Rb Rotterdam 250511 pseudomonas aeruginosa besmettingen na borstvergroting; kliniek aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 250511 pseudomonas aeruginosa besmettingen na borstvergroting; kliniek aansprakelijk
Betreft twee uitspraken van gelijke datum, waarin in beide uispraken tot aansprakelijkheid wordt geconcludeerd vanwege gebrekkige hygiëne in de kliniek.
4.7. Hetgeen resteert zijn de tegen [gedaagde sub 1 en 3] gerichte vorderingen. [gedaagde sub 1 en 3] voert bij conclusie van dupliek onder 41 zelf aan dat "in een beperkt aantal gevallen na behandeling in de [bedrijf 1] sprake is geweest van (met name pseudomonas-)infecties, waarbij het in alle gevallen gaat om behandelingen na 1 januari 2009." Nu ook bij [eiseres] van een infectie sprake was, acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat (ook) zij die infectie in de [bedrijf 1] heeft opgelopen. Dat onbekend is gebleven wat de aard van de infectie was doordat geen kweken zijn afgenomen, doet daar niet aan af.
4.8. [gedaagde sub 1 en 3] voert aan dat het feit van de besmetting van diverse na 1 januari 2009 in de [bedrijf 1] behandelde patiënten erop zou kunnen wijzen dat op enig moment een defect in het steriliteitscircuit in de [bedrijf 1] is opgetreden. Daarvoor zijn in de visie van [gedaagde sub 1 en 3] vele - naar de rechtbank begrijpt: mogelijke - oorzaken aan te wijzen en het hoeft zijns inziens niet te betekenen dat hem een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank kan [gedaagde sub 1 en 3] hierin in zoverre volgen dat in het algemeen het enkele feit van een opgetreden infectie niet meebrengt dat de hulpverlener een verwijt kan worden gemaakt. Het optreden van een infectie kan immers een aan niemand te verwijten complicatie zijn. De oorzaak daarvan zal in veel gevallen achteraf ook niet meer vast te stellen zijn. Echter, de [bedrijf 1] is door de Inspectie gesloten, onder meer omdat zij - dat wil zeggen [gedaagde sub 1 en 3] - in de visie van de Inspectie niet beschikte over een adequate vorm van luchtbehandeling, noch over een OK (operatiekamer) klasse 1 of een OK klasse 2, terwijl er wel operaties (borstvergrotingen) uitgevoerd werden die in een dergelijke OK uitgevoerd dienen te worden, omdat de [bedrijf 1] voorts niet beschikte over een infectiepreventiebeleid, omdat door de ruimtelijke indeling van de instelling ook niet voorzien kon worden in een adequate infectiepreventie en omdat het sterilisatieproces in de [bedrijf 1] op essentiële onderdelen niet voldeed aan de toepasselijke richtlijn.
4.9. Weliswaar heeft [gedaagde sub 1 en 3] de door de Inspectie aan hem gemaakte ernstige verwijten, welke [eiseres] tot de hare heeft gemaakt, weersproken, maar [gedaagde sub 1 en 3] is er niet in geslaagd die verwijten in deze procedure adequaat te weerleggen. Onder deze omstandigheden is het dermate aannemelijk dat de bij [eiseres] opgetreden infectie aan [gedaagde sub 1 en 3] kan worden verweten, dat zulks in rechte mag worden aangenomen. Voor zover er in dit verband sprake is van de door [gedaagde sub 1 en 3] gestelde causaliteitsonzekerheid (conclusie van dupliek onder 41) - omdat moet worden aangenomen dat de precieze oorzaak van de infectie (thans) niet (meer) kan worden vastgesteld - komt die onzekerheid onder deze omstandigheden in de verhouding tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1 en 3] ten laste van [gedaagde sub 1 en 3]. Voor het gelasten van een deskundigenonderzoek hieromtrent ziet de rechtbank geen aanleiding. Immers, gesteld noch gebleken is dat de oorzaak van de infectie met een dergelijk onderzoek (thans nog) achterhaald zou kunnen worden. Dat [gedaagde sub 1 en 3] op andere wijze tegenbewijs zou kunnen leveren, is evenmin gesteld of gebleken.
