Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Gravenhage 241011 deelgeschil whiplash; klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven

Rb 's-Gravenhage 241011 whiplash; klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven; kosten € 5.039,30 (17 uur à € 235,--) gematigd tot € 3.359,53 vanwege ingetrokken verzoek tot benoeming deskundige
2.De feiten 
2.1.Op 18 juni 2005 is [verzoekster] betrokken geraakt bij een ongeval. [verzoekster] zat bij haar ouders achterin een stilstaande auto, die van achteren is aangereden door een bij Unigarant verzekerde auto (hierna: het ongeval). Unigarant heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. 

2.2.In een op gezamenlijk verzoek van partijen op 21 december 2009 uitgebrachte zakelijke rapportage van neuroloog dr. P. Verlooy (hierna: Verlooy) staat, onder meer, het volgende vermeld: 

"Zakelijke rapportage 
(...) 
Beantwoording van de vragen 
(...) 
Vraag 1b 
Wilt u een actuele inventarisatie van de medische voorgeschiedenis van betrokkene op uw vakgebied vermelden? 

Antwoord 
Betrokkene en haar moeder melden geen bijzonderheden uit de medische voorgeschiedenis. 
(...) 
Vraag 1e 
Wat is de diagnose op uw vakgebied (zie tevens vraag f)? 

Antwoord 
1. Status na whiplash trauma. 
2. Aspecifieke lage rugklachten. 
(...) 
Vraag 1g 
Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, laatste druk), aangevuld met eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging? 

Antwoord 
In de AMA Guide 6e druk wordt het whiplash trauma specifiek behandeld op bladzijde 564, tabel 17-2. In geval van nekpijn die gepaard gaat met uitstralende pijn kan functieverlies worden toegekend tot maximaal 3 % van de gehele persoon. Rekening houdend met de anamnese, waarbij betrokkene aangeeft dat de nekpijn soms uitstraalt in het linker schouderblad of in het achterhoofd en het onderzoek, waarbij geen bewegingsbeperking maar uitsluitend eindstandig pijn wordt gevonden, kan het functieverlies bij betrokkene worden geschat op 1 % van de gehele persoon. 

Uitgaande van de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie kan geen functieverlies worden toegekend voor persisterende nekklachten na een whiplash trauma. Dit geldt tevens voor eventuele bijkomende cognitieve klachten. 
(...) 
Vraag i 
Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel? 

Antwoord 
Er is thans ruim vier jaar na het ongeval sprake van een eindtoestand. Een belangrijke verbetering of verslechtering valt niet te verwachten. 
(...) 
2. De hypothetische situatie zonder ongeval 

Vraag 2a 
Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan als het ongeval betrokkene niet was overkomen? 

Antwoord 
Het is niet aannemelijk dat betrokkene de huidige nekklachten zou hebben gehad indien het ongeval haar niet was overkomen, omdat zij voor het ongeval geen nekklachten had en de klachten zijn te verklaren als gevolg van het ongeval. Het is echter niet uitgesloten dat betrokkene in de loop van de jaren op enig moment nekklachten had gekregen, aangezien deze klachten frequent voorkomen, ook in een gezonde populatie bij toenemende leeftijd. 

Vraag 2b 
Voor zover u de vorige vraag bevestigend beantwoordt (...), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan? 

Antwoord 
Op deze vraag valt met enige zekerheid geen antwoord te geven. 
(...) 

2.3.In de door Verlooy op gezamenlijk verzoek eveneens op 21 december 2009 uitgebrachte geneeskundige rapportage staat, onder meer, het volgende vermeld: 

Geneeskundige rapportage 
(...) 
Huidige klachten 
1. Hoofdpijn. Deze is frontaal gelokaliseerd, soms ook in het achterhoofd. Deze hoofdpijn treedt op tijdens menstruatie. Soms gaat de hoofdpijn gepaard met misselijkheid zonder braken. Ook is er vaak een licht gevoel in het hoofd. Voor deze klachten neemt betrokkene een paracetamol of ibuprofen. 
2. Verminderde concentratie. Betrokkene merkt dat op school, waarbij ze veel energie moet steken om zich op de lesstof te concentreren. 
3. Pijn in de nek. Dit gaat meestal gepaard met pijn onder in de rug. De nekpijn straalt vaak uit naar het linker schouderblad. Deze klachten treden niet dagelijks op, maar ongeveer drie weken per maand. 

