Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 290114 borstreconstructie; inlichtingenplicht en toestemmingsvereiste niet geschonden; € 250,00 schade ivm verkeerd antibioticum; € 500,00 ivm gebitsschade

Rb Amsterdam 290114 borstreconstructie; inlichtingenplicht en toestemmingsvereiste niet geschonden; € 250,00 schade ivm verkeerd antibioticum; € 500,00 ivm gebitsschade

4 De beoordeling
4.1.
Alvorens aan de inhoudelijke beoordeling van de door [eiseres] geformuleerde verwijten toe te komen, wordt het volgende vooropgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat de voorgenomen reconstructie niet het door zowel de patiënte als de arts gewenste en beoogde resultaat heeft gehad. Op een arts rust in dit verband een inspanningsverplichting. Een slecht resultaat kan het gevolg zijn van een fout van de arts, maar kan ook zijn veroorzaakt door een niet aan de arts te verwijten complicatie. Een slecht resultaat van een behandelingsovereenkomst kan dan ook niet gelden als maatstaf voor de vraag of een hulpverlener aansprakelijk is voor (letsel)schade. De norm waaraan wordt getoetst is dat een hulpverlener de zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. In onderhavige zaak gaat het met andere woorden om de vraag of [chirurg] heeft gehandeld als redelijk zorgvuldig en redelijk bekwaam arts. Op VUmc rust ingevolge artikel 7:462 lid 1 BW een van de arts afgeleide aansprakelijkheid. De rechtbank zal de verwijten van [eiseres] thans behandelen.

Schending inlichtingenplicht?
4.2.
[eiseres] stelt dat [chirurg] haar de risico’s en de te verwachten gevolgen van de borstreconstructie onvoldoende heeft duidelijk gemaakt. Volgens [eiseres] heeft [chirurg] haar weliswaar voorgehouden dat er in vijf procent van de gevallen afsterving plaatsvindt, maar dat zag alleen op afsterving van de tepel. Over afsterving van de gehele borst is nooit gesproken. Als [eiseres] had geweten dat afsterving van de gehele borst een reële complicatie van deze ingreep was, had zij de operatie niet laten uitvoeren, aldus steeds [eiseres].

4.3.
VUmc betwist dat de complicatie waarbij de gehele borstlap afsterft, niet tijdens de voorbespreking aan de orde is geweest. VUmc wijst daarbij op de pagina van de PowerPoint presentatie die (ook) door [eiseres] in het geding is gebracht. Daarop wordt bij de nadelen genoemd: “kans volledige afsterving”. Daarbij wordt gedoeld op afsterving van de gehele borst. Verderop in de presentatie is een pagina gewijd aan het risico van afsterving van de tepel, waarbij het woord tepel ook wordt genoemd. VUmc wijst voorts nog op de brief die [chirurg] op 17 augustus 2011 aan de huisarts van [eiseres] stuurde (zie hiervoor onder 2.4). VUmc betwist dat [eiseres], als zij zou zijn gewezen op de kans van volledige afsterving van de borst, de ingreep niet zou hebben ondergaan. VUmc onderbouwt dit onder meer met de stelling dat [eiseres] erkent de pagina waarop staat dat afsterving een mogelijke complicatie was, te hebben gezien. Daarop staat tevens een afbeelding van hoe dat eruit zou zien. De bestaande situatie voor de operatieve ingreep was voor [eiseres] niet acceptabel aangezien de prothese die was ingebracht los zat, regelmatig verschoof, lekte en vervelend aanvoelde, aldus steeds VUmc.

4.4.
In het licht van het verweer van VUmc is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] niet kan worden gevolgd in haar stelling dat haar de mogelijkheid van afsterving van de gehele borst niet is voorgehouden. De rechtbank acht daarbij van belang dat [eiseres] erkent dat haar de pagina uit de PowerPoint presentatie waarop staat “kans volledige afsterving”, met de daarbij behorende afbeelding, is getoond. Uit deze pagina blijkt niet dat de kans op afsterving alleen betrekking heeft op de tepel en niet op de hele borst. Ook indien [eiseres] zou worden gevolgd in haar stelling dat zij alleen deze pagina heeft gezien en niet de rest van de presentatie, welke stelling door VUmc wordt betwist, heeft zij onvoldoende onderbouwd dat het risico waarop zij is gewezen louter zag op afsterving van de tepel. Deze stelling strookt immers niet met de onder 2.4 vermelde brief van [chirurg] aan de huisarts van [eiseres], waarin hij schrijft dat [eiseres] is gewezen op het risico van “flap failure”. Nu deze brief is geschreven voordat de operaties zijn uitgevoerd en dus voordat de complicatie zich had voorgedaan, heeft de rechtbank geen aanleiding aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen. De omstandigheid dat [eiseres] zou zijn verteld dat de kans zeer klein was dat het risico zich zou verwezenlijken, maakt het voorgaande niet anders. Het verwijt van [eiseres] voor zover zich dat richt op schending van de informatieplicht door [chirurg] ten aanzien van het risico op afsterving van de borst houdt immers niet in dat aan [eiseres] een onjuiste kansberekening is voorgehouden, maar dat [eiseres] in het geheel niet over dit risico is ingelicht.

