Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 120225 werkgerelateerde Covid-19 besmetting verpleegassistent; wg-er heeft voldaan aan zorgplicht

RBMNE 120225 werkgerelateerde Covid-19 besmetting verpleegassistent; wg-er heeft voldaan aan zorgplicht

zie ook: https://kvdl.com/artikelen/ziekenhuis-niet-aansprakelijk-voor-covid-19-besmetting-van-verpleegkundige

2De kern van de zaak

[eiseres] houdt [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die zij door haar covid-19-besmetting heeft opgelopen. Volgens haar heeft zij de covid-19-besmetting opgelopen gedurende haar werkzaamheden bij [gedaagde] en heeft [gedaagde] niet aan haar zorgplicht voldaan. [gedaagde] betwist dit. De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen. Het is in de procedure voldoende aannemelijk dat [eiseres] besmet is geraakt tijdens het verrichten van haar werkzaamheden, maar [gedaagde] heeft aan haar zorgplicht voldaan en is daardoor niet aansprakelijk.

3De achtergrond van het geschil

3.1.

[eiseres] (geboren op [geboortedatum] 1991) werkte sinds 1 april 2013 als verpleegassistent bij het [gedaagde] . Vanaf 1 juli 2013 werkte zij als verpleegkundige op de afdeling neurologie-neurochirurgie van het [gedaagde] , meer specifiek op de (specialisatie)afdeling Cerebrovasculaire Ziekten. De afdeling neurologie-neurochirurgie bestaat uit verschillende afdelingen, waaronder ook Medium Care.

3.2.

In maart 2020 kreeg Nederland te maken met de covid-19-pandemie. De Nederlandse overheid heeft vanaf dat moment meermaals landelijke maatregelen opgelegd om het aantal besmettingen terug te brengen.

3.3.

Eind januari 2021 heeft er op Medium Care een uitbraak van het covid-19-virus plaatsgevonden. Op 2 februari 2021 ondervond [eiseres] covid-19-gerelateerde klachten en heeft zij zich laten testen. [eiseres] is op 3 februari 2021 positief getest op het covid-19-virus.

3.4.

[eiseres] ondervindt nog altijd klachten en beperkingen van haar covid-19 besmetting (long covid). Om die reden heeft zij op 8 mei 2023 [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door haar opgelopen covid-19-besmetting geleden en nog te lijden schade. [gedaagde] heeft deze aansprakelijkheid afgewezen. Daarom is [eiseres] deze procedure gestart.

4De beoordeling

Het toetsingskader van artikel 7:658 BW

4.1.

De vordering van [eiseres] is gegrond op artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In lid 1 van dat artikel staat dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten op zodanige wijze in te richten en te onderhouden en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Lid 2 bepaalt dat de werkgever aansprakelijk is voor schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan zijn in lid 1 omschreven zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

4.2.

Artikel 7:658 BW beoogt geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden zijn daarbij de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen (ECLI:NL:1965:AB7079 (Kelderluik)). In de context van artikel 7:658 BW gaat het in het bijzonder ook om de aard van de werkzaamheden én het gegeven dat werknemers zelf niet altijd voorzichtig genoeg zijn. Beide factoren bepalen in belangrijke mate wat de risico’s voor de werknemer zijn en wat daarom van de werkgever kan worden verlangd. De zorgplicht gaat echter niet zo ver dat de werkgever zijn werknemers tegen iedere vorm van gevaar moet beschermen en hen absolute veiligheid moet bieden bij de uitoefening van hun werkzaamheden.

Het is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] in de uitoefening van haar werkzaamheden besmet is geraakt met covid-19

4.3.

De eerste vraag is of aangenomen kan worden dat [eiseres] haar covid-19 besmetting heeft opgelopen in de uitvoering van haar werkzaamheden. [eiseres] draagt op dit punt de stelplicht en bewijslast. Het antwoord op de vraag of een feit in voldoende mate vaststaat, is uiteindelijk afhankelijk van de rechterlijke waardering en afweging van alle argumenten en bewijsmiddelen. De kantonrechter komt tot het oordeel dat op basis van de beschikbare informatie voldoende waarschijnlijk is geworden dat [eiseres] de besmetting tijdens haar werkzaamheden in het [gedaagde] heeft opgelopen. De kans dat [eiseres] bij [gedaagde] besmet is geraakt met covid-19 is namelijk veel groter geweest dan de kans dat zij in een privésituatie besmet is geraakt. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.

