokkene kan mij niet exact vertellen wanneer hij uitstralende klachten naar de linkerarm heeft gekregen. Ook het medisch dossier brengt hierin geen opheldering. Feit is wel dat de behandelend artsen, fysiotherapeut en specialisten tol 2009 geen neurologische afwijkingen constateren bij hun onderzoek. In de loop der tijd is de discusprotrusie operatief behandeld. Daarna zijn de klachten weer terug op het niveau zoals ze waren voordat uitstralende klachten naar de armen ontstonden. Er is momenteel sprake van degeneratieve afwijkingen op C4-5 zoals dat gezien wordt na een discectomie. (…) Op basis van de gestelde diagnose, het lichamelijk onderzoek en aanvullend röntgenonderzoek en op basis van de gegevens van het medisch dossier is er op orthopedisch vakgebied gezien hei ontbreken van een organisch substraat waardoor hel scala aan klachten zou kunnen worden verklaard volgens de vigerende richtlijnen geen sprake van de beperkingen. Alleen op basis van het oedeem in corpus C4 zijn matige beperkingen bij het gebruik van de nek aannemelijk. (…) Gezien het feit dat op orthopedisch vakgebied geen structurele afwijkingen kunnen worden gevonden die een verklaring vormen voor de door betrokkene aangegeven klachten en beperkingen, heb ik geen reden om aan te nemen dat in de toekomst nog een verslechtering zal gaan optreden op orthopedisch vakgebied. Er is sprake van een status na een discectomie op het niveau C4-C5. Dit kan uiteraard in de toekomst wel leiden tot vroegtijdige degeneratie van dit bewegingssegment. Daarvan zijn reeds de eerste tekenen aanwezig. Ik kan daarvan echter de relatie met hel ongeval niet vaststellen. (…) De termijn waarop en de male waarin de degeneratie gaat toenemen is niet voorspelbaar.

(…) Bij voortschrijdende slijtage van C4-5 kan stijfheid optreden van de cervicale wervelkolom. (…) Voor het ongeval bestonden bij betrokkene geen klachten noch afwijkingen op orthopedisch vakgebied, die thans nog steeds aanwezig zijn.

(…) Betrokkene zou als hem het ongeval niet was overkomen een discusprotrusie op het niveau C4-C5 kunnen hebben ontwikkeld. Ik heb geen relatie met het ongeval kunnen aantonen, zodat als hem het ongeval niet was overkomen een discusprotrusie met uitstraling naar de linkerarm ook had kunnen ontstaan. Ik heb geen reden om aan te nemen dat betrokkene een vergrote kans had op het ontwikkelen van schouderklachten als hem het ongeval niet was overkomen. Gezien de blanco voorgeschiedenis maakte hij een zelfde kans op het ontstaan van dergelijke klachten als gemiddeld in de bevolking.

(…) Uitgaande van het gegeven dat er geen relatie aantoonbaar is tussen het litigieuze ongeval en de discusprotrusie zou deze afwijking ook hebben kunnen ontstaan op hetzelfde moment en in dezelfde mate als betrokkene het ongeval niet was overkomen. Dat had ook kunnen leiden tot uitstralende klachten naar de bovenste extremiteit. De oorzaak van dit discuslijden is dan gelegen in de aanwezigheid van degeneratie op dit niveau. De uitstralende klachten zijn inmiddels verdwenen sedert de operatie die betrokkene heeft ondergaan. Deze situatie zou gelijk zijn. (…) Op basis van de status na discectomie bestaat naar de toekomst toe risico op degeneratie van het bewegingssegment C4-C5. Dat kan leiden tot een verslechtering van de huidige situatie. (…) De termijn waarop en de mate waarin deze progressieve degeneratie gaat optreden kan ik niet in maat en getal uitdrukken op dit moment.

(…) Als degeneratie progressief wordt zal dat kunnen leiden tot toename van stijfheid. Het is moeilijk te voorspellen welke beperkingen betrokkene dan zal gaan krijgen, gezien het feit dat er geen relatie bestaat tussen degeneratieve afwijkingen en klachten en beperkingen bij patiënten. Degeneratie begint meestal met stijfheid, waarna een functiebeperking optreedt.
(…)”

Een nadere vraag van de medisch adviseur van London heeft Devilée als volgt beantwoord:

“Klachten zoals die van betrokkene gezien worden, pijnklachten in de nek en schouders met uitstralingen naai­de arm en de tintelingen in de vingers kunnen na een discectomie inderdaad optreden als gevolg van optredend littekenweefsel dan wel een recidief MNP. Echter, de uitstraling waarin betrokkene momenteel de klachten aangeeft in digitum 4 en 5 past niet bij het niveau C4/C5 maar bij het niveau Th I. Derhalve slaan deze klachten geheel los van het niveau C4/C5. Pijnklachten in de nek en de schouders kunnen uiteraard als gevolg van hypertonie wel aanwezig zijn na een doorgemaakte operatie. “

