RBMNE 021220 Zeer ernstig letsel fietster (1942) (NAH, 40% bi) na aanrijding met tractor waarbij echtgenoot overleed; smartengeld € 110.000,-
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 021220 Zeer ernstig letsel fietster (1942) (NAH, 40% bi) na aanrijding met tractor waarbij echtgenoot overleed; smartengeld € 110.000,-
- kosten verzocht en toegewezen: 16 x € 280,00 +21 % = € 5420,80
2
De feiten
2.1.
Op 7 juli 2016 is [verzoekster sub 3] (geboren op [1942] ) een ernstig verkeersongeval overkomen. Tijdens een fietstocht met haar echtgenoot, de heer [A] (hierna te noemen: [A] ) zijn beiden op de Praamweg te Lelystad geschept door een van achteren naderende tractor met een maaibak aan de voorzijde. Beide fietsers kwamen ten val. [A] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. [verzoekster sub 3] (die aan de linkerzijde is geraakt) is in comateuze toestand per ambulance naar het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam gebracht.
2.2.
De tractor was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij ABN Amro, voorheen onderdeel van Delta Lloyd. Delta Lloyd heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Na een fusie met Nationale Nederlanden is Delta Lloyd opgehouden te bestaan en heeft Nationale Nederlanden de schaderegeling overgenomen. Zij heeft [B] van Sedgwick (hierna te noemen: [B] ) opdracht gegeven daaraan uitvoering te geven.
2.3.
Van 7 juli 2016 tot en met 12 augustus 2016 is [verzoekster sub 3] opgenomen geweest in het AMC. Zij lag van 7 juli tot en met 15 juli 2016 op de Intensive Care waar zij tot en met 15 juli 2016 is beademd/geïntubeerd. Van 15 juli tot en met 18 juli 2016 lag zij op de Medium Care en van 18 juli tot en met 12 augustus 2016 op de afdeling Traumatologie.
De revalidatieartsen van het AMC schrijven in verband met overdracht van [verzoekster sub 3] aan het revalidatiecentrum het volgende:
“Ten gevolge van HET heeft zij een pneumothorax met meerdere ribfracturen, multipele aangezichtsfracturen, contracoup contusiehaard rechts pariëtaal, subdurale en subarachnoidale bloeding rechts waarvoor zij 11 dagen op IC gelegen heeft. Patiënte heeft tevens een verhoogde tonus in haar gehele linker arm, mogelijk o.b.v. pijn bij een supraspinatuspeesruptuur. Patiënte scoort E4M6V1, waarbij zij actief om zich heen kijkt, vooral in reactie op geluid, maar communicatie anders dan opvolgen van simpele instructies niet mogelijk is. Het is moeilijk in te schatten of patiënte pijnlijk is. Door bovenstaande is patiënte beperkt op alle domeinen van functioneren.
( ... )
Beleid
( ... )
Aangezien patiënt zeer matig instrueerbaar is, komt zij op dit moment niet in aanmerking voor medisch specialistische revalidatie. Gezien huidige toestandsbeeld nog sterk kan opknappen, omdat er sprake is van een hersenbloeding en gezien het feit dat patiënte voor het ongeluk nog heel vitaal was, is het echter wenselijk herstel goed te monitoren en te overleggen met een revalidatiearts wat de revalidatiemogelijkheden in de toekomst zijn indien toestandsbeeld inderdaad opknapt.”
2.4.
In het huisartsenjournaal van 10 augustus 2016 staat vermeld:
“is recent ingelicht over overijden man, onduidelijk of dit is binnen gekomen.”
2.5.
Van 12 augustus 2016 tot en met 1 februari 2017 is [verzoekster sub 3] opgenomen geweest in revalidatiecentrum [revalidatiecentrum] in [plaats] (AxionContinu). In het ‘Overdracht verslag CVA revalidatie [revalidatiecentrum] ’ is het ziekteverloop van [verzoekster sub 3] beschreven vanaf de opname tot de overdracht naar de volgende instelling. Daaruit blijkt het volgende.
