Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zutphen 250412 voorlopige voorziening; whiplash; causaal verband voorshands aangenomen

Rb Zutphen 250412 voorlopige voorziening; whiplash; causaal verband voorshands aangenomen; ass. dient te bevoorschotten gedurende procedure 
7.  De beoordeling 

in het incident 

7.1.  [eiseres] heeft voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Derhalve moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt. 

7.2.  Voldoende aannemelijk is dat er als gevolg van de aanrijding waarbij [eiseres] betrokken is geraakt bij [eiseres] sprake is geweest van een mechanisch te begrijpen geweldsinwerking op de cervicale wervelkolom. Het door [eiseres] gepresenteerde klachtenpatroon, zoals dat naar voren komt in de door [eiseres] overgelegde stukken, past in het beeld van een post whiplashsyndroom. In deze is niet van belang dat de klachten van [eiseres] in medische zin niet objectiveerbaar zijn. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat de door [eiseres] gepresenteerde klachten niet reëel, ingebeeld, voorgewend of overdreven zouden zijn. In het kader van deze voorlopige voorziening wordt dan ook voorshands geoordeeld dat er een causaal verband bestaat tussen (enige van) de door [eiseres] gepresenteerde klachten en het ongeval. Immers, voorshands is niet gebleken dat er een alternatieve oorzaak/alternatieve oorzaken zijn aan te wijzen voor het ontstaan en in standhouden van bedoeld klachtenpatroon. Dat de nekklachten en de psychische klachten door [eiseres] niet aanstonds maar pas in een later stadium zijn vermeld, is ongenoegzaam om in het kader van de voorlopige beoordeling te concluderen dat voormeld causaal verband niet aannemelijk is. Niet betwist is dat er bij [eiseres] sprake is van een post traumatische stress stoornis die, bij gebreke van andere aanwijzingen, eveneens als ongevalsgerelateerd moet worden aangemerkt. In deze is tevens voorshands voldoende aannemelijk dat de ongevalsgerelateerde klachten van [eiseres] tot zodanige beperkingen hebben geleid dat [eiseres] als gevolg daarvan thans niet in staat is tot enige loonvormende arbeid, hetgeen wordt onderschreven door de beslissing van het UWV d.d. 5 januari 2012 en de daarbij behorende medische stukken (productie 12 van [eiseres]). 

7.3.  Vooralsnog is niet aannemelijk dat er ten aanzien van [eiseres] sprake is van pre-existentiële klachten die tot het oordeel zouden moeten leiden dat [eiseres] ook zonder ongeval thans dan wel op korte termijn nadien voortijdig geheel dan wel volledig arbeidsongeschikt zou zijn geraakt. Het enkel feit dat de huisarts van [eiseres] heeft geweigerd om de volledige patiëntenkaart van [eiseres] vanaf een periode van vijf jaar voor het ongeval aan de medisch adviseur van Delta Lloyd ter inzage te verstrekken, is ongenoegzaam om ter zake in het kader van de onderhavige voorlopige beoordeling anders te oordelen. Immers, aannemelijk is dat de huisarts uit eigener beweging aan de medisch adviseur van Delta Lloyd mededeling zou hebben gedaan van eventuele in deze relevante pre-existentiële klachten van [eiseres]. Nu de huisarts dat niet heeft gedaan wordt er in deze vooralsnog vanuit gegaan dat er in deze geen sprake is van bedoelde klachten. Daarbij komt dat in het door [eiseres] als productie 14 overgelegde getuigschrift van [teamleider] (teamleider bij de Belastingdienst, voor welke instantie [eiseres] twee jaar heeft gewerkt) d.d. 6 april 2009 geen melding wordt gemaakt van (veelvuldig dan wel langdurig) uitval van [eiseres]. Delta Lloyd heeft voorts niet bestreden dat [eiseres] vanaf de start van haar onderneming tot aan het ongeval aanzienlijk meer uren heeft gewerkt dan [eiseres] als werkneemster in loondienst gewend was. Dit wijst bepaald niet op een zwakke constitutie van [eiseres]. 

7.4.  Een en ander betekent dat Delta Lloyd gehouden is de schade die [eiseres] ten gevolge van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden dient te vergoeden. 
Hierbij wordt vooropgesteld dat aan [eiseres] geen strenge eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van de arbeidsinkomsten die zij in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad. Het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die situatie zou zijn geschied. 
   