Klachten vóór het ongeval 

Betrokkene had vóór het ongeval nooit hoofdpijn, ook geen nekpijn of rugpijn. 
(...) 
Overwegingen 
(...) 
Het is aannemelijk, op grond van de aard van het ongeval, dat er sprake is geweest van een geforceerde flexie/extensie van de cervicale wervelkolom, waarbij overrekking is opgetreden van de weke delen, die de cervicale wervelkolom omgeven. Op recent verricht röntgenonderzoek van de CWK zijn geen (oude) traumatische of andere afwijkingen zichtbaar. Er is dus sprake geweest van een whiplash trauma. De klachten over nekpijn, die na het ongeval zijn ontstaan, kunnen daarmee worden verklaard. Meestal verdwijnen dergelijke klachten na enkele maanden, echter in sommige gevallen persisteren de klachten, hetgeen bij betrokkene kennelijk het geval is geweest. Op grond van de medische correspondentie is niet duidelijk of er sprake is geweest van een bewegingsbeperking van de CWK. Een bewegingsbeperking wordt niet gemeld door de diverse onderzoekers, echter er zijn in de medische correspondentie slechts schaarse en summiere mededelingen over lichamelijk onderzoek. Uit de mededelingen van de manueel therapeut Blaisse wordt duidelijk dat de pijnklachten aanzienlijk zijn gereduceerd en op een gegeven moment geen grote rol meer speelden. De klachten zijn daarna weer enigszins toegenomen en tot op heden bezoekt betrokkene in verband daarmee nog zo nu en dan de manueel therapeut. 

De hoofdpijnklachten, die rond de menstruatie optreden en frontaal gelokaliseerd zijn en soms occipitaal, lijken voor een groot deel te berusten op spanningshoofdpijn en zijn wellicht mogelijk deels gerelateerd aan de nekklachten. 

Voor de klachten op cognitief gebied is er geen aanwijsbaar neurologisch substraat, gezien het ontbreken van een schedelhersenletsel. De klachten lijken overigens mild en hebben niet geleid tot vertraging in de studie en leiden niet tot beperkingen in het dagelijks leven en de vrijetijdsbesteding. 

De lage rugklachten gaan niet gepaard met irradiatie en ook bij onderzoek zijn er geen aanwijzingen voor een eventueel radiculair syndroom. Het verrichte röntgenonderzoek van de LWK toont geen traumatische afwijkingen en er zijn slechts minimale degeneratieve afwijkingen met daarbij een anatomische variant. De lage rugklachten passen derhalve bij aspecifieke lage rugklachten en een relatie van de huidige rugklachten met het ongeval is niet aannemelijk, mede gezien het ontbreken van traumatische afwijkingen op de X LWK." 

3.Het geschil 
3.1.[verzoekster] verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019 Rechtsvordering, na haar verzoek ter zitting te hebben verminderd, te bepalen dat het door haar als gevolg van het ongeval opgelopen letsel in causaal verband staat met het ongeval, waarbij te bepalen dat de kosten van deze procedure door Unigarant worden vergoed, aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 5.039,30. 

3.2.Unigarant betwist dat de door [verzoekster] gestelde hoofdpijnklachten, de cognitieve klachten en de rugklachten in causaal verband staan met het ongeval. Ten aanzien van de hoofdpijnklachten wijst Unigarant op de overwegingen van Verlooy, waar staat dat een relatie van de huidige rugklachten met het ongeval niet aannemelijk is, mede gezien het ontbreken van traumatische afwijkingen na röntgenonderzoek. Ten aanzien van de cognitieve klachten ontbreekt volgens Verlooy een aanwijsbaar neurologisch substraat, zodat ook die klachten volgens Unigarant niet in causaal verband staan met het ongeval. Ten slotte lijken de hoofdpijnklachten volgens Verlooy voor een groot deel te berusten op spanningshoofdpijn en zijn deze klachten wellicht mogelijk deels gerelateerd aan de nekklachten. Volgens Unigarant volgt hieruit dat de hoofdpijnklachten voor een deel ook niet samenhangen met de nekklachten en dus ook in de hypothetische situatie zonder ongeval zouden hebben bestaan. De hoofdpijnklachten zijn dus hooguit voor een deel samenhangend zijn met het ongeval, aldus Unigarant. 