Bij opname in het revalidatiecentrum was [verzoekster sub 3] niet in staat tot lopen en was sprake van bewegingsonrust. Ten tijde van de overdracht kon zij twee minuten los staan, met een rolstoel over de afdeling rijden en onder toezicht met een stok lopen. Er hebben zich diverse valincidenten voorgedaan. Bij de opname sprak [verzoekster sub 3] niet. Ze kon geen ja/nee uitbrengen of keuzes uit geschreven woorden maken. De voorlopige diagnose van de logopedist bij opname was dat sprake was van zeer ernstige gemengde afasie. Ten tijde van de overdracht had deze zich ontwikkeld naar geringe afasie, met vooral cognitieve stoornissen die beperkend waren in de communicatie.
Ten aanzien van de psychologische ontwikkeling vermeldt het verslag:
“Er zijn forse cognitieve stoornissen ten gevolge van het hersenletsel. Het is lastig om deze in kaart te brengen ivm. de korte aandachtsspanne van mevrouw. De korte aandachtsspanne is sinds enkele weken wat groter aan het worden, echter nog steeds gefragmenteerde informatieverwerking/ prikkelverwerking waardoor mevrouw chaotisch, persevererend en/of impulsief kan handelen. Ze ervaart deze momenten als onrustig, dan wil ze weg en kan ze niet goed meer denken. Het aansturen/ coachen op deze momenten door te zeggen wat ze moet doen helpt ten dele, ze voert de opdracht vaak goed uit echter blijft de onrust aanwezig. Door verminderde mentale controle kan mevrouw impulsief handelen, bijv. zomaar ontkleden. Vaak gaat ze rondrijden in haar rolstoel, oogt zoekende weet echter niet goed wat ze zoekt. Soms is het zo dat dit een teken is dat ze naar het toilet wil. Er zijn ook zeer heldere momenten waarop mevrouw haar mening geeft op wat er gebeurt, wat zij van dingen vindt en hoe zij dingen beleeft. Hierdoor weet mevrouw ook wisselend dat haar man overleden is. Soms is ze hier helder in, soms zoekt zij hem.”
2.6.
Van 1 februari 2017 tot en met 19 september 2017 heeft [verzoekster sub 3] verbleven in een instelling voor algemene ouderenzorg, Stepping Stones, locatie [locatie] in [plaats] . Ook bij [locatie] hebben zich diverse valincidenten voorgedaan, waarvoor regelmatig een arts is geraadpleegd. In het huisartsenjournaal staat dit onder meer vermeld op 15 februari 2017, 17 april 2017, 20 juni 2017, 10 juli 2017, 21 juli 2017 (‘weer gevallen valt constant’) en 17 augustus 2017 (‘wordt zeer onveilige situatie. Zakt regelmatig door haar benen, vergeet schoenen aan te doen, vergeet met rollator te lopen’).
Op 21 augustus 2017 staat vermeld:
“ [naam] : hier hoort pte niet thuis. Overleg met [C] , SOG; eigenlijk moet [locatie] een nieuwe plek gaan zoeken. Er is BOPZ indicatie nodig. ( ... )”
2.7.
Tijdens het verblijf bij [locatie] is een CIZ-aanvraag gedaan voor [verzoekster sub 3] . Als achtergrondinformatie bij deze aanvraag is opgenomen:
“In [locatie] was aanvankelijk sprake van enige verbetering en stabilisatie in het functioneren. Ze kon redelijk goed zelfstandig lopen en was op momenten goed verbaal contact mogelijk, waarbij ze ook haar situatie besefte en er ook een rouwproces op gang kwam over hetgeen haar was overkomen: verlies van haar echtgenoot en haar zelfredzaamheid. Ze toonde zich binnen haar mogelijkheden dankbaar voor de zorg die ze ontving en kon aangeven het fijn te vinden het wel en wee van haar familie te kunnen volgen. De situatie bleef echter instabiel, met als belangrijke kenmerken wisselende, onrust, zowel overdag als ’s nachts, impulsiviteit en decorumverlies. Ze heeft weinig contacten gehad met andere bewoners, kon door haar beperkte cognitieve mogelijkheden en rusteloosheid niet worden opgenomen in de groep ( ... )
Grootste probleem is het valrisico. Ze kan de risico’s niet overzien en is recentelijk van de trap gevallen, doordat ze ondanks bescherming van de trappen naar boven was gegaan.
