RBDHA 020425 whiplash, ongeval in 2001; rb schetst beoordelingskader en benoemt neuroloog; neuroloog dient desgewenst npo op te starten; afwijzing Elemans/Tromp vraagstelling; NvN vraagstelling is leidend
RBDHA 020425 whiplash, ongeval in 2001; rb schetst beoordelingskader en benoemt neuroloog; neuroloog dient desgewenst npo op te starten; afwijzing Elemans/Tromp vraagstelling; NvN vraagstelling is leidend
2De feiten
2.1.
[eiseres] (geboren op [geboortedatum] 1953) is op 9 maart 2001 in Den Haag betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Het verkeersongeval vond plaats doordat de bestuurder van een vrachtauto verzuimde om [eiseres] (rijdend in een personenauto) op een voorrangskruising voorrang te verlenen, waarna [eiseres] in de linkerflank door de vrachtauto werd aangereden en met haar hoofd tegen het portier is gebotst (hierna: het ongeval). De auto van [eiseres] is total loss verklaard en [eiseres] moest door de brandweer uit haar auto worden bevrijd. Na het ongeval is [eiseres] per ambulance naar de Spoed Eisende Hulp (SEH) van het Medisch Centrum Haaglanden overgebracht. Uit het verslag van de SEH blijkt dat [eiseres] een wondje had in haar hoofdhuid. Verder had [eiseres] last van ‘veel hoofd- en nekpijn’ en tintelende vingers. Bij röntgen- en bloedonderzoek zijn geen afwijkingen vastgesteld. Genoteerd is dat “mogelijk [sprake is van] commotio cerebri” (een hersenschudding). [eiseres] is dezelfde dag, met een wekadvies, naar huis ontslagen.
2.2.
De bestuurder van de bij het ongeval betrokken vrachtauto was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij (de rechtsvoorganger van) Allianz. Allianz heeft aansprakelijkheid voor (de gevolgen van) het ongeval erkend.
2.3.
Ten tijde van het ongeval was [eiseres] als jurist werkzaam in haar eigen juridisch advieskantoor (zij heeft in 1991 de [bedrijfsnaam 1] opgericht). Daarnaast was [eiseres] , samen met haar ex-echtgenoot van wie zij in 1997 is gescheiden, eigenaar van [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V. De kinderen van [eiseres] en haar ex-echtgenoot waren ten tijde van het ongeval 13, 12 en 9 jaar oud.
2.4.
In de periode na het ongeval heeft [eiseres] vanaf 23 maart 2001 meermaals haar huisarts (P.T. Hutchison) bezocht en is zij behandeld door verschillende fysiotherapeuten.
2.5.
In een brief van 11 oktober 2001 gericht aan de belangenbehartiger van [eiseres] heeft de huisarts van [eiseres] onder meer het volgende geschreven:
“Op de EHBO vond een onderzoek plaats, waarvan bijgaand verslag. (…) Vermelde diagnose commotio cerebri. Daarna waren er klachten van snelle vermoeibaarheid en geïrriteerdheid, concentratieverlies, afgenomen eetlust en extra slaapbehoefte. (…)
Ook nu (oktober) echter nog weinig energie, slechte concentratie, snel gevoelig voor stress en de hoofdpijn- en nekklachten.
Conclusie mijns inziens commotio cerebri en whiplashklachten. (…)
De prognose acht ik, gezien het verloop, op kortere termijn niet meteen gunstig, maar op langere duur is een herstel zeker te verwachten.”
2.6.
Vanwege de aanhoudende klachten is [eiseres] op 5 april 2002 onderzocht door neuroloog W.V.M. Perquin. In een brief van 5 december 2002 vermeldt deze neuroloog onder meer:
“Conclusie
Persisterende klachten na verkeersongeval met verhoogde spanningssensaties in de nek, hoofdpijnklachten van het type spanningshoofdpijn en subjectieve gevoelens van moeheid, depressiviteit en concentratieproblemen met niet meer kunnen verrichten van ingewikkeldere zaken. Specifiek aantoonbare neurologische afwijkingen worden niet gevonden.
Advies:
Neuropsychologisch onderzoek voor analyse in hoeverre cognitieve stoornissen toch een rol spelen danwel meer een secundair depressief reactiepatroon. Na 05-04-2002 heb ik haar niet meer teruggezien op het spreekuur neurologie ter bespreking van de uitslagen.”
2.7.
De huisarts van [eiseres] schreef op 10 mei 2004:
“De situatie van mevrouw is sinds het ongeval niet verbeterd (…). In verband met deze klachten en geen duidelijke afwijkende bevindingen bij de neuroloog bezocht mevrouw enkele weken geleden de psychiater, waarvan nog geen bericht.”
2.8.
Psychiater E.F. van Ittersum (Van Ittersum) heeft in een schrijven van
20 maart 2006 onder meer vermeld dat hij [eiseres] vanaf 2004 een aantal malen heeft gezien in verband met klachten van wisselende somberheid, slaapstoornissen en vage lichamelijke klachten die volgens [eiseres] te maken hebben met haar whiplash-trauma uit 2001, dat [eiseres] meldt zich moe te voelen en tot weinig meer te komen en dat zij geen antidepressiva wil als proef. De psychiater concludeert “tot een lichte stemmingsdaling mogelijk als gevolg van ongeval in 2001”.
2.9.