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

4.De beoordeling 
Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure 

4.1.In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek van [verzoekster] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv. Unigarant betoogt namelijk dat het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten van artikel 1019x lid 3 sub a en c Rv nu onvoldoende aandacht wordt besteed aan het vereiste om in het verzoekschrift de aard en het vermoedelijk beloop van de vordering, alsmede een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen op te nemen. Voorts betoogt Unigarant dat het verzoek om te bepalen dat er causaal verband bestaat tussen het opgelopen letsel en het ongeval te algemeen is gesteld, nu ongewis blijft of het verzoek betrekking heeft op het medisch of het juridisch causaal verband. Daarnaast wordt slechts in zijn algemeenheid gesproken over letsel, terwijl [verzoekster] in haar verzoekschrift diverse klachten onderscheidt. Het voorgaande zou volgens Unigarant moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid [verzoekster] dan wel afwijzing van haar verzoek. 

4.2.De rechtbank overweegt dat de vereiste vermelding van de 'aard en het vermoedelijke beloop van de vordering' ziet op de vordering zoals die zou luiden indien de zaak als bodemzaak (ten principele) aanhangig zou zijn gemaakt (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 17). Uit de inhoud van het verzoekschrift kan genoegzaam worden opgemaakt dat, als [verzoekster] een bodemzaak zou beginnen, zij zou vorderen dat de rechtbank Unigarant veroordeelt tot vergoeding van de door haar als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade. Het vermoedelijke beloop van de vordering wordt inderdaad niet in het verzoekschrift vermeld. Uit het verzoekschrift kan echter wel worden afgeleid uit waaruit de door [verzoekster] geleden schade voornamelijk bestaat, namelijk uit verlies aan arbeidsvermogen. Hierdoor kan een indicatie van de aard en omvang van de schade worden verkregen. Een exacte berekening van de schade hoeft [verzoekster] naar het oordeel van de rechtbank niet te geven. Dat kan in dit stadium niet van haar worden gevergd, mede gezien de kosten die daaraan zijn verbonden. Partijen kunnen beter, na eventuele vaststelling van het causaal verband, na onderling overleg overgaan tot het laten berekenen van de schade. Gezien het bovenstaande heeft de rechtbank de beschikking over voldoende informatie over de aard en het vermoedelijke beloop van de vordering om te kunnen beoordelen of het verzoek een deelgeschil betreft. Het ter zake door Unigarant gevoerde verweer wordt dus door de rechtbank verworpen.

4.3.Ten aanzien van het in het verzoekschrift op te nemen zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen overweegt de rechtbank dat dit overzicht ertoe dient de rechtbank in staat te stellen zich snel een beeld over de zaak te vormen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 17). [verzoekster] heeft weliswaar geen puntsgewijze lijst met discussiepunten waarover wel of geen overeenstemming is bereikt weergegeven, maar uit het verzoekschrift blijkt wel welke ontwikkelingen in het buitengerechtelijke traject hebben plaatsgevonden, te weten het gezamenlijk aanzoeken van Verlooy en de tussen partijen bestaande geschillen over het causale verband tussen de klachten en het ongeval en de bij [verzoekster] aanwezige beperkingen. Het is de rechtbank dan ook duidelijk in welke stand de onderhandelingen tussen [verzoekster] en Unigarant zich bevinden. De rechtbank kan op grond van de door [verzoekster] gegeven informatie dus voldoende beoordelen of het verzoek een deelgeschil betreft en of er perspectief bestaat op een buitengerechtelijke afwikkeling van de schade. Daarmee is ook aan de formaliteit van artikel 1019x lid 3 sub c Rv voldaan. 

4.4.Ten aanzien van het verweer dat het verzoek te algemeen is geformuleerd overweegt de rechtbank dat voldoende uit het verzoekschrift blijkt dat de rechtbank wordt verzocht een oordeel te geven over het juridisch causaal verband tussen de klachten van [verzoekster] en het ongeval. Een medische beoordeling van de causaliteit is immers gevraagd van Verlooy. Voorts onderscheidt [verzoekster] in haar verzoekschrift duidelijk verschillende klachten, waaruit voldoende valt af te leiden dat zij over elk van deze klachten een oordeel wenst over het juridisch causaal verband. Gezien het bovenstaande slaagt ook dit verweer van Unigarant niet. De rechtbank komt dus toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak. 