Zorgbehoefte
Al met al blijkt dat de zorg die [locatie] haar kan bieden ontoereikend is. Er is sprake van NAH na een ernstig hersentrauma en mogelijk ook van voortschrijdende neurocognitieve beperkingen. Er is geen stabiele situatie bereikt. De indicatie wordt aangevraagd voor beschermende zorg, waarin aan de volgende behoefte voorzien wordt:
( ... )
- Multidisciplinaire zorg, waarbij medische, psychosociale en functionele interventie telkens goed op elkaar worden afgestemd.”
2.8.
Per 19 september 2017 is [verzoekster sub 3] op basis van een artikel 60 BOPZ-indicatie (Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen) overgeplaatst naar woonzorgcentrum [woonzorgcentrum] in [plaats] . Daar is zij op 4 juli 2018 in haar kamer uitgegleden en heeft zij haar heup gebroken. Vanwege haar slechte gezondheidssituatie en de omstandigheid dat vanwege de cognitieve beperkingen een intensief revalidatieproces niet mogelijk was, is in overleg met de dochters besloten de heup niet te opereren. [verzoekster sub 3] heeft pijnmedicatie gekregen (‘conservatieve behandeling’). Sindsdien is zij rolstoelgebonden. Zij is opgehouden met spreken.
2.9.
Bij vonnis van 14 december 2018 (parketnummer 16/659409-17) heeft de rechtbank Midden-Nederland in de strafzaak tegen de bestuurder van de tractor bewezen geacht dat hij zijn tractor niet tijdig tot stilstand heeft gebracht over de afstand waarover de weg vrij was, door welke gedraging gevaar op die weg werd veroorzaakt (artikel 5 Wegenverkeerswet). Aan hem is een geldboete opgelegd.
2.10.
Op 19 december 2018 heeft de medisch adviseur [D] (van MediThemis) op verzoek van mr. Keizer medisch advies uitgebracht en (desgevraagd) een inschatting gemaakt van de beperkingen en functionele invaliditeit. In het advies is opgenomen:
“ Mijn commentaar:
Samenvatting:
Samenvattend was sprake van een hoog energetisch trauma op 07-07-2016 met als gevolg een ernstig neurotrauma en thoraxtrauma. Bij het onderhavige verkeersongeval kwam de echtgenoot om het leven.
( ... )
In de voorgeschiedenis word vermeld hypertensie, een totale knieprothese, diabetes mellitus type 2, een doorgemaakte TIA, discrete taalstoornissen met verdenking op beginnende dementie, schouderklachten links.
Het premorbide functioneren wordt gekenmerkt door een hoge mate van zelfstandig functioneren, waarbij cliënte zelfstandig zorg droeg voor het eten en het huishouden, zorgde voor de kleinkinderen (logeerpartijen) etc. De taalstoornissen waren gering en veroorzaakten geen significante belemmeringen in het functioneren.
( ... )
Beperkingen en Functionele invaliditeit”
( ... )
Cliënte is na het onderhavige ongeval onderhevig aan een belangrijk verlies van zelfredzaamheid door verlies van mobiliteit en cognitie. De persoonlijke verzorging, inclusief het eten en hygiëne, vereist een permanente begeleiding. Hoewel in de premorbide situatie mogelijk een begin van een dementeren proces werd verondersteld, is deze niet bewezen en had geen effect op het geïntegreerd mentaal functioneren, zoals na het ongeval is opgetreden.
In de pre-existente situatie wordt eenmalig schouderklachten links gemeld; het kan zijn dat voorafgaand aan het ongeval reeds de schouderfunctie enigszins beperkt was. Het ontstaan van een contractuur – mede op basis van de neurologische hypertonie – dient geduid te worden als een volledig ongevalsgevolg.
Een percentage functieverlies kan gebaseerd worden op, zoals gebruikelijk is bij niet-aangeboren hersenletsel, tabel 13-8 van de AMA Guides (6e editie), ten aanzien van verandering in de mentale status, cognitie en integraal mentaal functioneren. Hiermee komt het functieverlies uit in klasse 4: 46-50% b.i. gehele persoon. De fysieke functionele invaliditeit is daarbij niet meegerekend, dat wil zeggen dat een apart percentage dient te worden toegerekend in het kader van krachtverlies en de verminderde functie van de linker arm ten gevolge van de peesruptuur. Ook de psychologische klachten en beperkingen zijn hierin niet verdisconteerd en behoeven feitelijk apart onderzoek, omdat deze nauwelijks gedocumenteerd zijn.