Geen goed hulpverlenerschap?
4.5.
[eiseres] verwijt [chirurg] voorts dat hij zich niet heeft gedragen als een goed hulpverlener, in de zin van artikel 7:453 BW. Zij stelt daartoe dat de bij [eiseres] uitgevoerde borstreconstructie drie keer opnieuw heeft moeten plaatsvinden, omdat de bloedtoevoer in de huidflap van [eiseres] onvoldoende bleek te zijn. In twee dagen tijd is [eiseres] drie keer geopereerd aan dezelfde borst, waarna is overgegaan tot het verwijderen van de gehele borst, waarbij tevens de zenuwen in de arm van [eiseres] zijn beschadigd. Deze handelwijze en de gebeurtenissen na de operatie, waaronder het optreden van ontstekingen ten gevolge van het meerdere malen toedienen van verkeerde antibiotica, gebitschade en een verminkte huid, is alles bij elkaar reden om aan te nemen dat [chirurg] niet heeft gehandeld als redelijk handelend en redelijk bekwaam medisch hulpverlener, aldus steeds [eiseres].

4.6.
VUmc betwist dat de operaties niet lege artis zijn uitgevoerd. Zij stelt dat de behandelaars de ingrepen wel degelijk lege artis hebben uitgevoerd, maar dat het niet bereiken van het beoogde en gewenste resultaat is gelegen in de omstandigheid dat de bloedvaten van [eiseres] steeds dichtslibden. Daardoor kreeg de aangebrachte huidflap geen bloedvoorziening en stierf deze af. [eiseres] heeft nagelaten aan te geven welke fouten tijdens de operaties zijn gemaakt. De bij [eiseres] ontstane gebitschade betreft een complicatie die zich bij een operatieve ingreep met intubatie kan voordoen. VUmc is daarvoor niet aansprakelijk. De ontstane ontstekingen, het uitblijven van een positieve reactie op de aanvankelijk toegediende antibiotica en de allergische reactie die [eiseres] ondervond van het gebruik van antibiotica zijn evenmin toe te schrijven aan handelen van behandelaars van VUmc. Er is dan ook geen sprake van handelen in strijd met goed hulpverlenerschap, aldus steeds VUmc.

4.7.
De rechtbank stelt voorop dat hoewel VUmc het volledige medische dossier aan [eiseres] heeft verstrekt, [eiseres] haar stellingen niet heeft onderbouwd met bevindingen van bijvoorbeeld een medisch adviseur. De enkele stelling dat de ingreep niet is gelukt of niet goed is gegaan, is niet voldoende om aan te nemen dat de arts heeft gehandeld in strijd met het goed hulpverlenerschap. Ook de omstandigheid dat na de operaties een ontsteking is opgetreden is daartoe onvoldoende. [eiseres] heeft onvoldoende gesteld dat deze ontsteking door toedoen van [chirurg] is ontstaan. Zoals ook blijkt uit de brief van [chirurg] aan de huisarts van [eiseres] (zie hiervoor onder 2.4) is een infectie een mogelijk risico van deze operatie.

4.8.
Het uitblijven van een positieve reactie op de aanvankelijk toegediende antibiotica ter bestrijding van de ontsteking is naar het oordeel van de rechtbank evenmin voldoende om aan te nemen dat de arts heeft gehandeld in strijd met het goed hulpverlenerschap. VUmc heeft onbetwist gesteld dat het vinden van het juiste antibioticum niet altijd ineens lukt. Datzelfde geldt ten aanzien van de eerste keer dat een allergische reactie optrad na toediening van een antibioticum. VUmc heeft onbetwist aangevoerd dat zo’n allergische reactie kan optreden en gesteld noch gebleken is dat VUmc wist dat [eiseres] allergisch was voor het desbetreffende antibioticum. De door [eiseres] als gevolg van deze toegediende antibiotica geleden schade komt derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.

4.9.
In het licht van de ter gelegenheid van de comparitie door de advocaat van VUmc gegeven toelichting, kan worden aangenomen dat VUmc éénmaal verwijtbaar het verkeerde antibioticum heeft doorgegeven aan de huisarts van [eiseres], omdat het die keer – anders dan de voorgaande keren – bij VUmc (inmiddels) bekend was dat [eiseres] allergisch was voor dat antibioticum. VUmc erkent dat de schadelijke gevolgen van deze fout voor haar rekening dienen te komen, maar stelt dat deze gevolgen beperkt zijn gebleven. Als gevolg van die laatste keer stelt [eiseres] dat de ontsteking erger is geworden en dat zij veel pijn heeft geleden. Nu VUmc de fout erkent, is er grond om haar te veroordelen tot schadevergoeding. De schade die [eiseres] heeft ondervonden van het gebruik van het voor haar niet geschikte antibioticum, zal door VUmc vergoed moeten worden. Het door VUmc in een eerder stadium aangeboden bedrag van € 250,00 komt de rechtbank redelijk voor en zij zal de schade van [eiseres] derhalve begroten op dat bedrag.