Inhoudelijke behandeling 

4.5.De vraag die voorligt betreft de vraag of [verzoekster] klachten heeft die in (juridisch) causaal verband staan met het ongeval. Om een beslissing op het door [verzoekster] voorgelegde verzoek te kunnen nemen, dient eerst te worden beoordeeld of de overige door [verzoekster] gestelde klachten bestaan en vervolgens of deze klachten door het ongeval zijn veroorzaakt. De rechtbank overweegt dat [verzoekster] het bestaan van de klachten en het oorzakelijk verband tussen deze klachten en het ongeval dient te bewijzen, hetgeen tussen partijen niet in geschil is. 

4.6.[verzoekster] heeft haar stellingen onderbouwd met het deskundigenrapport van Verlooy. De rechtbank overweegt dat wanneer partijen gezamenlijk hebben besloten tot de opdracht aan een bepaalde deskundige om eveneens gezamenlijk vastgestelde vragen te beantwoorden, en dat is in casu het geval, zij zich daarmee in beginsel verbinden om de rapportage van deze deskundige als uitgangspunt te nemen bij de verdere schadeafwikkeling. Dit zou anders kunnen zijn indien zou komen vast te staan dat het rapport van de deskundige ontoereikend is om als uitgangspunt voor de verdere afwikkeling te kunnen dienen en/of het rapport inhoudelijk of voor wat betreft de wijze van totstandkoming niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld. 
Unigarant voert aan dat Verlooy ten onrechte een ongevalsnelheid van 80 km/uur tot uitgangspunt heeft genomen en er ten onrechte vanuit is gegaan dat de rolstoel van de vader van [verzoekster] bij het ongeval tegen de rug van [verzoekster] is geschoten. Dit zou volgens Unigarant van belang kunnen zijn voor het antwoord op vraag 2a en zou dus kunnen betekenen dat Verlooy de nekklachten niet kan verklaren vanuit het ongeval. Nu, zoals uit het onderstaande zal blijken, tussen partijen niet meer in geschil is dat de nekklachten in causaal verband staan met het ongeval, volgt uit hetgeen Unigarant heeft aangevoerd ten aanzien van de ongevalsnelheid en de rolstoel niet dat het rapport van Verlooy ontoereikend is om als uitgangspunt voor de verdere afwikkeling te kunnen dienen ten aanzien van het gestelde causale verband tussen de overige klachten en het ongeval. Voor de beoordeling van dit causale verband zal het rapport van Verlooy dan ook tot uitgangspunt worden genomen. 

4.7.[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat zij nek- en schouderklachten, hoofdpijnklachten, cognitieve klachten (concentratieproblemen, continue vermoeidheid en duizeligheid) en pijnklachten in de beide armen heeft. Verlooy maakt in zijn rapport ten aanzien van de door [verzoekster] gestelde nek- en schouderklachten nog een onderverdeling in nekklachten en rugklachten. Deze onderverdeling is door [verzoekster] en Unigarant ter zitting eveneens gevolgd. De rechtbank zal in het vervolg het door Verlooy aangehouden onderscheid in klachten volgen. 

4.8.Uit het verweerschrift en hetgeen ter zitting ter sprake is gekomen blijkt dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat [verzoekster] nekklachten heeft en dat deze nekklachten door het ongeval zijn veroorzaakt. De rechtbank zal hier dus ook vanuit gaan. 

4.9.Ten aanzien van de door [verzoekster] gestelde pijnklachten in de beide armen stelt de rechtbank vast dat deze klachten niet zijn terug te vinden in het door Verlooy opgestelde rapport en het door hem gegeven overzicht van de medische geschiedenis van [verzoekster]. Nu ook verder geen onderbouwing is gegeven van deze klachten, bijvoorbeeld door middel van andere medische rapportages, oordeelt de rechtbank dat [verzoekster] haar stelling dat deze klachten bestaan onvoldoende heeft onderbouwd, zodat het verzoek te bepalen dat deze klachten in causaal verband staan met het ongeval wordt afgewezen. 