De zaak overziende acht ik een percentage van minimaal circa 40% b.i. gehele persoon redelijkerwijs recht doen aan de opgelopen ongevalsgevolgen, waarbij met name de effecten NAH worden meegewogen. Een mogelijke pre-existente component aan de ene kan maar ook de orthopaedische gevolgen aan de andere kant kunnen niet exact worden gewogen.
( ... )
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
( ... )
f. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
Mogelijk zouden in de premorbide situatie milde cognitieve functiestoornissen aan de orde geweest zijn. Deze zijn nooit geobjectiveerd met neuropsychologisch onderzoek. Of sprake zou zijn geweest van een percentage functieverlies in deze casus (bij een normaal functionerende echtgenote, moeder en grootmoeder) is onwaarschijnlijk. Of sprake was van een langzaam progressief neurologisch beeld (in casu beginnende dementie) is zeer de vraag. Het is uiterst onzeker of - het ongeval weggedacht - hierdoor op midden lange termijn (bijvoorbeeld binnen 5 jaar) functionele invaliditeit zou zijn ontstaan.
2.11.
De medisch adviseur van ABN Amro, [E] , heeft op 5 maart 2019 laten weten zich grosso modo achter het advies van [D] te kunnen scharen.
2.12.
Op 7 oktober 2019 heeft mr. Keizer aan [B] een schade-overzicht met toelichting toegezonden. De tot dat moment berekende totale schade is gesteld op € 289.024,86, waarvan € 164.024,86 aan materiële schade en € 125.000,00 aan immateriële schade.
2.13.
Op 12 juni 2020 heeft [B] laten weten ABN Amro te adviseren € 75.000,00 aan smartengeld uit te keren. Daarnaast heeft zij mr. Keizer een ‘Rapport Zorgbehoefte’ toegestuurd van 21 april 2020 van [F] (zorgschade-expert bij Sedgwick). Dit rapport is een advies met betrekking tot de zorginstelling op dat moment ( [woonzorgcentrum] ), de hulp van de dochters en de meerkosten in verband met zorg en therapie. Hierin staat opgenomen:
“Eind 2019 is belanghebbende verhuisd naar een andere kamer binnen [woonzorgcentrum] . De gezondheidstoestand verslechterd, fysieke klachten (o.a. verstijving van de linker arm) nemen toe. Hierdoor wordt de verzorging intensiever. ( ... )
De situatie in [woonzorgcentrum] zou inmiddels niet meer passend zijn. Zij zouden onvoldoende op maat gesneden zorg kunnen leveren. De dochters hebben een onafhankelijke cliëntondersteuner van het Zorgkantoor ingeschakeld om te zoeken naar een meer passende woonomgeving.
2.14.
Sinds 1 september 2020 verblijft [verzoekster sub 3] in particulier verpleeghuis [verpleeghuis] in [plaats] .
2.15.
Tot op heden is een voorschot van € 155.000,00 op de persoonlijke schade van [verzoekster sub 3] voldaan, waarvan € 50.000,00 aan smartengeld. Aan buitengerechtelijke kosten is € 33.800,82 voldaan.
3
Het deelgeschil
3.1.
De dochters verzoeken de rechtbank om:
I. het aan [verzoekster sub 3] als gevolg van het ongeval op 7 juli 2016 toekomende smartengeld te begroten op een bedrag van € 125.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2016 tot de voldoening;
II. de kosten van deze procedure te begroten op € 5.420,80, te vermeerderen met het betaalde griffierecht, en ABN Amro te veroordelen tot betaling daarvan.
3.2.
ABN Amro voert gemotiveerd verweer met als conclusie dat de rechtbank de als gevolg van het verkeersongeval geleden en nog te lijden immateriële schade vaststelt op € 75.000,00, te vermeerderen met rente vanaf de datum van het ongeval.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
Deelgeschil
4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gelet op dit doel dient de rechtbank allereerst te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst dan wel, indien dat niet het geval is, het verzoek moet worden afgewezen (artikel 1019z Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv).
4.2.