4.4.

Tussen partijen staat vast dat er op 26 januari 2021 op Medium Care twee patiënten positief zijn getest op covid-19. Vervolgens staat ook (als niet weersproken) vast dat [eiseres] in de dagen en nachten na 26 januari 2021 heeft gewerkt. Zij heeft namelijk een dagdienst gewerkt op 28 januari 2021 en twee nachtdiensten in de nachten van 30 op 31 januari 2021 en van 31 januari 2021 op 1 februari 2021. Gedurende deze diensten was zij verantwoordelijk voor de kamers 16 t/m 20 op de afdeling neurologie-neurochirurgie. Daar heeft zij in ieder geval handelingen verricht waarbij ze meerdere minuten achtereen binnen anderhalve meter van de patiënt is geweest. Op 1 februari 2021 bleken patiënten van deze kamers (ook) positief te testen op covid-19. De positieve test van [eiseres] dateert vervolgens van 3 februari 2021, nadat zij op 2 februari 2021 klachten kreeg en zich heeft laten testen. In het licht van deze feitelijke volgorde van gebeurtenissen is de kantonrechter het met [eiseres] eens dat de kans zeer aannemelijk is dat [eiseres] haar besmetting heeft opgelopen gedurende deze diensten en daarmee gedurende haar werkzaamheden.

4.5.

Volgens [gedaagde] was Medium Care meteen vanaf 26 januari 2021 een cohort, waarbij de patiënten als verdacht werden aangemerkt en er meteen veiligheidsmaatregelen werden genomen. Hoewel de kantonrechter van de juistheid van dit standpunt wil uitgaan, maken die getroffen maatregelen de mate van aannemelijkheid (dat [eiseres] covid-19 heeft opgelopen gedurende haar werkzaamheden) niet kleiner. [eiseres] heeft namelijk toegelicht dat Medium Care geen afgesloten gedeelte is van de afdeling neurologie-neurochirurgie en dat het dus één grote ruimte betreft. Daarnaast heeft zij toegelicht dat de medewerkers van Medium Care, die op 26 januari 2021 werkzaam waren, ook buiten Medium Care kwamen en zodoende ook in andere ruimtes van de afdeling neurologie-neurochirurgie aanwezig waren. Dit heeft [gedaagde] niet (gemotiveerd) betwist. Op basis van deze toelichting is het voor de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat de besmettingen van 26 januari 2021 hebben geleid tot de besmetting van [eiseres] op

3 februari 2021, ook al was zij niet werkzaam op 26 januari 2021 en stond zij nadien niet ingeroosterd op Medium Care. In de dagen na 26 januari 2021 was ze immers wel werkzaam op de afdeling neurologie-neurochirurgie, waar de covid-19-besmetting vanuit Medium Care kan zijn overgedragen op de overige medewerkers en patiënten. [eiseres] kwam namelijk in die dagen in contact met verschillende patiënten en medewerkers. Daarbij is het op zichzelf juist dat [eiseres] zich heeft gehouden aan alle getroffen beschermingsmaatregelen en dat ze persoonlijke beschermingsmiddelen heeft gebruikt, maar daarmee is niet gezegd dat zij geen enkel risico heeft gelopen.

4.6.

Tegenover de grote mate van waarschijnlijkheid dat [eiseres] Covid-19 heeft opgelopen gedurende haar werkzaamheden, zet [gedaagde] de stelling dat het niet is uitgesloten dat [eiseres] de besmetting in de privésfeer heeft opgelopen. Maar die stelling wordt niet gevolgd. [eiseres] hield zich namelijk – vanwege haar werk en de gezondheid van familieleden – aan de basisregels en de normen die door de Nederlandse overheid waren aangekondigd. Ze ging niet met het openbaar vervoer en ze deed niet aan carpoolen. Ze heeft enkel op 25 januari 2021 eenmalig boodschappen gehaald en één ochtend praktijkles gegeven op 29 januari 2021. [eiseres] heeft toegelicht dat het bezoek aan de supermarkt maximaal tien minuten heeft geduurd en ook heeft ze voldoende gesteld dat zij tijdens de praktijkles afstand heeft gehouden en de ruimte heeft geventileerd. Hoewel [gedaagde] deze stellingen heeft betwist, heeft zij dat niet gemotiveerd gedaan. De kantonrechter ziet daarom geen reden om de juistheid van de verklaringen van [eiseres] in twijfel te trekken.