[eiseres] is ook verwezen naar neuroloog A. van der Zwart (Van der Zwart). In een schrijven van 11 april 2006 heeft Van der Zwart geconcludeerd tot een post-whiplashsyndroom. [eiseres] is vervolgens door Van der Zwart doorverwezen naar Sophia Revalidatie. De revalidatiearts van Sophia Revalidatie heeft in een brief van 28 juli 2006 onder meer vermeld:
“Een 52 jarige vrouw, alleenstaande moeder van drie pubers, met zeer waarschijnlijk chronisch pijnsyndroom. Tevens nek-, hoofdpijn, snelle vermoeidheid en vergeetachtigheidsklachten bij voorgeschiedenis met auto ongeval in 2001. Er is ook sprake van psychosociale problematiek. Ik meldde haar aan voor een periode multi disciplinaire observatie met als doel zo mogelijk gericht advies respectievelijk, verwijzing elders. Patiënte zal door de psychologe en de maatschappelijk werkster worden gezien. (…)”.
2.10.
Na onderzoek startte behandeling bij Sophia Revalidatie per 20 april 2007. Ook werd [eiseres] verwezen naar de GGZ (PsyQ).
2.11.
In 2007 is [eiseres] onderzocht door verzekeringsarts C.L. Bartels (hierna: Bartels) van het UWV. Bartels heeft in een rapportage van 22 februari 2007 onder het kopje “beschouwing” onder meer vermeld:
“Algemeen: Betrokkene is een 53-jarige vrouw, die een eigen juristenkantoor leidde en op 9-3-2001 uitviel na een auto-ongeval (…). Ten gevolge hiervan werd zij opgenomen met neurologische klachten. Door rest symptomen is zij niet meer in staat haar werk te verrichten en ondervindt zij ook problemen in het dagelijks leven. Deze betreffen met name ernstige concentratieproblemen, geheugenverlies, hoofdpijnen en depressieve gevoelens. Er is sprake van een enorme lijdensdruk en de frustratie dat zij niets meer zo doelgericht kan doen als voorheen. In het dagelijkse leven komt zij tot weinig door bovenstaande problemen. Ook speelt door de klachten, vermoeidheid een grote rol en zijn er maar geringe activiteiten mogelijk in een erg laag tempo. De psychische spankracht is verminderd en de klachten zijn zeer stress gevoelig. Op grond van de reële klachtenpresentatie acht ik de beperkingen zoals aangegeven door cliënte aannemelijk. De onderzoeksresultaten zijn consistent met deze klachten en belemmeringen. Derhalve zullen de functiemogelijkheden in kaart gebracht worden. Hoewel cliënte niet overdag slaapt (…) gaan de activiteiten in laag tempo, met veel rust tussendoor. Er is sprake van een energetische beperking.”
2.12.
Bartels heeft vervolgens een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. De verzekeringsarts concludeerde op basis daarvan dat [eiseres] beschikte over duurzaam benutbare mogelijkheden. Naar aanleiding hiervan heeft arbeidsdeskundige A.M. Zierikzee van het UWV op 16 april 2007 een rapportage opgemaakt. Omdat geen functies konden worden geduid, is [eiseres] volledig arbeidsongeschikt geacht. In de rapportage is onder meer vermeld:
“Bh is een 53 jarige vrouw, hoogopgeleid en jaren werkzaam als zelfstandig ondernemer. Door een auto-ongeval psychische en fysieke beperkingen gekregen. Met name de beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren zijn fors te noemen. (…) Op de vrije arbeidsmarkt zijn zeker geen functies te duiden waarbij het bijvoorbeeld mogelijk is op opgelegde taken niet aansluitend af te maken. Bh is derhalve als 80-100% ao te beschouwen.”
2.13.
Aan [eiseres] is vervolgens een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
2.14.
[eiseres] is vervolgens behandeld door een OCA-therapeut, een TCM-therapeut en een fysiotherapeut. In juli 2007 heeft [eiseres] de polikliniek slaapstoornissen van Medisch Centrum Haaglanden bezocht. In een naar aanleiding hiervan opgestelde brief van 27 november 2007 van neuroloog dr. R.J. Schimsheimer is onder meer het volgende vermeld:
“Patiënte heeft al 10 jaar last van inslaapproblemen.
(…)
Conclusie: In- en doorslaapproblemen, waarschijnlijk psychofysiologisch van aard. Ik heb patiënte gedragstherapie voorgesteld, maar zij kiest liever voor een medicamenteuze behandeling. Ik schreef haar Melatonine 3 mg voor. Ik zie haar over 8 weken poliklinisch retour.”
2.15.
Daarna heeft [eiseres] nogmaals psychiater Van Ittersum bezocht, die in een schrijven van 29 november 2007 tot de voorlopige conclusie “situatief bepaalde somberheid” komt.
2.16.
[eiseres] is in 2008 gedurende ruim een half jaar behandeld door klinisch psycholoog/psychotherapeut K. Jonker (hierna: Jonker) van PsyQ. In een bericht van Jonker van 25 juli 2008 staat onder meer:
“Samenvatting van de behandeling:
Patiënt heeft gedurende de behandeling in enige [mate] baat gehad bij psychologische behandeling. Verdere verbetering valt niet te verwachten.”
2.17.
In 2008 is [eiseres] behandeld door een osteopaat.
2.18.
Op verzoek van Allianz heeft medisch adviseur M.C.J. Klop een advies uitgebracht op 25 augustus 2008, waarin onder meer is vermeld:
“Het ongeval heeft kennelijk geleid tot zowel fysieke als cognitieve c.q. psychosociale problemen. Het is van belang om op te merken dat er tot op heden door de diverse behandelend specialisten nooit een klinisch diagnostisch substraat voor de klachten van betrokkene gevonden is kunnen worden. Het gaat dus volledig om een anamnestisch, subjectief syndroom. (…) In medische zin zijn we in feite “uitgepraat”. We zouden een neurologische expertise kunnen overwegen waarbij dit standpunt bevestigd zal worden.”
2.19.
In 2009 is [eiseres] behandeld door psychiater R. Geisler (hierna: Geisler), die [eiseres] heeft doorverwezen naar psychotherapeut Kern (hierna: Kern) voor behandeling gericht op ‘rouwreactie’. Kern heeft bij brief van 1 juni 2011 gerapporteerd dat [eiseres] goed profiteerde van de behandeling en dat zij bij de eindevaluatie aangaf dat haar psychische toestand is verbeterd.
