RBAMS 130619 na neurologische en psychiatrische expertise blijkt voor de rechter geen consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, ook al omdat deel medisch dossier ontbreekt
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 130619 na neurologische en psychiatrische expertise blijkt voor de rechter geen consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, ook al omdat deel medisch dossier ontbreekt
-verzocht en toegewezen 15 uur x € 275,00 + 21%
2 De feiten
2.1.
[verzoeker] is op 2 oktober 2004 als bestuurder van een auto betrokken geraakt bij een aanrijding met een andere auto. De auto van verzoeker werd in de flank aangereden. Euro Insurance is de WAM-verzekeraar van de bestuurder van de andere auto. Euro Insurance heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van de aanrijding erkend.
2.2.
Partijen zijn na het ongeval in overleg getreden over de afwikkeling van de gevolgen van het ongeval. Op 28 april 2016 is op gezamenlijk verzoek van partijen een neurologische expertise uitgebracht door neuroloog [naam neuroloog] (hierna: [naam neuroloog] ) waarin onder meer staat:
“Beschouwing
(…)
Het is voorstelbaar dat door de abrupt inwerkende kracht bij het heen en weer bewegen van het hoofd er een verrekking van de spieren van de nek is opgetreden met als gevolg pijnklachten van nek met uitstraling naar hoofd en schouders. Deze pijnklachten zijn van tendomyogene oorsprong. Daarnaast ontwikkelde betrokkene bijkomende cognitieve klachten met daarbij een verminderd energieniveau. Deze klachten hebben geen specifiek neurologisch cerebrale achtergrond. Verder waren er nog diverse aspecifieke klachten zoals flushes, slaapstoornissen, visusklachten, verhoogde spierspanning in het gehele lijf waarvoor evenmin een duidelijk neurologisch substraat te weerhouden is. In een therapeutische setting waren er aanwijzingen voor een posttraumatische stress stoornis. Al met al kan er voor de chronische klachten geen neurologisch substraat worden weerhouden, maar lijken deze vooral van reactieve aard te zijn. De cognitieve klachten zouden dan als een soma/psychische reactie op de pijn en lichamelijke klachten kunnen worden beschouwd. De problematiek van betrokkene en zijn klachtenpatroon hebben veel overeenkomsten met die van een patiënt met een postwhiplash syndroom. Daar waar de meeste patiënten na een whiplash ongeval een goede verbetering van het klachtenpatroon laten zien is bij betrokkene na ruim 11 jaar na het ongeval slechts een zeer gering herstel opgetreden. Over het algemeen wordt aangenomen dat het voortbestaan van chronische klachten samenhangt met de wijze waarop een patiënt omgaat met de klachten alsook psychosociale factoren zoals passieve coping. De mate waarin er in geval van betrokkene nog een factor posttraumatische stress meespeelt laat zich niet goed beoordelen.
Diagnose en conclusie
Uitgebreid aspecifiek klachtenpatroon na ongeval, deels overeenkomend met een postwhiplash disorder WAD graad II (persisterende klachten na nekletsel).
(…)
ZAKELIJK GEDEELTE VAN DE RAPPORTAGE
(…)
2. Wilt u op grond van uw onderzoeksbevindingen en de overige beschikbare gegevens zo uitgebreid mogelijk en gemotiveerd aangeven:
a. Waaruit de restklachten en/of restverschijnselen bestaan die op medische gronden als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd? (…)
Bij lichamelijk en klinisch neurologisch onderzoek worden er, behalve een licht beperkte beweeglijkheid van CWK en schouders, geen duidelijke afwijkingen vastgesteld. Omdat een neurologisch substraat voor de klachten en (geringe) restverschijnselen ontbreken kan niet met zekerheid gesteld worden dat de restklachten en verschijnselen als ongevalsgevolg beschouwd moeten worden.
b. Zouden de vermelde klachten en/of (rest-)verschijnselen er ook zijn geweest wanneer het ongeval zich niet zouden hebben voorgedaan?
Antwoord:
Bij betrokkene bestonden de klachten niet vóór het ongeval. Er lijkt dus een tijdsrelatie te zijn bij het ongeval. Omdat een neurologisch substraat ontbreekt voor klachten en geringe restverschijnselen kan niet met zekerheid gesteld worden dat deze niet zouden zijn ontstaan wanneer er zich geen ongeval had voorgedaan. (…)”
2.3.
Op gezamenlijk verzoek van partijen is op 30 augustus 2017 een psychiatrische expertise uitgebracht door [naam psychiater] die onder meer als volgt luidt:
“(…)
Wat vind ik zelf bij huidig onderzoek?
Sinds het ongeval van 2 oktober 2004 aan betrokkene is overkomen, zijn er 13 jaren verlopen. Voor zover hij op psychiatrisch gebied schade zou hebben opgelopen, is het op voorhand al wel waarschijnlijk dat de intensiteit daarvan na zoveel tijd zal zijn afgenomen. In de voorgaande jaren kunnen zulke klachten bij betrokkene wel aanwezig zijn geweest. (…)
In overeenstemming hiermee vind ik bij betrokkene bij mijn huidig psychiatrisch onderzoek dan ook geen afwijkingen (meer) op mijn eigen vakgebied. (…)
Zoals aangegeven houdt het bovenstaande niet in dat er bij betrokkene op enig moment na het ongeval van 2004 geen psychische klachten kunnen zijn geweest en dat die toen ook beperkingen met zich meebrachten, maar bij afwezigheid van gerichte behandeling daarvoor is het niet erg aannemelijk dat deze ernstig waren. (…)”
3 Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt voor recht te verklaren – samengevat – dat hij een blijvend patroon van klachten heeft zoals benoemd door neuroloog [naam neuroloog] in zijn rapport van 28 april 2016, te weten verhoogde spierspanning, pijnlijke nek/schouders, concentratiestoornissen, coördinatieproblemen, hitte-aanvallen/flushes, verminderd energieniveau, persoonlijkheidsverandering, slaapstoornissen, visusklachten en lage rugklachten, alsmede dat genoemde klachten in causaal verband staan met het ongeval van 2 oktober 2004, met veroordeling van Euro Insurance tot vergoeding van de kosten van het deelgeschil.