4.7.

Het voorgaande overziend is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] voldoende heeft aangetoond dat zij haar covid-19 besmetting in de uitoefening van haar werkzaamheden heeft opgelopen.

[gedaagde] heeft aan haar zorgplicht voldaan

4.8.

[gedaagde] is daarmee in beginsel aansprakelijk voor de gevolgen van de covid-19 besmetting van [eiseres] , tenzij zij aan haar zorgplicht heeft voldaan of als er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiseres] . Van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiseres] is niet gebleken. De vraag is dus of [gedaagde] aan haar zorgplicht heeft voldaan.

4.9.

In het algemeen staat tussen partijen als onweersproken het volgende vast. [gedaagde] heeft in de beginfase van covid-19 (begin 2020) direct maatregelen getroffen. In het ziekenhuis werd gewaarschuwd voor besmettingsgevaar, er werd benadrukt om 1,5 meter afstand te houden en de hygiënevoorschriften moesten worden opgevolgd. Ook werden er speciale ingangen en looproutes gecreëerd. Het zorg- en behandelbeleid werd vrijwel dagelijks geëvalueerd aan de hand van de landelijke adviezen. Het geldende beleid en de maatregelen werden bovendien breed gecommuniceerd en in herinnering gebracht bij patiënten en medewerkers. De Federatie Medische Specialisten (FMS) heeft ook een Leidraad Persoonlijke bescherming opgesteld en een Leidraad Covid-19 testbeleid en inzet zorgmedewerkers in het ziekenhuis (beide leidraden zullen hierna nog verder worden besproken). Oftewel: [gedaagde] heeft vanaf aanvang van het covid-19-virus getracht om het aantal besmettingen te beperken. Ook na de uitbraak op Medium Care heeft zij direct maatregelen getroffen door een lokaal OMT op te zetten, bestaande uit afgevaardigden van de afdelingen infectiepreventie, medische-microbiologie, virologie, de bedrijfsarts en verantwoordelijken van de afdeling neurologie-neurochirurgie. Dit lokaal OMT kwam dagelijks bij elkaar en had regelmatig contact om de situatie te monitoren. Met dit voorgaande, wat [eiseres] niet heeft weersproken, heeft [gedaagde] in ieder geval aangetoond dat zij alle algemene veiligheidsmaatregelen heeft getroffen.

4.10.

Het debat van partijen heeft zich gericht op vier verwijten aan het adres van [gedaagde] . Voor de leesbaarheid van dit vonnis zal de kantonrechter deze verwijten achter elkaar bespreken. Daarbij merkt de kantonrechter op dat de zorgplichtnaleving door [gedaagde] moet worden gezien in de tijdsgeest van toen en de mogelijkheden die [gedaagde] op dat moment had. Het was wereldwijd een crisis en niemand wist wat er nodig was om deze crisis onder controle te krijgen. De kantonrechter neemt dit mee bij de beoordeling van de zorgplicht van [gedaagde] .

Aerosolvormende handelingen zonder PCR-test op zaal met zeven patiënten

4.11.

