Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 011220 Wbf is als regelend verzekeraar opgetreden; ASR is door het slachtoffer niet aan te spreken naast het Wbf

RBGEL 011220 Wbf is als regelend verzekeraar opgetreden; ASR is door het slachtoffer niet aan te spreken naast het Wbf
- verzocht 26,2 x € 250,00 + 7% + 21% = € 9.393,04, begroot, niet toegewezen, 20 x € 250,00 + 21% = € 6.050,00

De feiten

2.1.
Op 1 mei 2007 is [verzoeker] als (race)fietser betrokken geraakt bij een verkeersongeval buiten de bebouwde kom aan de Kanaaldijk in Heerde. Bij dit ongeval waren ook betrokken een bestuurder van een witte bestelbus, van wie de identiteit onbekend is gebleven omdat deze bestuurder na het ongeval is doorgereden (hierna te noemen: de onbekende bestuurder) en de heer [naam] (hierna te noemen: [naam]).

2.2.
De onbekende bestuurder reed met zijn witte bestelbus op de Kanaaldijk in de richting van Wapenveld. Achter hem reed [naam] in zijn personenauto. [verzoeker] fietste op zijn racefiets in tegengestelde richting op de Kanaaldijk, in de richting van Heerde.

2.3.
De onbekende bestuurder is ter hoogte van ‘Bistro Voldaan’ aan de Kanaaldijk 30, zonder richting aan te geven, links af geslagen richting de Beatrixweg en heeft daarbij geen voorrang verleend aan [verzoeker]. Om een aanrijding met de onbekend gebleven bestuurder te voorkomen, is [verzoeker] uitgeweken naar (vanuit zijn positie gezien) de linker weghelft waar [naam] reed. [verzoeker] en [naam] zijn gebotst. [verzoeker] is een onbekende tijd buiten bewustzijn geweest en met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.

Onderstaande afbeeldingen geven de kruising weer vanuit de kant van [verzoeker] en vanuit de kant van de onbekend gebleven bestuurder en [naam].

https://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=4c6012c1-3689-4f2d-a66f-73bea935dcd8

De kruising bezien vanaf de kant van [verzoeker]


https://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=318aac0e-9228-4732-a6e3-d0b232834dc8

De kruising bezien vanaf de kant van de onbekend gebleven bestuurder en [naam]

2.4.
Bij brief van 11 juli 2007 heeft [verzoeker] ASR aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. ASR heeft de aansprakelijkheid afgewezen. In de brief van 25 oktober 2007 van ASR is in dit verband te lezen:

Uit het bijgevoegde politierapport alsmede het schadeaangifteformulier van onze verzekerde komt naar voren dat het ongeval werd veroorzaakt door het onbekende en doorgereden voertuig, doordat deze u geen voorrang verleende. Uit het politierapport valt niet op te maken dat onze verzekerde enig verwijt valt te maken. Onze verzekerde is dan ook als schuldloze derde aan te merken.

De aansprakelijkheid ligt derhalve bij het onbekend gebleven voertuig, die is doorgereden na het ongeval. U kunt uw vordering indienen bij het Waarborgfonds Motorvoertuigen ( ... )

2.5.
Het Waarborgfonds Motorvoertuigen (hierna te noemen: het Waarborgfonds) heeft aansprakelijkheid erkend en een schadevergoeding van € 200.000,00 aan [verzoeker] betaald. [verzoeker] en het Waarborgfonds hebben elkaar in dit verband geen finale kwijting verleend.

3
Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. zal verklaren voor recht dat er geen sprake is van overmacht als bedoeld in artikel 185 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) aan de zijde van de heer [naam] ten tijde van het ongeval op 1 mei 2007;
b. ASR zal veroordelen in de kosten van dit geding zijnde € 9.393,04 te vermeerderen met het griffierecht, althans de kosten van dit geding als bedoeld in artikel 1019aa Rv aan de zijde van [verzoeker] te begroten.

3.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek - bezien in het licht van de vastgestelde feiten - het volgende ten grondslag gelegd.

Op grond van artikel 185 WVW is de eigenaar of houder van een motorrijtuig dat betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan een niet door dat motorrijtuig vervoerde persoon, verplicht de schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht.

ASR beroept zich op overmacht. ASR moet dan ook de feiten stellen en zo nodig bewijzen op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van overmacht aan de zijde van [naam]. Volgens [verzoeker] heeft ASR dat niet gedaan.

[verzoeker] heeft aangevoerd dat de omstandigheden van het geval aanleiding geven om aan te nemen dat geen sprake was van overmacht. Zo was er aan de zijde van [naam] een wegversmalling aangekondigd en reed [naam] vlak voor de kruising nog over een verkeersdrempel. Dit had voor [naam] aanleiding moeten vormen om er rekening mee te houden dat hij een verkeersonveilige situatie naderde. [naam] had, gelet op het feit dat hij achter een bestelbus reed die hem het zicht ontnam, meer afstand moeten houden tot zijn voorganger en zijn snelheid moeten verminderen omdat hij er rekening mee moest houden dat zijn voorganger links af zou slaan. Omdat [naam] dit allemaal niet heeft gedaan, kan hij zich niet op overmacht beroepen.