2.20.
Geisler heeft [eiseres] ook verwezen naar neuroloog H.T.J. Niekus (hierna: Niekus). Niekus heeft [eiseres] onderzocht. Op verzoek van Niekus heeft ook een neuropsychologisch onderzoek plaatsgevonden door P.J.J. van der Werff (hierna: Van der Werff). In de rapportage van 29 december 2010 van Van der Werff is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Discussie:
- bij een eenvoudige variant van een geheugenonderzoek is er een gemiddelde prestatie, hetgeen aangeeft dat zij zich heeft ingespannen, en zich ook kan inspannen, om tot een goede prestatie te komen,
Het gehele onderzoek, de prestaties bij de verschillende onderdelen en de consistentie daarbij is voldoende. zodat het onderhavige onderzoek beschouwd kan worden als een valide neerslag van haar cognitief functioneren.
(…)
Conclusie :
Bij het onderzoek naar de cognitieve condities van Mw. Koehler is een aantal stoornissen registreerbaar.
Hoewel er bij oriënterend psychologisch onderzoek aanwijzingen zijn voor een emotioneel sterk belast beeld kunnen deze niet de klachten op het onderhavige onderzoek verklaren.
Op de voorgrond staat hierbij het zeer trage werktempo bij vrijwel alle onderdelen. Daarnaast is er sprake van een afwijkende herinnering bij het onderzoek naar het geheugen voor verbaal materiaal; ook de uitgestelde herkenning is maar matig. Andere, kwalitatieve, stoornissen zijn er niet.”
2.21.
Neuroloog Niekus heeft in zijn rapport van 17 februari 2011 het volgende geconcludeerd:
“Conclusie: patientes cognitieve problematiek m.n. gekenmerkt door traagheid en aandachtsproblemen als wel een slechte uitgestelde herinnering is blijkbaar posttraumatisch terwijl een andere oorzaak door ons niet kon worden aangetoond. Therapeutische mogelijkheden zien wij niet.”
2.22.
[eiseres] is door Niekus terugverwezen naar Geisler, die in een brief van 12 februari 2011 aan [eiseres] onder meer heeft geschreven:
“De diagnose die ik destijds stelde was een depressie, ernstig, recidiverend en op basis van aanvullend psychologisch onderzoek een ernstige gestoorde slaap en geen aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis. Hierop is behandeling van de vitale symptomen en de stemming gestart en aanvullend is behandeling ingezet van de ernstige concentratie stoornis en slaap stoornis. In de loop van de behandeling bleek er bovendien sprake van een labiel affect welke niet binnen één van bovenstaande diagnoses te classificeren was. Ondanks de aanvullende psychotherapie, bleken enkele aanmeldklachten te persisteren. Dit betrof vooral de concentratiezwakte, de geheugenproblemen, het chaotisch denken en de affectlabiliteit. Omdat ik geen expert ben op het gebied van NAH, heb ik een collega geconsulteerd en aan de hand van zijn adviezen is een aanvullend diagnostisch traject gestart. Dit betrof onder meer een onderzoek naar dementie, een uitgebreid neurologisch onderzoek en een neuropsychologisch onderzoek om de cognitieve stoornissen te objectiveren. De resultaten van deze onderzoeken heb ik met een collega psychiater en klinisch psycholoog besproken, waarbij ook de beschikbare medische gegevens van 2001 tot heden zijn betrokken. Het meest opvallend hierbij was de afwezigheid van een eerder neuropsychologisch onderzoek daar dit de enige manier is om cognitieve stoornissen te objectiveren. Het neuropsychologisch onderzoek van december 2010 liet zien dat er daadwerkelijk forse cognitieve stoornissen aanwezig zijn. De klinisch psycholoog verduidelijkte dit door samen te vatten dat alhoewel de nauwkeurigheid intact is, het werktempo zeer traag is en gecombineerd met de geheugen problemen het premorbide beeld zeker anders geweest moet zijn. Een patiënt met een dergelijk test resultaat kan redelijkerwijs geen (juridisch) studieboek lezen, onthouden of reproduceren. De genoemde persisterende klachten lijken sterk op de klachten zoals reeds genoemd in de medische documentatie van januari 2002 en passen allemaal binnen de nu gestelde diagnose van niet aangeboren hersenletsel. (…)”
2.23.
Medio 2011 is de behandeling van [eiseres] door Geisler afgesloten, verdere verbetering werd niet haalbaar geacht. Nadien hebben, op osteopatische behandelingen en acupunctuurbehandelingen na, geen medische behandelingen van [eiseres] meer plaatsgevonden. Tussen 2011 en 2022 is de huisarts nog meermaals bezocht in verband met vermoeidheid.
2.24.
Uit overgelegde huisartsenjournaal(s) blijkt over de medische voorgeschiedenis van [eiseres] onder meer het volgende. Er was sprake van microscopische colitis (maag/darmproblemen). [eiseres] heeft in oktober 1991 haar rechter enkel verbrijzeld, in verband waarmee zij tijdelijk over een gehandicaptenparkeerkaart heeft beschikt. In 1995 en 1998 heeft [eiseres] de huisarts bezocht vanwege ‘restless legs’. In 1995 bezocht [eiseres] de huisarts (eenmalig) vanwege hoofdpijnklachten, nadat zij tijdens een pretparkbezoek een ‘knap in de nek’ had gevoeld. Na dit consult was er tot het ongeval in 2001 geen sprake van huisartsenbezoek voor nek- en hoofdpijn. In 2011 is [eiseres] gevallen met letsel aan de voortand tot gevolg.
2.25.