Het verwijt dat [eiseres] [gedaagde] maakt, is dat zij een aerosolvormende handeling heeft verricht op een zaal met meerdere patiënten, terwijl zij ook de mogelijkheid had om deze behandeling uit te voeren op een eenpersoonskamer. Door op deze manier de aerosolvormende handeling uit te voeren, heeft [gedaagde] – in de optiek van [eiseres] – geen absolute veiligheid van haar medewerkers gegarandeerd. Dit standpunt wordt niet gevolgd en geconcludeerd wordt dat [gedaagde] op dit punt geen zorgplicht heeft geschonden. Er bestond in januari 2021 namelijk geen verplichting (op basis van een beleid) om een aerosolvormende handeling te verrichten op een eenpersoonskamer. Zoals [eiseres] zelf ook stelt, had het (slechts) de voorkeur om dit soort handelingen op een eenpersoonskamer uit te voeren. En [gedaagde] heeft toegelicht dat het qua infrastructuur nog niet zo eenvoudig was om al deze handelingen te verrichten op een eenpersoonskamer. Het valt [gedaagde] daarom niet te verwijten dat zij de handeling heeft verricht zoals gebruikelijk was. Dat het beleid nadien is aangepast, betekent niet dat het eerdere beleid onzorgvuldig was. Daarnaast is het ook niet zo dat vast staat dat [gedaagde] haar medewerkers (en patiënten) in gevaar heeft gebracht door de aerosolvormende handeling te laten uitvoeren op een zaal. Weliswaar stelt [eiseres] dat in het rapport is geconcludeerd dat het verrichten van dit soort handelingen waarschijnlijk heeft bijgedragen aan het grote aantal besmettingen, maar dat maakt niet dat er zonder meer geconcludeerd kan worden dat [gedaagde] haar zorgplicht heeft geschonden. Het rapport is immers opgesteld met kennis van achteraf en bevat ook aannames. Zo wordt er gezegd: “In retrospect is het uitvoeren van een langdurige aerosolvormende behandeling (optiflow) op zaal een mogelijke oorzaak voor deze verheffing.” Het wordt achteraf gezien als een mogelijkheid beschouwd en levert geen concrete vaststelling op. Een concrete vaststelling is noodzakelijk om te kunnen concluderen dat er een zorgplicht is geschonden, in tegenstelling tot de vraag of de schade is opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden (de eerste rechtsvraag). Voor die eerste rechtsvraag is namelijk een zekere mate van aannemelijkheid voldoende. Dit betekent dat er geen schending van de zorgplicht door [gedaagde] uit valt af te leiden.

Aerosolvormende handelingen zonder oogbescherming

4.12.

[eiseres] verwijt [gedaagde] vervolgens dat zij niet adequaat erop heeft toegezien dat

er oogbescherming werd gebruikt bij aerosolvormende handelingen. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] als taak (in het kader van haar zorgplicht) om ervoor te zorgen dat haar werknemers de getroffen beschermingsmaatregelen ook naleven. Ook hiervan is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] geen zorgplicht heeft geschonden. Uit productie 3 bij de conclusie van antwoord blijkt dat [gedaagde] door middel van een flowchart haar medewerkers informeerde over wanneer zij bepaalde beschermingsmiddelen moesten gebruiken, zoals een oogbescherming bij aerosolvormende handelingen. Zowel [eiseres] als [gedaagde] hebben gesteld dat dit beleid ook volgde uit de Leidraad Persoonlijke bescherming van het FMS. Hiermee heeft [gedaagde] invulling gegeven aan haar zorgplicht als het gaat om het gebruik van (in dit geval) oogbescherming bij aerosolvormende handelingen. Deze zorgplicht gaat niet zo ver dat [gedaagde] elke medewerker moet controleren op het daadwerkelijk gebruik van deze oogbescherming. Zij heeft met haar leidraad en de uitwerking daarvan via een flowchart maatregelen getroffen en aanwijzingen verstrekt om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van haar werkzaamheden schade lijdt. De instructies waren duidelijk en zijn goed gecommuniceerd. Het is daarom onduidelijk gebleven wat [gedaagde] op dit punt nog meer had kunnen doen dan zij heeft gedaan. [eiseres] voert nog aan dat uit het rapport, productie 4 bij dagvaarding, blijkt dat er niet consequent aanvullende oogbescherming is gebruikt. Dit standpunt van [eiseres] acht de kantonrechter niet doorslaggevend voor de vraag of [gedaagde] op dit punt een zorgplicht is geschonden. Ook hier geldt opnieuw dat het artikel is geschreven met de kennis die achteraf is opgedaan. Het is niet terecht om op basis van een artikel met een analyse achteraf te concluderen dat [gedaagde] haar zorgplicht heeft geschonden.

Preventief testen

4.13.

