Rb Amsterdam 060515 vordering mbt verzekeringsplicht van vrachtwagentrailers in Duitsland afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 060515 vordering mbt verzekeringsplicht van vrachtwagentrailers in Duitsland afgewezen
4 De beoordeling
4.1.
Als onvoldoende gemotiveerd betwist wordt als vaststaand aangenomen dat op de onder 3.2 genoemde data aanrijdingen hebben plaatsgevonden in Duitsland, waarbij trucks waren betrokken met aanhangers (trailers) met een Nederlands kenteken, die eigendom waren van T.I.P, en dat derden daardoor schade hebben geleden. NBM heeft door middel van overlegging van de onder de feiten genoemde documenten haar stellingen dienaangaande uitvoerig gedocumenteerd onderbouwd. De blote ontkenning door T.I.P. van de aldus door NBM gestelde feiten staat haaks op hetgeen zij zelf per brief als reactie op de aansprakelijkheidstelling aan NBM heeft laten weten en doet daaraan dan ook niet af.
4.2.
Verder wordt bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting, op grond van het door NBM gestelde en de ter onderbouwing daarvan overgelegde documentatie, als vaststaand aangenomen dat het Duitse Bureau de genoemde schadebedragen aan de benadeelde(n), althans aan de verzekeraar van de truck, heeft vergoed en deze vervolgens heeft verhaald op NBM.
4.3.
Tot slot wordt als onvoldoende gemotiveerd betwist aangenomen dat T.I.P voor haar aanhangers geen aansprakelijkheidsverzekering(en) heeft afgesloten.
Welk recht van toepassing met betrekking tot aansprakelijkheid?
4.4.
De vraag naar de aansprakelijkheid van T.I.P voor de door de aanrijdingen veroorzaakte schade dient te worden beoordeeld naar Duits recht. Dit volgt uit artikel 10:1, 10:158 van het Burgerlijk Wetboek (BW) juncto de Verordening nr. 864/2007 van het Europees parlement en de Raad van 11 juli 2007, betreffende het recht dat van toepassing is op niet contractuele Verbintenissen (Rome II), artikel 28 lid 1, juncto artikel 3 van het “Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg”, luidende
“(…) De van toepassing zijnde wet is de interne wet van de Staat op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden (…)”.
Dat dit hier niet het geval zou zijn op de door T.I.P aangevoerde gronden, namelijk dat regresvorderingen in artikel 2 van dit verdrag zijn uitgezonderd, gaat niet op, aangezien de eerste vraag die ter beantwoording voorligt de aansprakelijkheid van T.I.P betreft.
4.5.
Ingevolge § 7 van het Duitse “Straßenverkehrsgesetz” zijn de ‘Halter’ van het trekkend voertuig en de aanhanger jegens de derde schadelijdende partij hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die met de truck-aanhanger combinatie is veroorzaakt.
De toepasselijke bepaling luidt als volgt:
“§ 7 (…) Haftung des Halters (…)
Wird bei dem Betrieb eines Kraftfahszeugs oder eines Anhängers, der dazu bestimmt ist von einem Kraftfahrzeug mitgeführt zu werden. (…) der Körper oder die Gesundheidt eines Menschen verletzt oder eine Sache beschädigt, so ist der Halter verpflichtet den daraus entstehenden Schaden zu ersetzen (…).”
4.6.
Uitgangspunt is voorts dat in Duitsland een verzekeringsplicht geldt, zowel voor de ‘Halter’ van de truck, als voor de ‘Halter’ van de aanhanger, waarbij de te sluiten aansprakelijkheidsverzekering de volledige schade dekt die door de combinatie van truck en aanhanger wordt veroorzaakt. Deze situatie wijkt af van de Nederlandse situatie, waarin slechts een verzekeringsplicht geldt voor de bezitter van de truck, op grond waarvan schades waarvoor de vrachtwagencombinatie aansprakelijk is (eveneens) volledig zijn gedekt. Een afzonderlijke verzekeringsplicht voor de bezitter van de aanhanger bestaat in Nederland niet.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de Duitse situatie zowel de aansprakelijkheidsverzekering van de truck als die van de aanhanger de volledige schade dekken, waarvoor zowel de ‘Halter’ van de aanhanger als die van de truck jegens de benadeelde voor 100% aansprakelijk zijn. In het geval de ‘Halter’ van de truck niet dezelfde is als de ‘Halter’ van de aanhanger, betekent dit dat door de combinatie veroorzaakte schade dubbel verzekerd is. Voor die situatie heeft het Duitse Bundesgerichtshof bij beslissing van 27 oktober 2010 bepaald dat de ‘Halter’ van de truck en de ‘Halter’ van de aanhanger (behoudens bijzondere gevallen) in hun onderlinge verhouding ieder een draagplicht hebben voor 50% van de schade en dat hun beider verzekeringen in dat geval ieder 50% van de te vergoeden schade dienen te dragen.