Op enig moment heeft [eiseres] een klacht ingediend bij het Kifid over de wijze van schadebehandeling door Allianz (en meer in het bijzonder over de weigering van Allianz om verdere voorschotten aan [eiseres] te verstrekken of verdere advocaatkosten te vergoeden). Het Kifid heeft deze klacht van [eiseres] ongegrond verklaard.
2.26.
[eiseres] heeft adviezen van medisch adviseurs overgelegd van (a) 22 augustus 2011 van mr. drs. J.F.G. Wolthuis (medisch adviesbureau Wolthuis) en (b) 28 augustus 2015 van M.N.G. Ooms (MediThemis). Daarin is onder meer vermeld:
“(a) Conclusie(s)/advies:
Er zijn hier wel zeer concrete aanwijzingen voor een postwhiplash-syndroom als ook een postcommotioneel syndroom (grote mate van overlap) met daarin aanhoudende vrij forse klachten en beperkingen voor de nek/schouderregio en hoofd maar ook pijngerelateerd. Vanaf plm. 2004 komt daar een (forse) chronische depressie bij welke dit geheel versterkt. Het meer volledige beeld is chronisch geworden. Er is geen enkele aanwijzing voor eerdere aanwezige of te verwachten werkelijk relevante fysieke dan wel psychische klachten of beperkingen. (…)
(b) In het zeer moeilijk leesbare journaal worden in de periode 1993-2001 slechts 4'consulten beschreven. (…) Hooguit zou de “knap in de nek” enige relevantie kunnen hebben, echter er is geen enkele aanwijzing dat dit tussen 1995 en 2001 tot enige medische of paramedische consumptie heeft geleid. (…) Na het ongeval is cliënte in een neerwaartse spiraal terechtgekomen; zij kon vanwege haar pijnklachten haar werk niet meer verrichten, waardoor haar bedrijfsvoering moest worden beëindigd. (…) echter feit is, dat cliënte geleidelijk chronisch depressief is geworden, waardoor zij tot niets meer komt. (…) Ik ben geen niet-ongevalsgerelateerde problematiek tegengekomen die van invloed is op de belastbaarheid; (…) Meest aannemelijk acht ik dan ook het bestaan van een chronisch pijnsyndroom van de nek, veroorzaakt door het ongeval, met vervolgens het ontstaan van een reactief depressief beeld op basis van de enorme impact die het ongeval op het leven en functioneren van cliënte heeft gehad.”
2.27.
Op verzoek van Allianz zijn adviezen uitgebracht door medisch adviseurs van MEDAS op (c) 15 september 2015 (A.M. Tan) en (d) 3 oktober 2017 (M.V. Borkent, hierna: Borkent), waarin onder meer staat:
“(c) BESCHOUWING Er is sprake van een hoogenergetisch trauma met een mogelijk kortdurend bewustzijnsverlies nadien en een wondje op het hoofd, zodat tijdelijke klachten van een hersenschudding en spierklachten van de nek en de rug van het ongeval aannemelijk zijn. (…) Overigens is er (…) sprake van vermoeidheidsklachten en van mogelijke depressieve klachten die door behandelaars als gevolg van het ongeval worden beschouwd maar die zeer wel passen in een op zich staand psychisch beeld. (…) De behandelaars (…) gaan uit van ongevalsgerelateerde klachten. Daarbij wordt aangenomen dat er sprake is van niet-aangeboren hersenletsel terwijl er nimmer traumatische afwijkingen bij onderzoek van de hersenen zijn aangetroffen en een extreem traag en afwijkend neuropsychologisch functioneren (…) dat niet past bij een licht schedeltrauma. De behandelaars hebben deze bevindingen niet ter discussie gesteld. Ik zie aanleiding dat wel te doen (…). De klachten van betrokkene kunnen zeer wel passen bij een reactieve depressie of een chronisch overbelastingsbeeld. (…) Na ontvangst van de informatie kan besloten worden tot het laten verrichten van een eventuele expertise.
(d) BESCHOUWING (…) Met de huidige informatie waarover ik beschik wordt in het geheel niet duidelijk waar de psychische klachten door worden veroorzaakt. (…) Samengevat zou er zonder ongeval sprake zijn geweest van restless legs, vermoeidheidsklachten, slaapproblemen sinds 1997, een echtscheidingsprocedure, financiële perikelen, de zorg voor een drietal puberende kinderen, ernstige lichamelijke beperkingen in verband met een enkelfractuur (althans betrokkene claimt dat) en daarbij is het goed voor te stellen dat betrokkene ook zonder ongeval klachten van psychiatrische aard zou hebben kunnen ontwikkelen. Nogmaals, om dit te kunnen beoordelen dient de informatie volledig te zijn en vooralsnog kan ik daar niet zonder meer van uitgaan.”
2.28.
In 2016 heeft [eiseres] een verzoekschrift tot een voorlopig deskundigenbericht door een psychiater en een bedrijfseconoom bij deze rechtbank ingediend. [eiseres] heeft dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling op 5 september 2016 ingetrokken.
2.29.
Tot aan het bereiken van haar pensioengerechtigde leeftijd per 20 december 2019 is [eiseres] volledig arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ gebleven. Sinds 20 december 2019 ontvangt [eiseres] een AOW-uitkering.
2.30.
Op 4 november 2021 heeft Allianz de onderhandelingen formeel afgebroken.
2.31.
In totaal heeft Allianz ruim € 70.000 op de persoonlijke schade van [eiseres] bevoorschot. Daarnaast heeft Allianz diverse declaraties van de verschillende belangenbehartigers van [eiseres] voldaan.
2.32.
