Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 080120 behandeling met illegale fillers met pmma onvoldoende betwist, volgt veroordeling tot gevorderde, niet betwiste, schadevergoeding

RBDHA 080120 behandeling met illegale fillers met pmma onvoldoende betwist, volgt veroordeling tot gevorderde, niet betwiste, schadevergoeding

in vervolg op rbdha-051218-illegale-fillerbehandeling-met-pmma-aan-billen-en-dijen-voorshands-komen-vast-te-staan-tegenbewijs-mogelijk

2. De beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 5 december 2018 is [gedaagde] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat [gedaagde] de gewraakte fillerbehandeling(en) aan [eiseres] heeft gegeven. [gedaagde] heeft bij akte te kennen gegeven getuigen te willen horen en schriftelijk bewijs te willen leveren. Omdat partijen eerst nadere schriftelijke (bewijs)stukken in het geding wilden brengen is een tweede comparitie gehouden alvorens getuigen te horen. Vervolgens zijn aan de zijde van [gedaagde] twee getuigen gehoord en in contra-enquête drie.

2.2.
[gedaagde] heeft in het kader van het te leveren tegenbewijs nadere stukken overgelegd, bestaande uit stukken betreffende dr. [X] , een concept rapport Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, een bankafschrift en certificaten van opleidingen die zij heeft gevolgd. Daarnaast heeft zij zichzelf doen horen en [A] , haar voormalig medewerkster. In contra-enquête heeft [eiseres] haar dochter [B] , zichzelf en [C] , een andere klant van [gedaagde] , doen horen.

2.3.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet geslaagd is in het haar opgedragen tegenbewijs en overweegt daartoe als volgt.

2.4.
Vast staat dat [eiseres] illegale fillers heeft ingespoten gekregen. [gedaagde] heeft gepoogd door overlegging van stukken en door het horen van getuigen de stelling dat zij de gewraakte fillers heeft ingespoten te ontkrachten. Daartoe heeft zij allereerst zichzelf doen horen. Daarbij heeft zij nadrukkelijk verklaard dat zij slechts massages aan [eiseres] heeft gegeven en nooit, bij wie dan ook, PMMA heeft geïnjecteerd. Die verklaring is naar het oordeel van de rechtbank echter ongeloofwaardig in het licht van de andersluidende verklaringen van zowel [eiseres] , [B] als [C] . Zij verklaren immers alle drie stellig en eensluidend dat [gedaagde] , anders dan zij heeft verklaard, juist zeer geregeld dergelijke fillerbehandelingen gaf in haar huis in [plaats 1] en dat zij ook [eiseres] op die manier heeft behandeld. Zowel de verklaring van [B] , die gedetailleerd heeft verklaard over de wijze waarop de contacten tussen [eiseres] en [gedaagde] , waar zij goeddeels bij was, zijn verlopen, als die van [C] , die heeft verklaard zelf een vergelijkbare PMMA behandeling te hebben ondergaan bij [gedaagde] en [eiseres] in de praktijk van [gedaagde] te hebben ontmoet, stroken met de partijverklaring van [eiseres] . Met name de gedetailleerde beschrijving van de feitelijke gang van zaken bij het inspuiten, in samenhang met de beschrijving van de locatie en de condities waaronder dat plaatsvond, maken deze drie verklaringen geloofwaardig en sterken de rechtbank in de conclusie dat [eiseres] daadwerkelijk een fillerbehandeling bij [gedaagde] heeft ondergaan in het huis van [gedaagde] in [plaats 1] .