In dit geval twisten partijen over de hoogte van de immateriële schadevergoeding, oftewel het smartengeld. Met een oordeel daarover kán de thans ontstane impasse tussen partijen worden doorbroken en kunnen de onderhandelingen in principe worden voortgezet, zoals ook beide partijen hebben gesteld. ABN Amro heeft in deze procedure nadrukkelijk aangegeven dat de zaak te lang is blijven liggen en dat zij nadat voornoemde substantiële schadepost is beslecht, ook over de overige schadeposten overeenstemming wil bereiken. Mr. Keizer heeft dit laatste (namens de dochters) al in een eerder stadium meegedeeld.
Smartengeld
4.3.
Het lijdt geen twijfel dat de mooie zomerdag van 7 juli 2016 voor de familie [A] dramatisch is verlopen, met gevolgen die diep ingrijpen in het leven van alle gezinsleden. [A] overleed als gevolg van de aanrijding met de tractor. [verzoekster sub 3] liep ernstig letsel op. De dochters werden geconfronteerd met een groot verlies en met een grote zorg. Hetgeen door hen ter zitting is verklaard met betrekking tot de situatie waarin zij zich met hun moeder bevinden is aangrijpend.
4.4.
Immateriële schadevergoeding (smartengeld) vormt een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is (lichamelijk) letsel heeft opgelopen (artikel 6:106 lid 1 onder b Burgerlijk Wetboek, BW). Bij de begroting daarvan moet de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden van het geval, waarbij voor de omvang van de smartengeldvergoeding in het bijzonder bepalend zijn de aard, ernst en duur van het letsel, de pijn, de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. De rechtbank moet de zwaarte van het verdriet, de ernst van de pijn en het gemis aan levensvreugde afleiden uit min of meer objectieve factoren en concrete aanwijzingen, zoals de aard van het letsel en de (meer subjectief te duiden) gevolgen daarvan voor de concrete benadeelde. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de aan de aansprakelijke partij verweten gedraging.
Tevens dient bij de begroting - zo mogelijk - te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, rekening houdend met een eventueel opgetreden geldontwaarding. Ook mag gekeken worden naar bedragen die buitenlandse rechters toekennen, maar de ontwikkelingen in andere landen met betrekking tot de toegekende bedragen kunnen niet beslissend zijn voor de in Nederland toe te kennen bedragen.
a. Aard en ernst van het letsel
4.5.
Vaststaat dat [verzoekster sub 3] vóór het ongeval een voor haar leeftijd gebruikelijk, zelfstandig functionerende echtgenote, moeder en grootmoeder was. Ze had een actieve levensstijl, waarbij zij regelmatig fietstochten ondernam met haar echtgenoot. Er waren milde taalstoornissen (problemen met woordvinding), ze had eind 2015 een TIA gehad (zonder restverschijnselen) en er was angst geweest voor dementie. Bij een CT-scan waren enige witte stofafwijkingen gezien, maar verder neuropsychologisch onderzoek is niet verricht. Van beperkingen in het (dagelijks) functioneren was geen sprake. Uit het rapport van medisch adviseur [D] kan worden afgeleid dat het uiterst onzeker is of ook zonder ongeval op de middellange termijn functionele invaliditeit zou ontstaan. De rechtbank houdt met voornoemde gezondheidsbeperkingen dan ook geen rekening, los van de omstandigheid dat met de leeftijd de gezondheidsbeperkingen in het algemeen toenemen.
4.6.
Na het ongeval is [verzoekster sub 3] een ander persoon geworden. Bij het ongeval liep zij zeer ernstig (hersen)letsel op: gebroken ribben, een klaplong, breuken en verwondingen aan de linkerzijde van haar gezicht, een hematoom en een bloeding op het hoofd en schaafwonden aan de linkerarm. Er trad een spasme in de linkerarm op, mogelijk als gevolg van (pijn door) een gescheurde pees. Zij is acht dagen beademd en heeft geruime tijd in coma gelegen. Communicatie met [verzoekster sub 3] was bijna niet mogelijk. [verzoekster sub 3] heeft geen afscheid van haar echtgenoot kunnen nemen. Van zijn overlijden raakte zij pas na vijf weken op de hoogte.
4.7.