Dat door het Waarborgfonds reeds een bedrag van € 200.000,00 aan schadevergoeding is voldaan, doet niet af aan de eventuele aansprakelijkheid van ASR. ASR is op grond van het bepaalde in artikel 6:102 lid 1 BW hoofdelijk verbonden tot vergoeding van dezelfde schade.

3.3.
ASR heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken en verzocht de verzoeken van [verzoeker] bij beschikking af te wijzen. Op de inhoud van het verweer zal zo nodig hierna worden ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gelet op dit doel dient de rechtbank allereerst te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechtbank het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij dient de rechtbank te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.

4.2.
ASR heeft betoogd dat het verzoek zich niet leent voor behandeling in deelgeschil omdat - ook als het verzoek van [verzoeker] zou worden toegewezen - er geen vaststellingsovereenkomst tot stand zal komen tussen [verzoeker] en ASR. ASR heeft daartoe het volgende aangevoerd.

De bedoeling van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) en de ‘Bedrijfsregeling 7: Schuldloze derden’ van het Verbond van Verzekeraars (hierna: de Bedrijfsregeling) brengen met zich dat de benadeelde één aan te spreken partij heeft die de schade regelt. Dit blijkt uit het bepaalde in artikel 25 lid 4 WAM. [verzoeker] heeft zowel het Waarborgfonds als ASR aansprakelijk gesteld. Het Waarborgfonds heeft de aansprakelijkheid erkend en de schaderegeling ter hand genomen. Het Waarborgfonds is hiermee opgetreden als regelend verzekeraar in de zin van artikel 25 lid 4 WAM en kan, als zou blijken dat een ander geheel of gedeeltelijk tot vergoeding van schade gehouden is, tot verrekening overgaan. Ten slotte heeft ASR in dit verband nog aangevoerd dat het Waarborgfonds slechts bedoeld is voor benadeelden die met hun schade nergens anders terecht kunnen. Het feit dat het Waarborgfonds aansprakelijkheid heeft erkend en de schaderegeling op zich heeft genomen en ter zake de betaalde schade geen regres heeft genomen op ASR, wijst er volgens ASR op dat het Waarborgfonds de onbekend gebleven bestuurder als enige aansprakelijke partij heeft aangemerkt en geen rol ziet weggelegd voor ASR.

4.3.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De Bedrijfsregeling is in het onderhavige geval niet rechtstreeks van toepassing. In artikel 2 van de Bedrijfsregeling is immers bepaald dat als voorwaarde voor toepassing van de Bedrijfsregeling de andere betrokkenen (in dit geval dus de onbekend gebleven bestuurder en [naam]) hun mogelijke aansprakelijkheid voor het schadegeval en de daaruit voortvloeiende gevolgen, moeten hebben verzekerd bij een bij het Verbond van Verzekeraars aangesloten WAM-verzekeraar of algemene aansprakelijkheidsverzekeraar. Dat is in het geval van de onbekend gebleven bestuurder ongewis, zodat de Bedrijfsregeling reeds hierom niet rechtstreeks van toepassing is. In dit geval heeft het Waarborgfonds de aansprakelijkheid erkend en de schaderegeling ter hand genomen. Verondersteld wordt dan ook dat voldaan is aan een van de in artikel 25 lid 1 WAM bepaalde gevallen waarin een beroep kan worden gedaan op het Waarborgfonds. In artikel 25 lid 4 van de WAM is voorzien in een op de Bedrijfsregeling gelijkende regeling. Hierin is bepaald dat indien het Waarborgfonds en een verzekeraar het niet eens zijn over de vraag wie van hen de schade moet vergoeden, degene die als eerste werd aangesproken, tot vergoeding van de schade dient over te gaan. Indien mocht blijken dat de ander geheel of gedeeltelijk tot vergoeding van de schade gehouden is, zal deze tot verrekening overgaan. Hoewel [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling onbetwist heeft gesteld dat hij ASR als eerste aansprakelijk heeft gesteld, kan dat, gelet op de omstandigheid dat ASR de aansprakelijkheid heeft afgewezen en het Waarborgfonds de aansprakelijkheid heeft erkend en de schade is gaan regelen, in dit geval niet tot het oordeel leiden dat ASR nu alsnog als de eerst aangesprokene moet worden aangemerkt. Dat betekent dat het Waarborgfonds als regelend verzekeraar in de zin van artikel 25 lid 4 WAM moet worden aangemerkt. Van belang voor dit oordeel is tevens dat dit recht doet aan het doel van artikel 25 lid 4 WAM. [verzoeker] hoeft voor zijn totale schade niet in discussie te treden met iedere afzonderlijke betrokkene bij het ongeval, maar heeft een regelend verzekeraar met wie hij zijn totale schade kan regelen. Daarbij is ook van belang dat [verzoeker] tijdens het schaderegelingsproces is bijgestaan door een belangenbehartiger, die geacht wordt op de hoogte te zijn van het fenomeen ‘regelend verzekeraar’.