Naar aanleiding van het ter zitting van 14 november 2024 besproken voornemen tot benoeming van (een) deskundige(n), heeft Borkent op verzoek van Allianz aanvullend geadviseerd op 22 november 2024 en 12 december 2024. In eerstgenoemd advies is onder meer vermeld:
“BESCHOUWING EN ADVIES
Ik mocht dus aanvullende informatie ontvangen van de huisarts, echter wederom niet compleet, erg onoverzichtelijk bovendien. (…) Ten aanzien van de psychiatrische expertise (…). De vraag is natuurlijk of een psychiatrische expertise thans is geïndiceerd. Welke diagnose is gesteld, is betrokkene intensief behandeld, is de informatie inmiddels actueel? Ik beschik over informatie tot 2017 en beperkte informatie van de huisarts, waarin ik niet lees voor welke psychiatrische stoornis betrokkene wordt behandeld. Met andere woorden, een psychiatrische expertise lijkt mij prematuur. (…)”
3Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Allianz veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van:
-
een bedrag van € 1.132.449 wegens verlies aan verdienvermogen, waarbij de afzonderlijke jaarschades steeds moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente zoals onder paragraaf 98 van de dagvaarding is toegelicht;
-
een bedrag van € 20.000 aan smartengeld, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 maart 2001 tot de dag der voldoening;
-
een bedrag van € 68.173 in verband met geleden schade wegens huishoudelijke hulpbehoefte, te vermeerderen met wettelijke rente1;
een bedrag van € 33.400 in verband met geleden schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid, te vermeerderen met wettelijke rente;
een bedrag van € 1.940 in verband met betaalde medische kosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
een bedrag van € 1.000 in verband met gemaakte reiskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
na eisvermindering ter zitting: een bedrag van € 53.071,56 in verband met de verschuldigde kosten van rechtsbijstand en vaststelling van schade(omvang), althans een zodanig bedrag als de rechtbank redelijk acht, te vermeerderen met wettelijke rente;
2. bepaalt dat op de (onder 1b tot en met 1f) gevorderde en toe te wijzen schade de reeds door Allianz betaalde voorschotten in mindering dienen te worden gebracht;
3. Allianz veroordeelt om aan [eiseres] een deugdelijke fiscale garantie te verstrekken over het totaal aan toegewezen schadevergoedingen;
4. Allianz veroordeelt in de proceskosten (inclusief nakosten), te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen, samengevat, ten grondslag dat zij sinds en door het ongeval diverse langdurige lichamelijke, cognitieve en psychische klachten ervaart en dat sprake is van een post-whiplashsyndroom. In verband met haar klachten heeft zij diverse artsen en behandelaars bezocht. Op basis van haar uitvoerige medische dossier kan worden vastgesteld dat sprake is van een plausibel klachtenpatroon. De klachten van [eiseres] staan in causaal verband met het ongeval. Door de klachten is [eiseres] volledig en blijvend beperkt geraakt in haar arbeidsmogelijkheden en lijdt zij verlies aan verdienvermogen. Daarnaast is sprake van schade wegens huishoudelijke hulpbehoefte, verlies aan zelfwerkzaamheid, medische kosten en reiskosten. Ook is sprake van immateriële schade, gelet op het grote verlies aan levenskwaliteit dat het ongeval voor haar tot gevolg heeft gehad. Tot slot heeft [eiseres] kosten gemaakt in verband met aan haar verleende rechtsbijstand en in verband met de vaststelling van de (omvang van de) schade. Allianz heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend en is daarom gehouden deze schadeposten te vergoeden.
3.3.
Allianz voert verweer. Het verweer van Allianz komt er in de kern op neer dat geen sprake is van ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen. Sprake is namelijk van relevante (deels pre-existente) problematiek die als alternatieve oorzaak van de klachten van [eiseres] kan worden gezien. De gevorderde schadeposten komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking. Voor zover wel kan worden aangenomen dat sprake is van klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval, betwist Allianz de gevorderde schade omdat deze niet (voldoende) is onderbouwd. Volgens Allianz is het dossier niet compleet en ontbreekt er medische informatie. Ook is de financiële situatie door [eiseres] niet op juiste wijze weergegeven. Allianz concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4De beoordeling
Inleiding
4.1.
Deze zaak ziet op de afwikkeling van de schade die het gevolg is van het verkeersongeval dat [eiseres] op 47-jarige leeftijd is overkomen. [eiseres] is thans 71 jaar oud. [eiseres] stelt dat zij door langdurige gezondheidsklachten als gevolg van het ongeval niet meer in staat was om werkzaamheden te verrichten in haar eigen bedrijf of elders en dat zij daarom sindsdien tot aan haar pensioengerechtigde leeftijd van een (WAZ-)uitkering heeft geleefd.
4.2.
Partijen zijn er in de afgelopen jaren niet in geslaagd om tot een regeling over de schade te komen. Na het intrekken van het verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht ter zitting in 2016 hebben partijen de regelingsmogelijkheden onderzocht, maar partijen zijn hier vervolgens niet uitgekomen. De onderhavige situatie is nu, 24 jaar nadat het ongeval heeft plaatsgevonden, zo dat er nog geen gezamenlijke medische expertises zijn verricht of gezamenlijk (financiële) deskundigen zijn ingeschakeld. Het aan de rechtbank voorgelegde dossier bevat (onder meer) informatie van de behandelend artsen en rapporten van de medisch adviseurs van partijen. Het aanhangig maken van de procedure heeft volgens [eiseres] met name lang op zich laten wachten in verband met haar persoonlijke omstandigheden. Zij voelde zich “moegestreden”. Ook ter zitting van 14 november 2024 heeft de rechtbank nog de mogelijkheden tot het treffen van een regeling onderzocht, maar is geen minnelijke regeling bereikt.
Beoordelingskader
4.3.