3. Het geschil 

3.1. [Eiser] vordert – samengevat – veroordeling van London tot betaling van € 494.958,80, vermeerderd met rente en kosten. [Eiser] stelt dat hij ten gevolge van het ongeval lijdt aan een postwhiplashsyndroom, bestaande uit (onder meer) pijnklachten van de nek, schouders, rug en linkerarm, alsmede concentratieproblemen en problemen met het korte termijngeheugen. [Eiser] stelt voorts dat hij als gevolg van het ongeval een nekhernia heeft opgelopen. Zowel de whiplashklachten als de nekhernia leiden tot beperkingen waardoor hij onder meer (deels) arbeidsongeschikt is geraakt, aldus [Eiser]. [Eiser] stelt dat hij als gevolg van het ongeval de volgende schade lijdt:

– verlies verdienvermogen € 467.059,00
– materiële schade € 45.399,80
– smartengeld € 30.000,00
– economische kwetsbaarheid € 50.000,00 +
€ 592.458,80
– Bevoorschotting door London € 97.500,00 -/-
Totaal € 494.958,80

3.2. London voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [Eiser] in de kosten van deze procedure, nakosten en wettelijke rente daaronder begrepen, London betwist dat [Eiser] als gevolg van het ongeval klachten heeft die leiden tot beperkingen waardoor hij onder meer deels arbeidsongeschikt is geraakt. London stelt zich op het standpunt dat zij met het door haar betaalde totaalbedrag van € 102.500,00 aan voorschotten onder algemene titel (exclusief betaalde vergoedingen voor kosten van rechtsbijstand) de volledige door [Eiser] als gevolg van het ongeval geleden schade heeft voldaan.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Teneinde te kunnen beoordelen welke schade [Eiser] als gevolg van het ongeval heeft geleden en eventueel nog zal lijden, dient te worden vastgesteld of en in welke mate ongevalsgevolgen [Eiser] hebben beperkt in zijn belastbaarheid.

4.2. Partijen hebben ter vaststelling van de (blijvende) ongevalsgevolgen op medisch gebied expertises laten verrichten door de neuroloog Verhagen en de orthopeed Devilée. Voor beide rapportages geldt dat de keuze van de benaderde deskundige, de aan die deskundige voorgelegde informatie en vraagstelling een gezamenlijke keuze van (de medisch adviseurs van) partijen betrof. Weliswaar is dat ten aanzien van de rapportage van Verhagen door [Eiser] betwist, maar die betwisting is door hem niet althans onvoldoende gemotiveerd tegen de achtergrond van het feit dat ter comparitie namens [Eiser] is medegedeeld dat hij had besloten met Verhagen akkoord te gaan en daaraan heeft meegewerkt, Daarom zijn partijen in sterke mate gebonden aan de door die deskundigen uitgebrachte rapporten, Dat wil zeggen dat op de partij die de door die deskundigen in hun rapporten getrokken conclusies betwist een zware stelplicht rust.|

4.3. De rechtbank leidt uit de rapporten van Verhagen en Devilée af dat zij een gedegen onderzoek hebben verricht. De door hen getrokken conclusies vloeien logisch voort uit hun bevindingen en deze zijn deugdelijk gemotiveerd. Derhalve zal de rechtbank de door de deskundigen getrokken conclusies bij de behandeling van deze zaak tot uitgangspunt nemen. Voor zover partijen in deze procedure de door de deskundigen in hun rapporten getrokken conclusies hebben betwist, hebben zij niet aan de in dat kader op hen rustende stelplicht voldaan.

4.4. Het door Verhagen en Devilée in de respectievelijke deskundigenberichten op basis van de anamnese omschreven klachtenpatroon en hetgeen zij hebben vastgesteld komt overeen met het door [Eiser] gestelde scala aan klachten als weergegeven onder 2.3, Beide deskundigen duiden deze klachten in het kader van een postwhiplashsyndroom (WAD II). Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank, met inachtneming van de criteria van liet arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2001, NJ 2001,433 (Zwolsche Algemeene/De Greef) vast dat [Eiser] lijdt aan de door Verhagen en Devilée omschreven whiplashachtige klachten.

4.5. Echter, zowel Verhagen als Devilée komt tot de conclusie, de richtlijnen van hun respectievelijke beroepsgroepen volgend, dat er vanuit hun onderscheiden vakgebied geen medische beperkingen zijn te duiden die voortvloeien uit de ongeval gerelateerde klachten, Devilée concludeert wel tot matige beperkingen bij het gebruik van de nek, maar schrijft dat hij geen verband met het ongeval heeft kunnen aantonen. Volgens hem is sprake van een discusprotrusie op het niveau C4/C5 en zou die ook hebben kunnen ontstaan als het ongeval niet had plaatsgevonden. De pijnklachten aan nek en schouders zouden volgens Devilée ook een gevolg kunnen zijn van de hernia en de operatie daaraan. Zoals overwogen, bieden de rapporten van Verhagen en Devilée voldoende onderbouwing voor de stelling dat sprake is van objectiveerbare reële, niet ingebeelde, niet voorgewende en niet overdreven klachten die te duiden zijn als ongevalsgevolg. Dit laat naar het oordeel van de rechtbank echter onverlet dat het ook aan [Eiser] is om het benodigde bewijs van de door hem gestelde beperkingen, die hij aan deze klachten toegekend wenst te zien, bijeen te brengen.