Ook valt er [gedaagde] geen verwijt te maken over de wijze waarop zij het preventief testen heeft ingevuld, zodat daarvoor ook geen zorgplicht is geschonden. Het verwijt van [eiseres] lijkt te zijn dat [gedaagde] direct na 26 januari 2021 iedereen preventief had moeten testen. Wat [eiseres] hiermee miskent, is dat er een leidraad was ontwikkeld voor het preventief testen (namelijk Leidraad Covid-19 testbeleid en inzet zorgmedewerkers in het ziekenhuis) en dat er niet direct op 26 januari 2021 inzichtelijk was wat de gevolgen enkele dagen later zouden zijn. Het komt de kantonrechter daarom logisch voor dat [gedaagde] niet direct is gestart met het preventief testen van al haar medewerkers en patiënten. Zij heeft adequaat gehandeld door de positief geteste patiënten te verplaatsen en de overige patiënten van de afdeling Medium Care als covid-19 verdacht aan te merken. Er bestond geen verdere indicatie (op dat moment) dat dit niet voldoende was. Ook is er direct een contactonderzoek opgestart rondom de positief geteste patiënten. Vervolgens is er op 29 januari 2021, wanneer meerdere patiënten en meerdere medewerkers besmet blijken te zijn, gestart met het preventief testen. Daarbij heeft [gedaagde] een ring-principe gehanteerd, waarvan ter zitting is toegelicht dat dit altijd de werkwijze was en de werkwijze nog steeds is. Gestart is met de personen die het hoogste risico hebben gelopen en vanuit daar is de ring uitgebreid. Ook hiervoor geldt dat de kantonrechter – op basis van de informatie die [gedaagde] op dat moment had – niet inziet waarom [gedaagde] meer had moeten doen dan zij heeft gedaan. [eiseres] verwijst nog naar haar overgelegde productie 40 en een onderzoek waaruit volgens haar blijkt dat bij een uitbraak de gehele populatie (direct) moet worden getest. Maar die verwijzing maakt het voorgaande niet anders. [gedaagde] heeft voldoende adequaat gehandeld op het moment dat het nodig was en inzichtelijk werd wat de gevolgen waren. Dat [eiseres] (achteraf) meent dat er sneller had moeten worden gehandeld door [gedaagde] , betekent niet dat [gedaagde] op het moment van de crisis niet voldoende heeft gedaan. Zij heeft op basis van haar beleid en met de middelen en de informatie die ze op dat moment had, gehandeld om verdere besmetting te beperken. Dat [eiseres] meent dat het niet bezwaarlijk was om direct iedereen preventief te gaan testen, kan zo zijn, maar dat levert nog geen schending van de zorgplicht op.

Gebruik van FFP2-maskers

4.14.

Tot slot verwijt [eiseres] (kort gezegd) [gedaagde] dat zij eerder alle medewerkers

FFP2-maskers had moeten voorschrijven. Ook hiervoor geldt dat in de Leidraad Persoonlijke bescherming van het FMS is beschreven wanneer men welke maskers moet dragen. Daaruit volgt dat een FFP2-masker alleen geadviseerd werd bij aerosolvormende handelingen en dat voor overige handelingen een IIR-masker volstond. Er valt niet in te zien waarom [gedaagde] anders had moeten handelen dan wat er in deze leidraad was voorgeschreven. Dat het advies om (slechts) een IIR-masker te dragen bij de zorg voor mensen met het vermoeden van covid-19 bekritiseerd werd, betekent niet dat er een zorgplicht is geschonden door [gedaagde] bij het opvolgen van het bekritiseerd advies. Kritiek op een bepaald advies betekent namelijk niet dat het advies (dus) niet klopt. En het betekent ook niet automatisch dat handelen in overeenstemming met deze leidraad schending van de zorgplicht oplevert. Bovendien (en bovenal) waren de FFP2-maskers voor iedere medewerker beschikbaar om te pakken en te gebruiken. [eiseres] heeft ter zitting hierover opgemerkt dat ze zich bezwaard voelde om dat te doen, omdat zij vond dat zij een voorbeeldfunctie had en niet zelf moest rondlopen met een masker dat niet was geadviseerd. De kantonrechter begrijpt dat gevoel, maar dat gevoel is niet veroorzaakt door handelen van [gedaagde] . Het is namelijk niet gebleken dat [gedaagde] de boodschap uitdroeg dat de maskers schaars waren en dus alleen gepakt mochten worden conform de geldende richtlijnen (zoals dat wel het geval was in de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 16 december 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:7569). Zodoende is ook bij dit verwijt geen sprake van schending van de zorgplicht.

Conclusie

4.15.

Het voorgaande afwegend komt de kantonrechter tot de conclusie dat, gelet op de in de betrokken periode geldende en kenbare inzichten, adviezen en leidraden, [gedaagde] aan haar zorgplicht heeft voldaan. Dit heeft tot gevolg dat alle vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen. Rechtbank Midden-Nederland 12 februari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:467