Het gaat in deze procedure om de vraag of [eiseres] kampt met gezondheidsklachten die het gevolg zijn van het haar overkomen ongeval en of deze voor [eiseres] beperkingen in haar functioneren en verdienvermogen meebrengen. Het is aan [eiseres] als benadeelde om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat zij aan gezondheidsklachten lijdt die het gevolg zijn van het ongeval2. Vervolgens is het aan [eiseres] om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat zij als gevolg van de gezondheidsklachten de door haar gestelde schade lijdt.
4.4.
Voor whiplashklachten (graad I/II) geldt dat de werkgroep Neurologische Expertise zich sinds 2007 op het standpunt stelt dat het postwhiplash-syndroom moet worden gezien als een chronisch pijnsyndroom zonder neurologisch substraat, waaraan volgens de huidige inzichten door de neuroloog geen percentage functieverlies kan worden toegekend. Het feit dat deskundigen op grond van hun wetenschappelijke standaarden geen aantoonbare medische verklaring voor klachten van de benadeelde kunnen vaststellen, wil echter niet zeggen dat er vanuit juridisch perspectief geen sprake kan zijn van klachten die door een ongeval zijn veroorzaakt. Aangenomen wordt dat whiplashklachten reëel, niet voorgewend, niet ingebeeld en niet overdreven zijn als sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten. Ook wordt wel een weerlegbaar vermoeden aangenomen van aanwezigheid van het condicio sine qua non-verband tussen gezondheidsklachten en het ongeval indien a) voor het ongeval geen sprake was van dezelfde of vergelijkbare klachten, b) het ongeval de klachten kan veroorzaken en c) een alternatieve verklaring ontbreekt3.
4.5.
Voor de onderhavige procedure betekent dit concreet het volgende. Ten eerste dient [eiseres] te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat zij aan gezondheidsklachten lijdt. Het gaat daarbij niet alleen om “stoornissen” in de zin van medisch waarneembare beschadigingen, afwijkingen of gebreken, maar ook om het bestaan van klachten die weliswaar naar hun aard subjectief zijn, maar waarvan niettemin objectief vastgesteld kan worden dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, en niet overdreven zijn. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, hetgeen doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan van het bestaan van dergelijke subjectieve klachten worden uitgegaan.
Als in rechte is komen vast te staan dat bij [eiseres] sprake is van een plausibel klachtenpatroon in de hiervoor bedoelde zin, dan dient [eiseres] - ten tweede - te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat tussen dit plausibele klachtenpatroon en het haar overkomen ongeval condicio-sine-qua-non-verband bestaat. Dat een zodanig verband bestaat, kan worden aangenomen (i) als voor het ongeval geen sprake was van eenzelfde of vergelijkbaar klachtenpatroon, (ii) het ongeval de klachten kan veroorzaken, en (iii) een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt. Wanneer een medisch aantoonbare verklaring voor de klachten van [eiseres] ontbreekt en een aandoening op neurologisch vakgebied niet komt vast te staan, betekent dit niet dat geen condicio sine qua non-verband kan worden aangenomen.
Is het causaal verband tussen de klachten van [eiseres] en het ongeval vastgesteld, dan moet - ten derde - worden beoordeeld of die klachten ook tot beperkingen leiden. Ook voor wat betreft het bestaan, de ernst en de impact van die beperkingen op het algehele functioneren van [eiseres] , rusten de stelplicht en de bewijslast op haar.
Is vast komen te staan dat bij [eiseres] sprake is van beperkingen in de hiervoor bedoelde zin, dan dient - ten vierde - te worden beoordeeld of zij, naar de maatstaf van artikel 6:98 BW, als gevolg daarvan schade heeft geleden, en zo ja, wat de omvang daarvan is. Ook hiervan rusten de stelplicht en bewijslast op [eiseres] .
Plausibel klachtenpatroon en causaal verband tussen klachten en ongeval
4.6.
[eiseres] stelt dat zij sinds het ongeval last heeft van nekklachten, schouder- en armklachten, hoofdpijnklachten, vermoeidheidsklachten en slapeloosheid, misselijkheidsklachten, evenwichtsstoornissen, cognitieve klachten (vergeetachtigheid, concentratiestoornissen en een vertraagd werktempo) en psychische klachten. [eiseres] wijst erop dat uit haar medische dossier volgt dat zij vrijwel direct na het ongeval en vervolgens jarenlang medische behandelingen heeft gezocht en ondergaan en dat de klachten zijn gediagnosticeerd als een post-whiplashsyndroom. Er is geen enkele arts die twijfels heeft geuit over de realiteit van de door haar ondervonden klachten of heeft gesuggereerd dat zij de klachten zou voorwenden of overdrijven. Volgens [eiseres] is dan ook sprake van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten. Tussen haar gezondheidsklachten en het ongeval bestaat een causaal verband. Voorafgaand aan het ongeval was namelijk geen sprake van relevante en invaliderende klachten. [eiseres] heeft er in dit verband op gewezen dat voor het ongeval nooit sprake is geweest van vermoeidheidsklachten of slaapproblemen of andere relevante gezondheidsproblematiek. Bovendien kunnen de klachten worden verklaard vanuit het ongeval en ontbreekt een alternatieve verklaring voor het ontstaan en voortduren van de klachten. Door haar microscopische colitis had [eiseres] wel, al vanaf haar jeugd, regelmatig last van maag- en darmklachten, maar deze klachten vormden nooit een belemmering om in haar werkende of sociale leven actief te zijn en houden geen verband met de ongevalsgerelateerde klachten. Evenmin is sprake van andere alternatieve oorzaken. Juist als gevolg van de ongevalsgerelateerde gezondheidsklachten is [eiseres] in een neerwaartse spiraal terecht gekomen, waardoor ook psychische klachten en psychosociale problemen zijn ontstaan. Deze klachten en problemen zijn, als gevolg van haar verminderde belastbaarheid door het ongeval, pas later ontstaan en kunnen niet worden gezien als (alternatieve) verklaring voor haar klachten, aldus [eiseres] .
4.7.