4.6. De stelling van [Eiser] dat hij zichzelf niet tot werken in staat acht ten gevolge van zijn klachten en dat dit wordt ondersteund door informatie uit de behandelend sector, in het bijzonder een schrijven van fysiotherapeut Thijssen en de rapportages van het UWV, is daartoe onvoldoende. Er zijn met instemming van beide partijen medische expertises verricht door deskundigen om de vraag te beantwoorden of [Eiser] ten gevolge van het ongeval (blijvend) letsel heeft opgelopen dat leidt tot beperkingen in het dagelijks leven en de beroepsuitoefening, De betreffende deskundigen beantwoorden die vraag ieder voor zich ontkennend en doen dat op een gefundeerde en gemotiveerde wijze zodat de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan hun respectievelijke conclusies.

4.7. De informatie uit de behandelend sector kan niet zonder meer op één lijn worden gesteld met de bevindingen van een onafhankelijk medisch specialist als Verhagen en/of Devilée. Het schrijven van fysiotherapeut Thijssen komt er in de kern op neer dat – in afwijking van hetgeen Verhagen en Devilée vanuit hun vakgebied concluderen – wèl sprake is van de door [Eiser] gestelde medische beperkingen. Onder de gegeven omstandigheden is deze afwijkende visie op zichzelf onvoldoende voor de rechtbank om de deskundigenrapporten van Verhagen en Devilée naast zich neer te leggen. Daarbij heeft de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking genomen dat, nog daargelaten dat Thijssen geen arts is, uit de overgelegde informatie uit de behandelend sector kan worden afgeleid dat het oordeel van de diverse behandelaars (grotendeels) is gebaseerd op anamnese, dus op de door [Eiser] zelf verstrekte gegevens, waarbij de grondhouding van een behandelaar zal zijn dat er in beginsel geen reden bestaat om kritisch te onderzoeken of de verstrekte gegevens juist en volledig zijn. Dat is reden om voorzichtig te zijn met het verbinden van juridische gevolgen aan dat oordeel. Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit het feit dat [Eiser] (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is in de zin van de sociale verzekeringswetten niet zonder meer kan worden afgeleid dat bij [Eiser] sprake is van schade in de zin van verlies van verdienvermogen. [Eiser] lijkt er aan voorbij te gaan dat de regels die gelden voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WAO of WIA niet overeenkomen met de normen waaraan een vordering vanwege verlies van verdienvermogen dient te worden getoetst. Voor zover arbeidsongeschiktheid niet samenhangt met ongevalsgevolgen, maar slechts met ongevalsonafhankelijke oorzaken, kan de betreffende daaruit voortvloeiende schade niet worden toegerekend aan de ter zake van de ongevalsgevolgen aansprakelijke partij.

4.8. Gelet op bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de stelling van [Eiser] dat hij medische beperkingen heeft ten gevolge van de door Verhagen en Devilée vastgestelde ongeval gerelateerde klachten, niet wordt ondersteund door de conclusies hieromtrent van Verhagen en Devilée. Dat [Eiser] beperkingen heeft op ander dan neurologisch of orthopedisch gebied, is gesteld noch gebleken. Hieruit volgt dat de stellingname van [Eiser] onvoldoende is onderbouwd in het licht van het verweer en dus niet kan slagen, Voor verdere bewijslevering bestaat geen aanleiding.

4.9. Uit het voorgaande volgt dat de schadeposten ter zake van verlies van verdienvermogen en economische kwetsbaarheid niet voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, nu zij zijn gebaseerd op de door [Eiser] gestelde beperkingen, die in rechte niet zijn komen vast te staan.

4.10. [Eiser] vordert naast vergoeding ter zake van verlies van verdienvermogen en economische kwetsbaarheid een bedrag van in totaal € 75,399,80 ter zake van vergoeding van materiële schade en smartengeld. In geschil is welk bedrag nu precies door London is bevoorschot (exclusief betaalde vergoedingen voor kosten van rechtsbijstand). [Eiser] stelt dat het gaat om een bedrag van 6 97.500,00, terwijl London stelt dat het gaat om een bedrag van € 102.500,00. Veronderstellenderwijs uitgaande van het laagste (door [Eiser] zelf gestelde) bedrag van 6 97.500,00 kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet gezegd worden dat de gestelde geleden materiële en immateriële schade (in totaal € 75.399,80) het verstrekte voorschot overstijgt. Dit betekent dat ook de schadeposten materiële schade en smartengeld niet kunnen leiden tot toewijzing van (een deel van) de vordering van [Eiser], Hetgeen partijen overigens hebben gesteld behoeft geen behandeling. stichtingpiv.nl