3.2.
Aan het verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat het ongeval van 2 oktober 2004 heeft geleid tot een blijvend klachtenpatroon. Indien de rechtbank voor recht verklaart dat tussen de klachten en het ongeval juridisch causaal verband bestaat, kunnen partijen voortgaan met hun onderling overleg teneinde tot een regeling te komen.
3.3.
Euro Insurance voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase stuiten op geschilpunten die de voortgang van dat onderhandelingstraject belemmeren. Partijen kunnen de rechter vragen om een beslissing op die geschilpunten, zodat zij vervolgens verder kunnen met de onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Het verzoek leent zich voor beoordeling in deelgeschil, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is.
4.2.
De rechtbank stelt het volgende beoordelingskader voorop.
(i) Het is aan de benadeelde om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat hij aan gezondheidsklachten lijdt. Het enkele feit dat het klachten betreft die naar hun aard subjectief zijn, betekent niet dat het bewijs ervan niet geleverd kan worden. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, hetgeen doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan van het bestaan van dergelijke subjectieve klachten worden uitgegaan.
(ii) Indien de benadeelde heeft aangetoond dat zijn subjectieve gezondheidsklachten in de hiervoor bedoelde betekenis bestaan, mogen aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en deze klachten geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. Indien komt vast te staan dat de benadeelde voorafgaand aan het ongeval deze gezondheidsklachten niet had, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn.
4.3.
Vast staat dat na medisch onderzoek van [verzoeker] niet is gebleken van een lichamelijke afwijking, niet op neurologisch gebied en evenmin op psychiatrisch gebied. In geschil is het bestaan van het door [verzoeker] gepresenteerde patroon van subjectieve klachten. Beoordeeld moet dus worden of dit een consistent, consequent en samenhangend – en daarmee een plausibel – patroon van klachten is. De rechtbank is van oordeel dat het dossier, in het bijzonder het rapport van [naam neuroloog] , onvoldoende basis biedt om het bewijs van de klachten geleverd te achten. Uit het dossier blijkt dat [verzoeker] zich na een huisartsbezoek enkele dagen na het ongeval, ook op diverse momenten in 2005 en 2006 met verschillende klachten tot artsen (huisarts, orthopedisch chirurg en neuroloog) en een fysiotherapeut heeft gewend voor onderzoek en/of behandeling. Ook blijkt uit het dossier dat [verzoeker] zich vervolgens in 2011 heeft gewend tot revalidatiecentrum Reade waar hij een multidisciplinaire training heeft gevolgd (een advies dat hem al in 2006 was gegeven). Naar eigen zeggen was [verzoeker] ook in de periode tussen 2006 en 2011 onder behandeling voor zijn klachten (bij de fysiotherapeut, chiropractor en de orthomanueel arts), maar hierover is in het dossier niets terug te vinden. Dit staat reeds in de weg aan toewijzing van het verzoek van [verzoeker] , dat immers inhoudt een verklaring voor recht dat sprake is van een ‘blijvend’ klachtenpatroon. Verder heeft [naam neuroloog] een aantal klachten – flushes, slaapstoornissen, visusklachten en verhoogde spierspanning in het gehele lijf – als aspecifiek betiteld en geconcludeerd dat het klachtenpatroon van [verzoeker] slechts deels overeenkomt met een postwhiplash disorder WAD graad II. Daarmee kan niet worden gezegd dat het klachtenpatroon zoals beschreven door [naam neuroloog] , en waarop het verzoek is gestoeld, een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten is.
4.4.
Ook voor het bewijs dat de door [verzoeker] gepresenteerde klachten het - blijvend - gevolg zijn van het ongeval biedt het dossier, in het bijzonder het rapport van [naam neuroloog] , thans onvoldoende basis. [naam neuroloog] heeft enkel een tijdsrelatie tussen de klachten en het ongeval geduid. Ten aanzien van de cognitieve klachten heeft [naam neuroloog] – voorzichtig – opgemerkt dat die klachten als een reactie op de pijn en lichamelijke klachten “zouden kunnen” worden beschouwd. Ten aanzien van de eerder genoemde aspecifieke klachten heeft hij geen conclusies getrokken met betrekking tot de vraag of die klachten het gevolg zijn van het ongeval.
4.5.
Namens [verzoeker] is bij de mondelinge behandeling verklaard dat medische gegevens over de periode 2006-2011 wel degelijk beschikbaar zijn, ter onderbouwing van onder meer de ‘plausibiliteitstoets’. Voor nadere bewijslevering is in de deelgeschilprocedure geen plaats. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek wordt afgewezen. Daarmee is geen bindende eindbeslissing gegeven ten aanzien van het al dan niet bestaan van de klachten en/of het causaal verband.
4.6.
Ter zake van de verzochte kostenbegroting en kostenveroordeling overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt dient te begroten. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Euro Insurance heeft zich ten aanzien van de begroting van de kosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Bij de begroting van de kosten dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. De rechtbank acht het aantal aan de zaak bestede uren (15) redelijk evenals het uurtarief van € 275, te vermeerderen met 21% BTW. De kosten van het deelgeschil worden begroot op € 5.282,25. Daarbij is rekening gehouden met het griffierecht van € 291. Het verzoek tot begroting van de kosten en veroordeling daarin wordt toegewezen. .ECLI:NL:RBAMS:2019:4486