4.8.
Ook in dit geval kan worden aangenomen dat de ‘Halter’ van de truck niet dezelfde is als de ‘Halter’ van de aanhanger. Anders dan T.I.P heeft bepleit wordt geoordeeld dat zij naar Duits recht als ‘Halter’ van de aanhanger moet worden aangemerkt. In de regel is de ‘Halter’ degene die ten aanzien van de aanhanger beschikkingsbevoegd is. Wanneer iemand de eigenaar is en het kenteken van de aanhanger op zijn naam heeft staan (T.I.P in dit geval) is dat een sterke aanwijzing dat deze ook als ‘Halter’ geldt. Dit kan anders zijn, wanneer de aanhanger duurzaam ter beschikking is gesteld aan een ander, bijvoorbeeld in het geval van langdurige verhuur, of in een huurkoopsituatie, maar T.I.P heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat dit in de gevallen waarin NBM haar heeft aangesproken aan de orde is. Als eigenaar en kentekenhouder van de aanhangers zal zij dan ook als ‘Halter’ worden beschouwd.
Verzekeringsplicht?
4.9.
De vraag die partijen vervolgens verdeeld houdt is of naar Duits recht, anders dan in Nederland, waar de aanhangwagen de (verzekering van de) truck ‘volgt’, een verzekeringsplicht geldt voor ‘Hälter’ van aanhangwagens. In ieder geval kan worden aangenomen dat dit zo is wanneer het gaat om aanhangwagens die het merendeel van de tijd in Duitsland hun vaste standplaats (‘regelmäßiger Standort’) hebben. Dit volgt uit de eerste zin van paragraaf 1 van het ‘Gesetz über die Pflichtversicherung für Kraftfahrzeughalter’ (een met de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen vergelijkbare wet in Duitsland), die als volgt luidt:
“Der Halter eines Kraftfahrzeugs oder Anhängers mit regelmäßigen Standort im Inland is verpflichtet, für sich, den Eigentümer und den Fahrer eine Haftpflichtversicherung zur Deckung der durch den Gebrauch des Fahrzeugs verursachten Personenschäden, Sachschäden und sonstigen Vermögensschäden nach den folgenden Vorschriften abzuschließen und aufrechtzuerhalten, wenn das Fahrzeug auf öffentlichen Wegen oder Plätzen (…) verwendet wird.”
Deze situatie is echter hier niet aan de orde, nu niet is gesteld of gebleken dat de aanhangers van T.I.P normaalgesproken zijn gestald in Duitsland.
4.10.
Volgens NBM geldt de verzekeringsplicht niettemin ook voor T.I.P, omdat deze plicht ook zou gelden voor ‘Hälter’ van aanhangwagens die geen gebruikelijke standplaats hebben in Duitsland, maar wel gebruik maken van het Duitse wegennet. NBM heeft in dit verband gewezen op het “Gesetz über die Haftpflichtversicherung für ausländische Kraftfahrzeuge und Kraftfahrzeuganhänger.” waarvan paragraaf 1 als volgt begint:
“(1) Kraftfahrzeuge (auch Fahrräder mit Hilfsmotor) und Kraftfahrzeuganhänger, die im Inland keinen regelmäßiger Standort haben, dürfen im Geltungsbereich dieses Gesetzes auf öffentlichen Straßen oder Plätzen nur gebraucht werden, wenn für den Halter, den Eigentümer und den Führer zur Deckung der durch den Gebrauch verursachten Personen- und Sachschäden eine Haftpflichtversicherung nach den §§ 2 bis 6 besteht.”
De rechtbank volgt NBM in deze stellingname niet. Naar het oordeel van de rechtbank betekent deze bepaling slechts dat op het Duitse wegennet alleen gebruik mag worden gemaakt van trucks en aanhangers, als deze verzekerd zijn. Dat was voor de aanhangers van T.I.P het geval, nu deze vielen onder de verzekering van de ‘Halter’ van de truck. Deze bepaling creëert echter geen zelfstandige verzekeringsplicht voor T.I.P. voor haar aanhangers, zoals T.I.P terecht heeft aangevoerd.