7.5.  Uit het in opdracht van Delta Lloyd opgemaakte rapport van De Geus Financiële Expertise B.V. (hierna: De Geus ) d.d. 18 november 2011 (productie 1 van Delta Lloyd) kan worden afgeleid dat het avontuur waarin [eiseres] per 1 januari 2012 is gestapt door het bedrijf van [schoonheidssalon] (met een klantenkring van circa 600 personen) over te nemen een rendabele onderneming had kunnen zijn, indien [eiseres] het ongeval niet zou zijn overkomen. De Geus heeft immers twee wijze van bedrijfsvoering met elkaar vergeleken: de situatie van de “oude” salon waarin geen, althans niet met gebruikmaking van IPL (Intensed Pulsed Lights) machine ontharingsbehandelingen werden verricht en de situatie waarin (door [eiseres]) met behulp van een IPL-machine ontharingsbehandelingen werden verricht. Ondanks het feit dat de aanschaf van een IPL-machine een forse investering vergt, waarop aanzienlijk moet worden afgeschreven, wegen de baten die met een dergelijke behandeling zouden kunnen worden behaald daar ruimschoots tegenop. De Geus komt tot de conclusie dat [eiseres] indien zij voltijds zou werken met haar salon een bruto jaarinkomen van ongeveer € 26.000,-- zou hebben kunnen verdienen. Dat is grof geschat minstens  € 1.500,-- netto per maand. Dit inkomen zou [eiseres] hebben kunnen verdienen, ondanks de hoge financierings- en afschrijvingskosten. De stelling van Delta Lloyd dat het maar zeer de vraag is of [eiseres], het ongeval weggedacht, een succesvolle onderneming had kunnen drijven, is gelet op hetgeen hiervoor onder 7.4. is overwogen niet voldoende. Bovendien bevat het rapport van De Geus onvoldoende harde aanwijzing voor de aannemelijkheid van deze stelling van Delta Lloyd. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat [eiseres]  -ondanks haar beperkingen- in 2010 een door Delta Lloyd niet tegengesproken jaaromzet van € 41.097,-- heeft behaald. In het licht van hetgeen hiervoor onder 7.3. is overwogen, is evenmin op voorhand aannemelijk dat [eiseres], het ongeluk weggedacht, niet in staat zou zijn geweest de grote arbeidsinzet, die vereist is om haar onderneming winstgevend te kunnen exploiteren, over langere tijd vol te houden. 

7.6.   Aannemelijk is dat [eiseres], ware het ongeluk haar niet overkomen, zo al niet meer inkomsten dan wel in ieder geval een hoger financieel resultaat uit haar onderneming zou hebben behaald dan in 2010 het geval is geweest. [eiseres] heeft immers als gevolg van haar beperkingen personeel moeten inhuren om de klanten te kunnen bedienen, waarmee kosten zijn gemoeid. Aannemelijk is dan ook dat [eiseres], het ongeluk weggedacht, niet de door haar in productie 1 opgevoerde schulden ad in totaal circa € 20.000,-- (waaronder een bedrag aan medische kosten van in totaal € 490,--) zou hebben gehad. Bedoelde schulden, waarvan de hoogte door Delta Lloyd niet is betwist, kunnen dan ook voorshands worden aangemerkt als schade ten gevolge van het ongeval. 

7.7.  [eiseres] heeft in 2010 een Werkloosheidsuitkering genoten van in totaal circa € 15.000,--. Vast staat dat Delta Lloyd aan [eiseres] voorschotten heeft verstrekt van in totaal € 33.000,--. Daar waar Delta Lloyd de hoogte van de door [eiseres] opgevoerde maandelijkse kosten, zowel zakelijk als privé alsmede de afbetalingen op haar schulden (productie 6 van [eiseres]) niet voldoende gemotiveerd heeft betwist, kan Delta Lloyd niet worden gevolgd in haar stelling dat met het door haar voldane voorschot de schade van [eiseres] volledig is vergoed. 
Bij deze stand van zaken zal Delta Lloyd worden veroordeeld om ter zake van provisionele voorziening een bedrag van € 20.000,-- aan [eiseres] te betalen. 

