Rb Alkmaar 080206 Onderhandelingen niet beëindigd na aansprakelijkestelling
- Meer over dit onderwerp:
Rechtbank Alkmaar 08-02-2006: (enkelvoudig)
[eiseres] meent dat de verjaring is gestuit, daar zij de Noordhollandsche reeds bij schrijven van 17 april 1996 aansprakelijk heeft gesteld voor haar schade en de Noordhollandsche hierop bij brief van 3 mei 1996 heeft gereageerd. Volgens [eiseres] is hiermee een onderhandelingssituatie ingetreden, die sindsdien niet op de wijze als beschreven in artikel 10, vijfde lid van de WAM is beëindigd.
Deze opvatting wordt door de rechtbank gedeeld. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Benelux Gerechtshof (zie zaak A 88/2 van 20 oktober 1989, NJ 1990/660) is een briefwisseling tussen de benadeelde en de verzekeraar, waarbij de benadeelde schadevergoeding vordert en de verzekeraar daarop reageert, aan te merken als 'onderhandeling' in de zin van artikel 10, vijfde lid van de WAM en stuit deze onderhandeling de in het eerste artikellid bedoelde verjaring. Slechts indien de benadeelde uit de reactie van de verzekeraar heeft moeten afleiden dat deze laatste de totstandkoming van een regeling zonder meer uitsluit, kan zo'n briefwisseling niet als 'onderhandeling' in bovenbedoelde zin worden aangemerkt. Dit is in het onderhavige geval niet aan de orde. Weliswaar heeft de Noordhollandsche in haar hierboven onder 2.d genoemde brief van 3 mei 1996 medegedeeld dat zij geen aansprakelijkheid erkent en dat de botsing naar haar mening aan [eiseres] zelf is te wijten, maar ook heeft zij laten weten het schadegeval in behandeling te hebben genomen. Bovendien heeft zij [eiseres] verzocht een formulier in te vullen met betrekking tot het door haar opgelopen letsel. Aldus kan met betrekking tot deze brief niet worden gesproken van een ondubbelzinnige en volstrekt afwijzende reactie van de zijde van de Noordhollandsche en is de verjaring hiermee gestuit.
Voorzover de Noordhollandsche met haar beroep op een meer recent arrest van de hoogste feitenrechter in dit ressort bedoelt te betogen, dat inmiddels - opnieuw - een meer beperkt begrip "onderhandeling" in de jurisprudentie wordt gehanteerd, kan dit betoog haar evenmin baten. Blijkens een arrest van de Hoge Raad van 4 november 2005, JOL 2005, 618, is de ruime uitleg van het Benelux Gerechtshof ongewijzigd. Nu is gesteld noch gebleken dat na het intreden van de onderhandelingsfase een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen, gaat het verjaringsverweer van de Noordhollandsche niet op. LJNAV1224
[eiseres] meent dat de verjaring is gestuit, daar zij de Noordhollandsche reeds bij schrijven van 17 april 1996 aansprakelijk heeft gesteld voor haar schade en de Noordhollandsche hierop bij brief van 3 mei 1996 heeft gereageerd. Volgens [eiseres] is hiermee een onderhandelingssituatie ingetreden, die sindsdien niet op de wijze als beschreven in artikel 10, vijfde lid van de WAM is beëindigd.
Deze opvatting wordt door de rechtbank gedeeld. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Benelux Gerechtshof (zie zaak A 88/2 van 20 oktober 1989, NJ 1990/660) is een briefwisseling tussen de benadeelde en de verzekeraar, waarbij de benadeelde schadevergoeding vordert en de verzekeraar daarop reageert, aan te merken als 'onderhandeling' in de zin van artikel 10, vijfde lid van de WAM en stuit deze onderhandeling de in het eerste artikellid bedoelde verjaring. Slechts indien de benadeelde uit de reactie van de verzekeraar heeft moeten afleiden dat deze laatste de totstandkoming van een regeling zonder meer uitsluit, kan zo'n briefwisseling niet als 'onderhandeling' in bovenbedoelde zin worden aangemerkt. Dit is in het onderhavige geval niet aan de orde. Weliswaar heeft de Noordhollandsche in haar hierboven onder 2.d genoemde brief van 3 mei 1996 medegedeeld dat zij geen aansprakelijkheid erkent en dat de botsing naar haar mening aan [eiseres] zelf is te wijten, maar ook heeft zij laten weten het schadegeval in behandeling te hebben genomen. Bovendien heeft zij [eiseres] verzocht een formulier in te vullen met betrekking tot het door haar opgelopen letsel. Aldus kan met betrekking tot deze brief niet worden gesproken van een ondubbelzinnige en volstrekt afwijzende reactie van de zijde van de Noordhollandsche en is de verjaring hiermee gestuit.
Voorzover de Noordhollandsche met haar beroep op een meer recent arrest van de hoogste feitenrechter in dit ressort bedoelt te betogen, dat inmiddels - opnieuw - een meer beperkt begrip "onderhandeling" in de jurisprudentie wordt gehanteerd, kan dit betoog haar evenmin baten. Blijkens een arrest van de Hoge Raad van 4 november 2005, JOL 2005, 618, is de ruime uitleg van het Benelux Gerechtshof ongewijzigd. Nu is gesteld noch gebleken dat na het intreden van de onderhandelingsfase een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen, gaat het verjaringsverweer van de Noordhollandsche niet op. LJNAV1224