4.10.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van gebitsschade is de rechtbank van oordeel dat VUmc ter zitting tevergeefs het standpunt heeft ingenomen dat zij niet aansprakelijk is omdat gebitsschade een complicatie is die voorkomt bij het soort operatie dat [eiseres] heeft ondergaan. Dat standpunt is immers niet te rijmen met de impliciete erkenning van aansprakelijkheid door VUmc in haar brief van 14 februari 2012. Daar komt nog bij dat VUmc ten onrechte geen melding heeft gemaakt van dit incident in de operatieverslagen. Ook behoeft een patiënt naar het oordeel van de rechtbank geen rekening te houden met een dergelijke complicatie bij een operatie, tenzij dit duidelijk van te voren is gecommuniceerd, hetgeen niet is gebleken. Nu VUmc blijkens haar brief van 25 juni 2012 bereid was om € 500,00 te betalen in verband met genoemde gebitsschade, zal de rechtbank de vordering tot dit bedrag toewijzen. Het overige door [eiseres] gevorderde bedrag wordt afgewezen aangezien in onvoldoende mate is gebleken dat die schade het rechtstreekse gevolg is geweest van verwijtbaar handelen door VUmc.

Strijd met toestemmingsvereiste?
4.11.
Het derde verwijt dat [eiseres] VUmc maakt is dat haar niet om toestemming is gevraagd om te zoeken in haar oksel naar geschikte bloedvaten. Toen tijdens de derde operatie in de oksel van [eiseres] is gezocht, zijn er zenuwen in haar armen geraakt, waardoor zij nog altijd kampt met uitvalsverschijnselen. Als [eiseres] voorafgaand aan de derde operatie was gevraagd of in de oksel naar geschikte bloedvaten zou mogen worden gezocht, dan had zij daar nooit toestemming voor gegeven. Zij heeft zelfs voorafgaand aan de tweede operatie expliciet aan [chirurg] gemeld dat niet in de oksel zou mogen worden gekeken, zo stelt [eiseres].

4.12.
VUmc verweert zich met de stelling dat tijdens de derde operatie sprake was van een directe bedreiging van de borst en dat [chirurg] om die reden heeft besloten om meteen, zonder [eiseres] eerst wakker te maken, als laatste redmiddel te zoeken naar geschikte bloedvaten in de oksel. VUmc stelt dat het kijken in de oksel op zichzelf geen grote risico’s met zich zou brengen en dat [chirurg] om die reden ervan is uitgegaan dat [eiseres], als zij wakker zou zijn geweest, toestemming zou hebben gegeven, zeker indien haar op dat moment zou zijn verteld dat de borst daarmee zou kunnen worden gered. VUmc betwist tot slot dat [eiseres] van tevoren heeft gemeld dat niet in de oksel mocht worden gekeken.

4.13.
De rechtbank constateert dat uit de stellingen over en weer niet kan worden opgemaakt of [eiseres] wel of niet van tevoren aan [chirurg] heeft gezegd dat niet in de oksel mocht worden gekeken. Het antwoord op die vraag kan echter in het midden blijven, nu [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen constateren dat de klachten van [eiseres] het gevolg zijn van de door [chirurg] verrichte ingrepen. [eiseres] beroept zich immers op de de brieven van [neuroloog] (zie hiervoor onder 2.9 en 2.10) en [neuroloog] schrijft: het [is] een CTS (…) beiderzijds en dit heeft geen relatie met de mamaoperatie en/of reconstructie. De enkele stelling van [eiseres] dat “er dus wel iets zal zijn geraakt tijdens de operatie”, is tegen die achtergrond onvoldoende om causaal verband aan te nemen. De schade die [eiseres] in dit verband lijdt, komt derhalve niet voor vergoeding door VUmc in aanmerking. In het midden kan daarom blijven of tijdens de operatie een zenuw is geraakt, zoals [eiseres] stelt en VUmc betwist. Voor zover [eiseres] overigens stelt dat [chirurg] zijn informatieplicht heeft geschonden door geen melding te maken van het risico op uitvalsverschijnselen in de armen en zij hierdoor voor vergoeding vatbare schade heeft geleden, wordt zij hierin gezien het bovenstaande evenmin gevolgd.

Conclusie
4.14.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat VUmc zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 250,00 en een bedrag van € 500,00 aan [eiseres], elk van deze bedragen te vermeerderen met de (onbestreden) wettelijke rente op de voet van artikel 6:119 BW vanaf de datum waarop [eiseres] de desbetreffende schade heeft geleden. Omdat het dictum van dit vonnis een veroordeling tot betaling bevat en de overige verwijten van [eiseres] geen doel treffen, heeft [eiseres] geen belang meer bij toewijzing van het gevorderde voorschot op de (im)materiële schadevergoeding en is voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure geen plaats. Omdat geen andere bedragen toewijsbaar zijn en meer in het bijzonder de verwijten die samenhangen met het afsterven van de borst en het kijken in de oksel niet worden gehonoreerd, wordt de gevorderde verklaring voor recht afgewezen. ECLI:NL:RBAMS:2014:358