Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 230108 WAM; vraag wanneer de verzekeringsovereenkomst van kracht is geworden

Rb Arnhem 230108 WAM; vraag wanneer de verzekeringsovereenkomst van kracht is geworden; bewijsopdracht
4.7.  Tussen partijen staat vast dat de registratie bij de RDW aldus was dat op 2 juli 2004 de bestelbus ingevolgde de WAM was verzekerd bij RVS. Artikel 13 lid 7 WAM brengt mee dat de benadeelde daarop mag afgaan, tenzij RVS aantoont dat de registratie ‘ten onrechte’ is geschied. Partijen hebben geen gegevens overgelegd over de wijze waarop de verzekering was aangemeld of geregistreerd bij de RDW. Ook RVS gaat er echter van uit dat deze registratie is geschied per 2 juli 2004 te 0.00 uur. Artikel 4 van het Besluit kennisgevingen aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen brengt mee dat de kennisgeving van de verzekeraar aan de RDW slechts de dagtekening en het jaar van de beëindiging van de schorsing behoeft te bevatten en dus niet het tijdstip. Zonder andersluidende stellingen van RVS, die ontbreken, moet er daarom van worden uitgegaan dat de registratie door de RDW conform de kennisgeving door RVS is geschied en dat RVS geen tijdstip aan de RDW ter registratie heeft aangeboden, vanaf welk moment de schorsing van de dekking was beëindigd. Gesteld noch gebleken is dus dat sprake zou zijn geweest van een administratieve fout als gevolg waarvan de registratie onjuist was.

4.8.  Het onterechte karakter van de registratie is volgens RVS veeleer daarin gelegen dat de verzekering op het moment van het ongeval nog niet van kracht was. De vraag rijst dus of het – veronderstellenderwijs aangenomen – feit dat de verzekeringnemer de bestelbus pas na het ongeval bij RVS heeft aangemeld, betekent dat de registratie ‘ten onrechte’ is geschied in de zin van artikel 13 lid 7 WAM.

4.9.  London lijkt aan te voeren dat de registratie ‘ten onrechte’ is in het geval van administratieve fouten, maar dat daarvan in dit geval geen sprake kan zijn, omdat immers wel een verzekering tot stand is gekomen en op administratief juiste wijze is geregistreerd. (...)

4.14.  De conclusie van het voorgaande is dan ook dat, ingeval de stelling van RVS dat zij de bestelbus eerst na het ongeval in dekking heeft genomen, komt vast te staan, aan [XXX] geen vordering op RVS toekomt. Dat wil zeggen dat dan ook de vordering van London op RVS, zowel waar die gebaseerd is op cessie als waar die gebaseerd is op de artikelen 6:6 en 6:10 BW of 7:961 BW, zal worden afgewezen.

4.15.  London heeft de stelling van RVS dat zij eerst na het ongeval door een telefoontje van I. [XXX] aan haar callcenter de bestelbus in dekking heeft genomen, echter gemotiveerd betwist met de stelling dat de bestelbus reeds voor het ongeval namens RVS in voorlopige dekking was genomen door de assurantietussenpersoon van M. [XXX]. Partijen twisten over de bewijslastverdeling ten aanzien van deze kwestie. Uit artikel 13 lid 7 WAM blijkt dat de stelplicht en de bewijslast terzake van de stelling dat de registratie “ten onrechte” is geschied, bij de verzekeraar, RVS dus, rust. Nu zij die stelling heeft onderbouwd met het betoog dat eerst na het ongeval de bestelbus bij haar is aangemeld, en London dit betoog met de brief van R.J. [XXX] d.d. 29 januari 2007 gemotiveerd heeft betwist, is het aan RVS bewijs te leveren van de stelling dat de bestelbus eerst na het ongeval bij haar is aangemeld.

4.16.  De beslissing over de vraag op welk moment de verzekeringsovereenkomst bij RVS ‘van kracht’ is geworden in de zin van artikel 13 lid 5 WAM wordt aangehouden tot na de bewijslevering. LJN BC2783