Allianz betwist dat sprake is van een plausibel klachtenpatroon (omdat alles op anamnese berust) en dat tussen de geuite klachten en het ongeval een (voortdurend) causaal verband bestaat. Pre-existente klachten en mogelijk alternatieve oorzaken staan volgens Allianz in de weg aan het kunnen aannemen van een causaal verband tussen de klachten en het ongeval. Allianz heeft in dit verband aangevoerd dat voor het ongeval al sprake was van vermoeidheidsklachten en slaapproblemen. Er was al sprake van vermoeidheid (slapeloosheid). Uit de brief van neuroloog Schimsheimer van 27 november 2007 (zie onder 2.14) volgt bijvoorbeeld dat [eiseres] al sinds 1997 kampt met slaapproblematiek. In het huisartsenjournaal zijn tussen 2005 en 2022 bovendien vaak (ongevalsvreemde) buikklachten genoemd. De al sinds haar jeugd bestaande buikklachten van [eiseres] kunnen een alternatieve oorzaak zijn voor de geuite klachten (met name de vermoeidheidsklachten). Ook de moeizame echtscheiding, opgelopen enkelfractuur, financiële perikelen en belaste thuissituatie van [eiseres] kunnen als alternatieve oorzaken van de klachten van [eiseres] worden gezien. Een condicio sine qua non-verband tussen het gestelde klachtenpatroon en het ongeval kan dus in de visie van Allianz niet worden aangenomen.
4.8.
[eiseres] heeft gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat zij als gevolg van het ongeval aan verschillende gezondheidsklachten lijdt. Aangezien Allianz het bestaan van de klachten van [eiseres] en het causale verband met het ongeval gemotiveerd heeft betwist, acht de rechtbank een onafhankelijk medisch oordeel noodzakelijk om het ongevalsgerelateerde letsel te kunnen vaststellen. Verder kan deskundigenonderzoek meer inzicht geven in de situatie vóór en na het ongeval en in de rol van niet-ongevalsgerelateerde factoren waarvan Allianz meent dat die problematiek (mede) de oorzaak kan zijn van de (gestelde) klachten van [eiseres] na het ongeval. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat onderscheid moet worden gemaakt tussen pre-existente klachten (dezelfde klachten bestonden al voor het ongeval) en predispositie (een voor het ongeval bestaande latente kwetsbaarheid), waarbij als uitgangspunt geldt dat klachten die een indirect gevolg zijn van een ongeval en die (mede) samenhangen met de predispositie van de betrokkene, aan de aansprakelijke partij kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling ook met partijen besproken dat zij een deskundigenonderzoek nodig vindt. Het deskundigenonderzoek zal in dit vonnis worden bevolen.
Neurologisch onderzoek?
4.9.
In de eerste plaats acht de rechtbank een neurologisch onderzoek aangewezen. In hun aktes van 8 januari 2025 hebben partijen te kennen gegeven dat zij overeenstemming hebben bereikt over de benoeming van neuroloog dr. A. Verrips te Nijmegen (hierna: Verrips). Verrips heeft de rechtbank bij e-mailbericht van 23 januari 2025 desgevraagd laten weten dat hij bereid en in staat is om in deze zaak als deskundige op te treden. De rechtbank zal dan ook overgaan tot benoeming van Verrips tot deskundige. Partijen zijn het er ook over eens dat aan de te benoemen neuroloog de IWMD-vraagstelling ter beantwoording moet worden voorgelegd. De rechtbank zal aldus beslissen.
4.10.
Tussen partijen is onder meer in geschil of [eiseres] al dan niet het complete huisartsenjournaal heeft overgelegd. Volgens [eiseres] is dit het geval en is over de periode 1993-2022 het integrale beschikbare huisartsenjournaal overgelegd en ook alle overige medische informatie. Allianz betwist echter, onder verwijzing naar de bevindingen van haar medisch adviseur, dat de overgelegde medische informatie compleet is. Allianz is van mening dat de vorderingen gelet hierop al bij voorbaat moeten worden afgewezen. De rechtbank gaat aan dit standpunt voorbij. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat het (verondersteld) ontbreken van medische informatie geen grond is voor afwijzing van de voorliggende vorderingen. Bovendien is slechts in algemene bewoordingen gesteld dat het dossier niet compleet is en het is ook maar zeer de vraag of de wens van Borkent (in het medisch advies van 22 november 2024) om ‘ten behoeve van de experts te gaan beschikken over een overzichtelijke, complete, chronologische patiëntenkaart met alle afschriften van specialistische correspondentie’ reëel is. Immers kan een medisch dossier niet op orde zijn. [eiseres] kan niet in het geding brengen waarover zij niet beschikt. De rechtbank zal bepalen dat [eiseres] haar volledige procesdossier (waaronder haar medische dossier) voorafgaand aan het onderzoek in afschrift aan de deskundige moet toesturen (zie hierna onder 5.6). Indien de deskundige meent dat het nodig is voor het uit te voeren onderzoek meer medische informatie op te vragen, dient hij daartoe over te gaan. Partijen dienen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige te verstrekken als hij daarom verzoekt (zie hierna onder 5.9).
4.11.
Verrips heeft de kosten verbonden aan zijn onderzoek en het opstellen van een rapport desgevraagd begroot op een bedrag van in totaal € 6.479,55 inclusief btw. Verrips gaat hierbij uit van een tijdsbesteding van 15 uur tegen een uurtarief van € 315 exclusief btw voor eigen werkzaamheden en 7 uur tegen een uurtarief van € 90 exclusief btw voor secretariële werkzaamheden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de hoogte van voornoemd voorschot en hebben daartegen geen bezwaar gemaakt. Het voorschot komt de rechtbank ook niet onredelijk voor. De rechtbank zal de hoogte van het voorschot op de kosten van Verrips daarom vaststellen op het door hem begrote bedrag.