4.10.Ten aanzien van het bestaan van de hoofdpijnklachten, de cognitieve klachten en de rugklachten overweegt de rechtbank dat uit de anamnese in het rapport volgt dat [verzoekster] vanaf de dag na het ongeval last heeft gehad van nek-, hoofdpijn-, rugklachten en duizeligheid. Zij is daarvoor in de periode direct na het ongeval diverse malen naar de huisarts geweest. Door de huisarts is zij vervolgens verwezen naar de fysiotherapeut. Door deze behandeling verergerden de klachten echter, zodat zij met deze behandeling is gestopt. Later is [verzoekster] onder behandeling gekomen van een manueel therapeut. De behandeling van deze therapeut verliep goed, waardoor zij ongeveer twee jaar na het ongeval geen klachten meer had. Later zijn de klachten echter teruggekeerd, vooral na schrik of stoten van het hoofd en rond de menstruatie. [verzoekster] is ook onder behandeling geweest van een revalidatiearts, die een behandelplan had opgesteld, maar omdat de tijden van behandeling niet goed overeenkwamen met haar schooltijden en [verzoekster] werd vergeleken met haar moeder, die met whiplashklachten ten gevolge van een ander ongeval in dezelfde behandelgroep zat, is zij na driemaal met deze behandeling gestopt. Daarna is [verzoekster] met onregelmatige tussenpozen opnieuw behandeld door de manueel therapeut en deze behandeling loopt tot op heden door. Daarbij worden de rug en de nek van [verzoekster] gekraakt. De huisarts heeft een rugfoto laten maken, waarop geen afwijkingen waren te zien, maar waarbij de huisarts sprak van kneuzingen. Bloedonderzoek heeft ook geen afwijkingen opgeleverd. De rechtbank acht van belang dat de deskundige ten aanzien van deze anamnese heeft opgemerkt dat er geen discrepantie bestaat tussen het relaas van betrokkene en de gegevens uit de medische correspondentie. Ten aanzien van de hoofdpijnklachten overweegt Verlooy dat deze voor een groot deel lijken te berusten op spanningshoofdpijn en wellicht mogelijk deels gerelateerd zijn aan de nekklachten. Voor de klachten op cognitief gebied is volgens Verlooy geen aanwijsbaar neurologisch substraat. De rugklachten gaan voorts niet gepaard met irradiatie en ook bij onderzoek zijn er geen aanwijzigen voor een eventueel radiculair syndroom. Uit röntgenonderzoek komen geen traumatische afwijkingen naar voren en er zijn slechts minimale degeneratieve afwijkingen met daarbij een anatomische variant. Verlooy stelt de diagnoses status na whiplashtrauma en aspecifieke lage rugklachten. 

4.11.De rechtbank oordeelt dat het verweer van Unigarant, dat erop neerkomt dat de klachten niet bestaan omdat zij niet door middel van reguliere onderzoeksmethoden en overeenkomstig de door de betreffende beroepsgroep vastgestelde richtlijnen als een erkend ziektebeeld kunnen worden vastgesteld, niet opgaat. De klachten van [verzoekster] betreffen immers whiplashklachten en aspecifieke lage rugklachten. Van deze klachten is algemeen bekend dat een specifieke, medisch aantoonbare verklaring niet zomaar kan worden gegeven, omdat objectief waarneembaar letsel ontbreekt. Bij dergelijke klachten, die naar hun aard subjectief van aard zijn, is voor het bewijs dat de klachten bestaan voldoende dat objectief vastgesteld kan worden dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn (zie HR 8 juni 2001, NJ 2001, 433). Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit het rapport van Verlooy. Hij trekt immers het bestaan van de klachten niet in twijfel, aangezien hij de klachten diagnosticeert als whiplashklachten en aspecifieke lage rugklachten, maar hij constateert alleen dat er geen medisch waarneembare beschadigingen, afwijkingen of gebreken zijn. Uit het rapport blijkt voorts dat [verzoekster] na het ongeval direct en vervolgens consequent haar klachten heeft geuit. Nu Unigarant verder ook niet heeft betwist dat de klachten van [verzoekster] aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn volgt uit het voorgaande dat het bestaan van de hoofdpijnklachten, cognitieve klachten en rugklachten naar het oordeel van de rechtbank door [verzoekster] voldoende aannemelijk is gemaakt. 

4.12.Vervolgens dient te worden beoordeeld of de bestaande klachten in causaal verband staan met het ongeval. De rechtbank overweegt dat aan het bewijs van het bestaan van een causaal verband geen al te hoge eisen mogen worden gesteld. Dit betekent dat ook daarvoor een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet aanwezig hoeft te zijn. Indien de klachten voor het ongeval niet bestonden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband veelal geleverd zijn (zie recent gerechtshof Leeuwarden 10 augustus 2010, LJN BN3975, JA 2010, 152). 