4.11.
Het voorgaande betekent dat de situatie in het onderhavige geval op een belangrijk punt verschilt van de situatie in voornoemde beslissing van het Duitse Bundesgerichtshof, aangezien voor de aanhangers van T.I.P geen sprake was van een zelfstandige verzekeringsplicht en zich dus ook niet het geval voordoet van een dubbele verzekering. Met NBM kan worden aanvaard dat uit beslissing van het Duitse Bundesgerichtshof volgt dat T.I.P. als ‘Halter’ van de aanhanger jegens de benadeelde 100% aansprakelijk is voor door de combinatie van truck en aanhanger veroorzaakte schade en dat zij aan de te betalen schadevergoeding in de interne verhouding tot de ‘Halter’ van de truck voor 50% dient bij te dragen. Nu de aansprakelijkheid van T.I.P. als ‘Halter’ van de aanhanger echter volledig gedekt is onder de aansprakelijkheidsverzekering van de ‘Halter’ van de truck, terwijl voor de aanhanger geen zelfstandige aansprakelijkheidsverzekering is afgesloten, is hier anders dan bij de beslissing van het Duitse Bundesgerichtshof, geen sprake van een dubbele verzekering en moet er van worden uitgegaan dat de verzekeraar van de ‘Halter’ van de truck zowel voor de aansprakelijkheid van de ‘Halter’ van de truck als voor de aansprakelijkheid van T.I.P. als ‘Halter ‘ van de aanhanger dekking dient te verlenen en dus 100% van de te vergoeden schade dient te dragen.
Was het Duitse Bureau gehouden tot vergoeding van de schade en is NBM in de rechten van het Duitse Bureau gesubrogeerd en/of heeft het Duitse Bureau en/of NBM regres op T.I.P?
4.12.
Nu geen verzekeringsplicht van T.I.P kan worden aangenomen en de verzekeraar van de ‘Halter’ van de truck dus voor 100% draagplichtig is, bestaat ook geen grondslag voor de vergoeding van 50% van de schade door het Duitse Bureau, respectievelijk NBM. Deze Bureaus zijn alleen gehouden tot betaling van (een deel van) de te vergoeden schade, indien (de verzekeraar van) de ‘Halter’ van het betrokken voertuig daarvoor kan worden aangesproken, maar in het buitenland is gevestigd, en/of indien de ‘Halter’ van het desbetreffende voertuig in strijd met diens verplichtingen niet verzekerd was. Die situatie doet zich hier niet voor. Vast staat dat T.I.P voor haar aanhangers geen afzonderlijke aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten. Verder geldt dat voor T.I.P. als ‘Halter’ van niet in Duitsland gestalde aanhangers ook geen verplichting bestond een dergelijke verzekering af te sluiten. De door NBM gestelde vergoedingsplicht van T.I.P kan ook niet volgen uit paragraaf 78 van het Versicherungsvertragsgesetz (“Haftung Bei Mehrfachversicherung”), dat alleen van toepassing is bij samenloop van meerdere verzekeringen, hetgeen hier niet aan de orde is.
Ook in artikel 3 lid 3 van de WAM is opgenomen dat het Duitse Bureau c.q. het NBM voor het betaalde bedrag (slechts) verhaal heeft op degene op wie de verplichting tot verzekering rust, voor zover deze verplichting niet overeenkomstig het bepaalde in dit lid is nagekomen.
Geconcludeerd wordt dan ook dat in dit geval het Duitse Bureau en vervolgens NBM onverplicht zijn overgegaan tot uitkering van 50% van de vergoede schade aan de verzekeraar van de ‘Halter’ van de Truck en dat het NBM deze daarom niet kan verhalen op T.I.P.
4.13.
Het voorgaande brengt mee dat naar Duits recht en naar Nederlands recht voor T.I.P geen verplichting bestaat tot vergoeding van 50% van de telkens door de verzekeraar van de truck aan de desbetreffende benadeelden vergoede schade. Daarmee kan van ongerechtvaardigde verrijking van T.I.P geen sprake zijn.
4.14.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de vorderingen van NBM zullen worden afgewezen. Bij deze uitkomst behoeven de overige weren (zoals die betreffende de mogelijke verjaring van een deel van de vorderingen) geen verdere bespreking. ECLI:NL:RBAMS:2015:2626