4.12.
Op grond van artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt als hoofdregel dat het voorschot op de kosten van de deskundige ten laste komt van de eisende partij. In de omstandigheid dat Allianz aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend, ziet de rechtbank echter aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken en te bepalen dat Allianz het voorschot moet voldoen.
Neuropsychologisch onderzoek?
4.13.
[eiseres] is van mening dat ook een (zelfstandig) neuropsychologisch onderzoek moet plaatsvinden. Zij stelt hiertoe dat zij, gelet op de betwisting door Allianz van het bestaan van de door haar gestelde cognitieve klachten (en beperkingen) en het causale verband daarvan met het ongeval, hoe dan ook belang heeft bij bewijslevering door middel van een rapportage van een neuropsycholoog. Allianz is echter van mening dat een separaat neuropsychologisch onderzoek problematisch is, aangezien neuropsychologische functiestoornissen kunnen samenhangen met een aandoening op neurologisch vakgebied. Het moet volgens Allianz daarom aan de te benoemen neuroloog worden overgelaten of een neuropsychologisch onderzoek nodig is.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat nu [eiseres] stelt dat zij sinds het ongeval lijdt aan een postwhiplashsyndroom (vooralsnog) kan worden volstaan met het benoemen van een neuroloog. De deskundige dient daarbij, indien hij niet tot een sluitend rapport kan komen wegens onvoldoende deskundigheid ter zake klachten en/of letsels van [eiseres] , zulks kenbaar te maken en indien mogelijk aan te geven welke nadere deskundigheid is vereist. De rechtbank is verder van oordeel dat het aan Verrips moet worden overgelaten om, binnen het kader van de aan hem gerichte vraagstelling en zijn eigen medische expertise, te beslissen of hij neuropsychologische expertise noodzakelijk acht. Als Verrips een neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd acht, dan laat de rechtbank het aan hem over een neuropsycholoog in te schakelen. De rechtbank verzoekt Verrips het eventuele onderzoek van de neuropsycholoog in zijn eigen onderzoek te incorporeren.
4.15.
De rechtbank verzoekt Verrips om, als hij tot het oordeel komt dat een neuropsychologisch onderzoek nodig is, voor dit onderzoek neuropsycholoog Van Oort – de rechtbank gaat ervan uit dat partijen R. van Oort te Amersfoort bedoelen en verzoekt partijen het aan de rechtbank en Verrips te laten weten als dat niet juist is – te benaderen, aangezien beide partijen met de inschakeling van Van Oort kunnen instemmen. Indien Van Oort niet bereid en in staat is, zal het aan Verrips overgelaten worden een andere neuropsycholoog te kiezen en in te schakelen.
4.16.
Wat betreft de aan de eventueel in te schakelen neuropsycholoog voor te leggen vraagstelling overweegt de rechtbank als volgt. Gebruikelijk is om de vraagstelling van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN) (zoals opgenomen in de Richtlijn voor neuropsychologische expertise van november 2016) te hanteren, zoals Allianz ook bepleit. [eiseres] heeft daartegen bezwaar. In het kader van een civiele letselschadezaak is de NVN-vraagstelling volgens haar te beperkt, omdat de aanwezigheid van objectiveerbare stoornissen (zoals een hersenbeschadiging) niet vereist is om van het bestaan van (causaal verband tussen) cognitieve klachten en beperkingen (en de aansprakelijke gebeurtenis) uit te gaan. [eiseres] heeft daarom, onder verwijzing naar een tweetal recente uitspraken van de gerechtshoven Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2024:7611) en Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:3283) en een artikel van F. Elemans en S. Stapert in Letsel & Schade (2022, nr. 4), voorgesteld om (ook) de in de akte van 8 januari 2025 opgenomen alternatieve vraagstelling aan de neuropsycholoog ter beantwoording voor te leggen. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Zij acht de standaard NVN-vraagstelling leidend en is van oordeel dat, om onduidelijkheid en discussie tussen partijen achteraf te voorkomen, alleen deze vraagstelling (en eventuele nadere vragen van de neuroloog) aan de neuropsycholoog moet worden voorgelegd. De rechtbank overweegt in dit verband dat het niet aan de deskundige is om over het causale verband (in juridische zin) tussen ongeval en klachten te oordelen, maar aan de rechter. Daarbij is bovendien van belang dat ook hier geldt dat het ontbreken van een objectiveerbare stoornis niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen van een juridisch causaal verband.
4.17.
Met de kosten verbonden aan een eventueel neuropsychologisch onderzoek zal nog geen rekening worden gehouden. De rechtbank gaat ervan uit dat Verrips, als hij tot het oordeel komt dat een neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd is, voor de kosten van dat onderzoek om een aanvullend voorschot zal vragen.
Psychiatrisch onderzoek?
4.18.
[eiseres] is van mening dat ook onderzoek door een psychiater noodzakelijk is. Allianz heeft zich onder verwijzing naar het onder 2.32 bedoelde rapport van haar medisch adviseur op het standpunt gesteld dat een dergelijk onderzoek prematuur is. Zoals hiervoor onder 4.14 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat (vooralsnog) kan worden volstaan met het benoemen van een neuroloog. Indien de deskundige niet tot een sluitend rapport kan komen wegens onvoldoende deskundigheid ter zake en meent dat deskundigheid van een psychiater is vereist, wordt hij verzocht dat kenbaar te maken.
Slotoverwegingen
4.19.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige (artikel 198 lid 3 Rv). De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals hierna onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
4.20.
Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige toestuurt, moet zij daarvan direct een afschrift aan de wederpartij verstrekken.
5De beslissing
De rechtbank:
5.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige voor de beantwoording van de volgende vragen:
(volgt IWMD vraagstelling, red. LSA LM) Rechtbank Den Haag 2 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6546