4.13.De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband tussen de klachten van [verzoekster] en het ongeval voldoende is komen vast te staan. Daarbij acht zij relevant dat [verzoekster] stelt voor het ongeval nooit klachten te hebben gehad en dat dit door Verlooy in zijn rapport, op basis van de hem beschikbare medische informatie en de verklaringen van [verzoekster], wordt bevestigd. Ten aanzien van de lage rugklachten overweegt Verlooy dat een relatie van de rugklachten met het ongeval niet aannemelijk is, maar dit baseert hij op het ontbreken van een objectieve, medisch aantoonbare verklaring ("het ontbreken van traumatische afwijkingen op de X LWK"). Echter, zoals in r.o. 4.11 al is overwogen, het bestaan van de klachten is door [verzoekster] voldoende aannemelijk gemaakt. Voor het bestaan van een juridisch causaal verband is een specifieke, medisch aantoonbare verklaring van de klachten niet vereist. Uit hetgeen Verlooy overweegt ten aanzien van de hoofdpijnklachten, te weten dat deze mogelijk deels zijn gerelateerd aan de nekklachten, volgt bovendien niet, zoals Unigarant ten onrechte aanvoert, dat deze klachten, nu zij voor een deel ook niet samenhangen met de nekklachten, ook in de hypothetische situatie zonder ongeval zouden hebben bestaan. Daarvoor zijn in de stukken immers in het geheel geen aanwijzingen te vinden. Nu Unigarant niet betwist dat [verzoekster] vóór het ongeval geen klachten had en een alternatieve verklaring voor de klachten is gesteld noch gebleken, oordeelt de rechtbank dat zowel de hoofdpijnklachten als de cognitieve klachten en de rugklachten in causaal verband staan met het ongeval. 

4.14.Op grond van al het bovenstaande zal de rechtbank bepalen dat [verzoekster] nekklachten, hoofdpijnklachten, cognitieve klachten en rugklachten heeft die in causaal verband staan met het ongeval. 

Kosten   
4.15. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt dient te begroten, ook als het verzoek (gedeeltelijk) wordt afgewezen. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. 

4.16.[verzoekster] heeft bij verzoekschrift ook het verzoek gedaan tot benoeming van een verzekeringsarts. Hiertegen heeft Unigarant het verweer gevoerd dat dit verzoek het bereik van de deelgeschilprocedure te buiten gaat, nu er een passend procesrechtelijk instrument in de vorm van een voorlopig deskundigenonderzoek voor dergelijke verzoeken in de wet is opgenomen. Unigarant heeft daarbij ook betoogd dat [verzoekster] het verzoek tot benoeming van een deskundige in feite dus tegen beter weten heeft ingesteld en derhalve in de kosten van de procedure dient te worden veroordeeld. Ter zitting heeft [verzoekster] vervolgens het desbetreffende verzoek ingetrokken, zodat alleen de vraag naar het causale verband tussen de door [verzoekster] gestelde klachten en het ongeval nog voorlag. 

4.17.Nu [verzoekster] ten aanzien van het verzoek te bepalen dat er sprake is van een causaal verband tussen haar klachten en het ongeval (gedeeltelijk) in het gelijk is gesteld, ziet de rechtbank niet in dat de procedure in zijn geheel volstrekt onnodig of onterecht is gestart, zoals door Unigarant wordt betoogd. Dit betekent dat de kosten aan de zijde van [verzoekster] zullen worden begroot. 

4.18.Nu [verzoekster] echter ter zitting het verzoek tot benoeming van een deskundige heeft ingetrokken, zal de rechtbank de kosten van [verzoekster] wel matigen in die zin dat zij de kosten die zien op het ingetrokken verzoek niet zal betrekken in de begroting van de kosten. [verzoekster] heeft betoogd dat de werkzaamheden bestonden uit het bestuderen van het dossier, het opstellen van het verzoekschrift, het bestuderen van het verweerschrift, het voorbereiden van de mondelinge behandeling, het bijwonen van de mondelinge behandeling, het bestuderen van de beschikking en de afwikkeling van de zaak. [verzoekster] heeft de totale kosten begroot op € 5.039,30 (17 uur à € 235,-- per uur vermeerderd met kantoorkosten en BTW). De rechtbank begroot de kosten van het onderhavige verzoek op een derde van de door [verzoekster] gestelde kosten, nu zij van oordeel is dat het verzoek tot benoeming van de deskundige ongeveer een derde van de totale tijd in beslag zal hebben genomen. De rechtbank zal aldus de kosten aan de zijde van [verzoekster] begroten op € 3.359,53.  LJN BU3876