4.10. Hetgeen [gedaagde sub 1 en 3] nog mededeelt omtrent het zeer grote aantal door hem bij Nederlandse patiënten verrichte borstvergrotingen vanaf begin 2007 (circa 1400) (conclusie van dupliek onder 36) - waarmee [gedaagde sub 1 en 3] kennelijk aannemelijk wil maken dat het percentage opgetreden infecties na behandeling door [gedaagde sub 1 en 3] relatief beperkt is - acht de rechtbank misleidend. Immers, het gaat bij beoordeling van het door [eiseres] gestelde sterk verhoogde infectierisico niet om borstvergrotingen die [gedaagde sub 1 en 3] heeft uitgevoerd bij Nederlandse patiënten, maar om borstvergrotingen die [gedaagde sub 1 en 3] heeft uitgevoerd in de [bedrijf 1]. Bij conclusie van antwoord (onder 4) heeft [gedaagde sub 1 en 3] aangevoerd dat hij in de [bedrijf 1] vanaf april 2008 20-25 borstvergrotingen per maand verrichtte. Nu de [bedrijf 1] eind juni 2009 op last van de Inspectie is gesloten, heeft [gedaagde sub 1 en 3] daar volgens zijn eigen stellingen niet meer dan maximaal 375 (15 x 25) borstvergrotingen uitgevoerd. In het kader van een gemotiveerde betwisting van de stellingen van [eiseres] over het sterk verhoogde infectierisico in de [bedrijf 1] lag het echter op de weg van [gedaagde sub 1 en 3] om exact aan te geven welk aantal borstvergrotingsoperaties hij in de [bedrijf 1] heeft uitgevoerd en in hoeveel gevallen zich nadien infecties hebben voorgedaan. Die informatie heeft [gedaagde sub 1 en 3] niet verstrekt. Met betrekking tot het infectierisico in de [bedrijf 1] is voorts relevant dat [gedaagde sub 1 en 3] wel heeft erkend dat zich met betrekking tot de steriliteit in de [bedrijf 1] mogelijk problemen hebben voorgedaan als gevolg waarvan diverse patiënten die in dezelfde periode (na 1 januari 2009) eenzelfde type operatie hebben ondergaan zijn besmet met hetzelfde type bacterie (conclusie van dupliek onder 41). Uit het inhoudelijk door [gedaagde sub 1 en 3] onvoldoende weersproken rapport van de Inspectie leidt de rechtbank af dat [gedaagde sub 1 en 3] er een ernstig verwijt van kan worden gemaakt dat hij [eiseres] heeft geopereerd in de [bedrijf 1], terwijl de omstandigheden daar zodanig waren dat het risico op infectie sterk was vergroot. Dat risico heeft zich bij [eiseres] gerealiseerd, met de uit de overgelegde medische informatie blijkende ernstige gevolgen van dien.
4.11. Voor wat betreft de door [gedaagde sub 1 en 3] bij [eiseres] uitgevoerde borstvergrotende operatie is de conclusie derhalve dat [gedaagde sub 1 en 3] bij zijn werkzaamheden niet de zorg van een goed hulpverlener in acht heeft genomen en dat hij niet heeft gehandeld in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. Dat betekent dat sprake is van wanprestatie en dat [gedaagde sub 1 en 3] verplicht is de dientengevolge door [eiseres] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden. In zoverre zal het gevorderde onder 1 worden toegewezen, op de wijze zoals hierna geformuleerd. Nu [gedaagde sub 1 en 3] wordt veroordeeld tot vergoeding van bij staat op te maken schade heeft [eiseres] daarnaast geen belang bij een verklaring voor recht. Die zal derhalve niet worden toegewezen.
4.12. Het gevorderde onder 2 (buitengerechtelijke kosten) zal worden afgewezen. Na gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 1 en 3] heeft [eiseres] niet voldoende gehandhaafd dat sprake is geweest van andere buitengerechtelijke verrichtingen dan die waarvoor de te begroten proceskosten een vergoeding plegen in te sluiten. LJN BQ8171, zie ook LJN BQ8168