7.8.  Daarmee is [eiseres] slechts ten dele gebaat. Immers, de kosten van levensonderhoud van [eiseres] van onweersproken € 1.339,-- per maand lopen door. Voor vergoeding komt in aanmerking het verschil tussen het hypothetische inkomen van [eiseres] zonder ongeval en het inkomen na ongeval. [eiseres] ontvangt (zo blijkt uit de door haar als productie 12-10 overgelegde beslissing van het UWV met toelichting d.d. 5 januari 2012 ) met ingang van 6 maart 2012 een WGA-uitkering (exclusief vakantiegeld) van € 1.090,52 bruto per maand (€ 1.177,76 inclusief vakantiegeld), welke uitkering (inclusief vakantiegeld) vanaf 6 mei 2012 € 1.099,25 (€ 1.570,35 x 70%) zal bedragen. Deze uitkering eindigt volgens de beslissing van het UWV op 28 juni 2012. Er zijn geen aanwijzingen dat [eiseres] na ommekomst van deze uitkeringsperiode niet in aanmerking zou kunnen komen voor een andere vorm van sociale uitkering. Een en ander betekent dat Delta Lloyd zal worden veroordeeld om aan [eiseres] met ingang van 1 januari 2012 en zolang als de hoofdprocedure loopt een bedrag van € 1.000,-- per maand te betalen. In deze bestaat geen aanleiding om rekening te houden met een uitkering met terugwerkende kracht krachtens de Ziektewet, zoals door Delta Lloyd is gesteld. Immers, tegenover de gemotiveerde betwisting op dit punt door [eiseres] heeft Delta Lloyd niet aannemelijk gemaakt dat [eiseres] (op korte termijn) aanspraak zou kunnen maken op een dergelijke uitkering. 

7.9.  Met betrekking tot de daarnaast gevorderde bijdrage in de vaste zakelijke lasten van € 1.900,-- per maand ingaande op een datum waarop de onderneming van [eiseres] niet meer wordt geëxploiteerd, wordt als volgt overwogen. Indien [eiseres] het ongeval niet zou zijn overkomen en de onderneming zou hebben voortgezet, zou zij deze kosten ook hebben gehad, zodat deze kosten niet als ongevalsgevolg kunnen worden gekwalificeerd. Dit wordt niet anders doordat aannemelijk is dat [eiseres] die kosten zou hebben kunnen betalen uit haar bedrijfsomzet, maar dat zij dat thans niet meer kan omdat zij haar onderneming als gevolg van haar klachten en beperkingen heeft moeten staken. Nu [eiseres] haar onderneming inmiddels heeft gestaakt en de huurovereenkomst van het bedrijfspand per 28 februari 2012 is beëindigd, zijn vele van de in productie 6.4. van [eiseres] opgevoerde zakelijke kosten overigens niet meer aan de orde. De enige post die -zoals dezerzijds wordt aangenomen- thans nog op [eiseres] rust zijn de maandelijkse financiële verplichtingen ad in totaal 
€ 888,83 die betrekking hebben op de IPL-machine (productie 6.4. van [eiseres]). Dit is echter geen schade die het gevolg is van het aan [eiseres] overkomen ongeval. Deze post is het gevolg van de aanschaf van deze machine en de beslissing van [eiseres] om de machine nog te behouden (hetgeen overigens begrijpelijk is omdat [eiseres] hoopt van haar klachten zodanig te herstellen dat zij op enig moment in de toekomst weer werkzaamheden met die machine kan gaan verrichten). 
Dit onderdeel van de provisionele vordering wordt dan ook integraal afgewezen. 

7.10.  Voor de goede orde wordt hier nog overwogen dat gelet op de grote mate van aannemelijkheid van de hiervoor voor toewijzing vatbaar gebleken onderdelen van de provisionele vordering volgt, dat in deze aan het door Delta Lloyd impliciet gestelde restitutierisico geen betekenis toekomt. 

7.11.  De beslissing over de kosten in het incident zal worden aangehouden tot aan het eindvonnis in de hoofdzaak. 

In de hoofdzaak 
7.12.  Ter comparitie zijn partijen met elkaar overeengekomen dat zij in onderling overleg een neuroloog, een neuro-psycholoog en een psychiater zullen verzoeken om aan de hand van de IWMD vraagstellingen (versie 2010) op kosten van Delta Lloyd een onderzoek te verrichten naar de klachten en beperkingen van [eiseres], waarbij de psychiater niet eerder met zijn onderzoek zal beginnen dan nadat hij kennis heeft kunnen nemen van de resultaten van het onderzoek door de neuroloog en de neuro-psycholoog. Na afloop van bedoelde onderzoeken zullen partijen, indien gewenst, voortprocederen. 
De zaak wordt in afwachting van een en ander verwezen naar de parkeerrol. Het staat partijen uiteraard vrij de zaak eerder op de rol te plaatsen indien daartoe aanleiding bestaat. 

7.13.  Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. LJN BW4406