2.5.
De blote stelling van [gedaagde] dat de fillerbehandeling van [eiseres] elders en door een ander moet zijn gedaan is daartegenover onvoldoende. Op geen enkele wijze is dat immers onderbouwd. Ook de verklaring van [A] kan [gedaagde] niet baten. Daargelaten dat [A] blijkens haar verklaring tussen 2010 en 2012 goeddeels in Curaçao heeft verbleven, en dus in de relevante periode waarschijnlijk niet eens in Nederland was, blijkt uit haar verklaring dat zij [gedaagde] met name assisteerde bij administratieve en verkoopwerkzaamheden en zelf geen massages gaf. Voorts blijkt uit haar verklaring dat zij slechts incidenteel in de praktijk van [gedaagde] in [plaats 1] aanwezig was en dat zij [eiseres] en haar dochter daar ook nooit heeft ontmoet. Dat brengt met zich dat zij niet uit eigen wetenschap kan verklaren over de door [eiseres] van [gedaagde] ontvangen behandelingen. Het enkele feit dat [A] heeft verklaard zelf nooit iets te hebben gezien van “medische ingrepen” in de praktijk van [gedaagde] legt onder de gegeven omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal.

2.6.
Ook de overgelegde stukken maken het oordeel niet anders. Weliswaar blijkt daaruit dat [eiseres] ook een cosmetische behandeling bij dr. [X] in Venezuela heeft ondergaan, maar niet dat hij de gewraakte fillers heeft ingespoten. Daarbij komt dat [gedaagde] zelf tijdens de tweede comparitie heeft erkend dat [X] geen billenfillers bij [eiseres] heeft ingespoten. Het enkele feit dat [gedaagde] blijkens de overgelegde certificaten kennelijk diverse cursussen met goed gevolg heeft afgesloten kan haar evenmin baten. Niet valt in te zien hoe die feiten kunnen bijdragen aan het verlangde tegenbewijs. Datzelfde geldt voor het overgelegde inspectierapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Daargelaten dat dit rapport een concept betreft, ziet het op controle van een praktijk van [gedaagde] in [plaats 2] . Zo er op grond van dit concept-rapport al van zou moeten worden uitgegaan dat [gedaagde] in 2018 in [plaats 2] geen fillerbehandelingen heeft gegeven, zegt dat niets over haar thuispraktijk in [plaats 1] vele jaren daarvoor. De relevantie van het overgelegde bankafschrift voor de bewijslevering ontgaat de rechtbank voorts geheel.

2.7.
Nu het tegenbewijs door [gedaagde] niet geleverd is moet als vaststaand worden aangenomen dat [gedaagde] de gewraakte fillerbehandeling aan [eiseres] heeft gegeven. Dat is jegens [eiseres] onrechtmatig. [gedaagde] is derhalve aansprakelijk jegens [eiseres] en gehouden de schade die voortvloeit uit deze illegale behandeling aan haar te vergoeden.

2.8.
[eiseres] heeft haar schade in de dagvaarding begroot op € 42.485 exclusief rente, waarvan reeds € 250 door [gedaagde] is betaald, zodat een bedrag van € 42.235 resteert. Daarin is naar de rechtbank begrijpt ook reeds toekomstige schade verdisconteerd, nu onder e in het petitum een bedrag van € 24.350 aan toekomstige materiele schade is opgenomen. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde schade, maar heeft slechts verzocht een eventueel toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, dan wel zekerheid te laten stellen.

2.9.
De rechtbank acht de gevorderde bedragen zonder meer toewijsbaar, nu daartegen geen verweer is gevoerd en de bedragen de rechtbank ook alleszins redelijk voorkomen. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden geen enkele aanleiding om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren of daaraan de eis te verbinden dat zekerheid moet worden gesteld. Het enkele feit dat een betalingsverplichting mogelijk tot financiële problemen leidt aan de zijde van [gedaagde] is daarvoor - nog daargelaten dat daarvan enige onderbouwing ontbreekt - onvoldoende.

2.10.
Dat leidt tot de slotsom dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 42.235 aan [eiseres] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over de diverse posten.

2.11.
De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de geleden schade zal bij gebrek aan zelfstandig belang worden afgewezen, nu de totale schade (inclusief toekomstige schade) in dit vonnis wordt toegewezen.

2.12.
Als in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten, die van het getuigenverhoor daaronder begrepen. [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van de eisende partij. Deze partij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt [gedaagde] slechts veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht ad € 79, de verschotten ad € 1,57 en het salaris van de advocaat. Deze vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding. Het salaris van de advocaat wordt begroot op € 3.759 (3,5 punt; tarief IV). ECLI:NL:RBDHA:2020:5