4.4.
Het Waarborgfonds heeft een bedrag van € 200.000,00 aan [verzoeker] voldaan. [verzoeker] heeft aangevoerd dat er nog een aanzienlijk bedrag resteert waarvoor ASR op grond van artikel 185 WVW aansprakelijk is. Volgens [verzoeker] zijn ASR en het Waarborgfonds op grond van het bepaalde in artikel 6:102 BW hoofdelijk verbonden tot vergoeding van dezelfde schade. Omdat met het Waarborgfonds geen finale kwijting is overeengekomen, is [verzoeker] gerechtigd de resterende schade van ASR te vorderen, aldus [verzoeker].

Hierin wordt [verzoeker] niet gevolgd. Uitgaande van de juistheid van de stelling dat het Waarborgfonds en ASR op grond van artikel 6:102 BW hoofdelijk verbonden zijn tot vergoeding van dezelfde schade, brengt dat mee dat [verzoeker] zijn beide schuldenaren kan aanspreken tot vergoeding van zijn gehele schade. Betaling door de ene schuldenaar, bevrijdt de andere hoofdelijke schuldenaar. Met de betaling van het bedrag van € 200.000,00 is ASR - die in de lezing van [verzoeker] tot betaling van dezelfde schade is gehouden - tot dat bedrag bevrijd. Het standpunt van [verzoeker] dat hij, naast het door het Waarborgfonds betaalde schadebedrag van € 200.000,00, nog recht heeft op een aanzienlijk schadebedrag van ASR, gaat dan ook uit van de onjuiste veronderstelling dat het schadebedrag ten aanzien van ASR hoger ligt dan dat van het Waarborgfonds. Dat is bij hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van artikel 6:102 BW echter niet het geval, want de hoofdelijke schuldenaren zijn immers verbonden dezelfde schade te vergoeden. Het zou kunnen zijn dat met het door het Waarborgfonds betaalde bedrag niet de totale schade is vergoed. [verzoeker] heeft echter de vaststellingsovereenkomst die hij met het Waarborgfonds heeft gesloten niet als productie overgelegd en heeft daarover ook geen concrete feiten gesteld. De aard van de deelgeschilprocedure brengt mee dat in beginsel geen gelegenheid wordt gegeven tot nadere onderbouwing van het verzoek of tot bewijslevering. Het niet overleggen van de vaststellingsovereenkomst dient voor rekening van [verzoeker] te komen. De rechtbank zal het er in deze procedure dan ook voor moeten houden dat met de vaststellingsovereenkomst de totale schade van [verzoeker] is geregeld.

4.5.
Voor het geval mocht blijken dat [verzoeker] met het Waarborgfonds niet al zijn schade heeft geregeld, in welk geval [verzoeker] in beginsel ASR én het Waarborgfonds als hoofdelijk verbonden schuldenaren voor het meerdere zou kunnen aanspreken, wordt het volgende overwogen. Het Waarborgfonds is als regelend verzekeraar opgetreden. [verzoeker] zal zich daarom tot het Waarborgfonds moeten wenden. ASR is dan ook - los van de vraag of er sprake is van overmacht - niet gehouden met [verzoeker] in onderhandeling te treden over diens schade. Dat betekent dat een beslissing op het verzoek in dit deelgeschil, niet zal bijdragen aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek zal dan ook op grond van het bepaalde in artikel 1019z Rv worden afgewezen.

4.6.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van dit laatste is, anders dan ASR heeft betoogd, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

4.7.
[verzoeker] heeft zijn kosten begroot op € 9.393,04, (26,2 uur x € 250,00 per uur, te vermeerderen met kantoorkosten en met 21% btw) te vermeerderen met het griffierecht. ASR heeft bezwaar gemaakt tegen het aantal opgevoerde uren. Zij vindt het aantal opgevoerde uren voor het opstellen van een verzoekschrift te hoog. Voorts heeft ASR bezwaar gemaakt tegen de opgevoerde kantoorkosten, zeker gelet op de hoogte van het uurtarief.

Uit het door [verzoeker] overgelegde urenoverzicht blijkt dat zijn advocaat 21,3 uren heeft besteed aan het opstellen van het verzoekschrift. Gelet op de omvang en de moeilijkheidsgraad van het deelgeschil, wordt 10 uur voor het opstellen van het verzoekschrift redelijk bevonden door de rechtbank. Dat betekent dat in totaal - inclusief zitting en reistijd - voor de behandeling van het deelgeschil een aantal uren van 20 redelijk wordt gevonden. Het uurtarief van € 250,00 exclusief btw wordt redelijk gevonden.

De kantoorkosten van 7 % zal de rechtbank afwijzen, omdat deze kosten niet nader zijn onderbouwd.

Dat betekent dat de kosten van het deelgeschil zullen worden begroot op € 6.050,00 (20 x € 250,00 x 21% BTW), vermeerderd met een bedrag van € 236,00 aan griffierecht.

Omdat de aansprakelijkheid niet vast is komen te staan, zullen de kosten van het deelgeschil slechts worden begroot en zal geen veroordeling tot betaling van deze kosten worden uitgesproken. ECLI:NL:RBGEL:2020:6279