Toen [verzoekster sub 3] na ruim vijf weken in het ziekenhuis werd opgenomen in het revalidatiecentrum was zij beperkt op alle domeinen van het functioneren en kon zij niet lopen en niet praten. Bij het verlaten van het revalidatiecentrum waren beide aspecten verbeterd. Wel was structureel sprake van valgevaar en bleef de communicatie met [verzoekster sub 3] beperkt door cognitieve stoornissen: een korte aandachtspanne, moeizame prikkelverwerking en verminderde mentale controle. Soms waren er heldere momenten. Tijdens het daaropvolgend verblijf in een instelling voor ouderenzorg bleef het valgevaar aanwezig en namen de cognitieve beperkingen zodanig toe dat een andere woonplek moest worden gezocht. Na een val waarbij [verzoekster sub 3] een heup brak is zij rolstoelgebonden en fysiek dus nog beperkter geraakt.
4.8.
De eindtoestand van [verzoekster sub 3] is omschreven in het rapport van [D] van 19 december 2018, zoals hiervoor opgenomen in 2.10.
4.9.
Medisch adviseur [D] heeft desgevraagd in zijn rapport het percentage blijvende invaliditeit ingeschat op 40%. Dit percentage is ingeschat op basis van het functieverlies bij niet-aangeboren hersenletsel (waarbij, zoals de dochters hebben gesteld en ABN Amro niet heeft weersproken, een maximum percentage van 50% geldt). Fysieke functionele invaliditeit en psychologische klachten en beperkingen zijn daarbij bovendien niet meegenomen. Neurologische, orthopedische en psychologische expertises zijn uitgebleven vanwege de belasting voor [verzoekster sub 3] van een dergelijk onderzoek. Onder deze omstandigheden en gelet op de geschetste zeer ernstige beperkingen van [verzoekster sub 3] , acht de rechtbank het aannemelijk is dat de daadwerkelijke (blijvende) invaliditeit van [verzoekster sub 3] aanzienlijk ernstiger is dan het geschatte percentage van 40% wellicht doet vermoeden. Met haar letsel valt [verzoekster sub 3] in de op een na hoogste zorgcategorie van de Wet langdurige zorg (Wlz). Hetgeen [verzoekster sub 2] in de strafprocedure heeft verklaard (productie 7 bij het verzoek), staat niet ter discussie:
“Na een dappere poging om zich staande te houden met haar defecte brein, lijkt ze in middels min of meer uitgecheckt te zijn. Ze is volledig gestopt met praten en meestal staart ze voor zich uit in een onpeilbare leegte. Soms kijkt ze me opeens indringend aan. Eigenlijk heb ik vanaf dag een geen idee wat ze ervaart en wat er in haar omgaat (…) Voor zeventigers met niet-aangeboren hersenletsel zijn geen specialistische verzorgingsplekken beschikbaar. Wat mij en mijn zus in september 2017 rest is haar zo veilig en comfortabel mogelijk opbergen tussen de demente bejaarden. Dat is ons maar matig genoeg gelukt. Deze zomer brak ze haar heup, waardoor ze nu alleen nog haar rechterhand kan bewegen vanuit haar rolstoel. Met die rechterhand kan ze eten, knijpen, slaan en soms, heel soms, onverwacht een ontroerend gebaar maken. Een aai over de rug van mijn hand, of over mijn wang. Daarmee moet ik het doen. Om haar vervolgens weer achter te laten in de wachtkamer van de dood.”
b. In vergelijkbare gevallen toegekende bedragen
4.10.
Het letsel van [verzoekster sub 3] past bij het in de Smartengeldgids 2020 (in de zwaarste categorie) genoemde ‘Uitzonderlijk zwaar letsel’: meervoudig letsel (blijvend lichamelijk en/of geestelijk letsel, eventueel blijvend op een rolstoel aangewezen, kan niet thuis worden verpleegd, maar in een psychiatrische inrichting of een verpleeghuis en totale arbeidsinvaliditeit). Als voorbeeld wordt daarbij genoemd dat de mogelijkheid tot communicatie is verloren of ernstig is beperkt.
4.11.
Met partijen kijkt de rechtbank naar de in de Smartengeldgids 2020 genoemde gevallen 245-255. Ook in deze gevallen (behalve in nummer 249) was na een ongeval sprake van zwaar, meervoudig letsel: hersenletsel, fysiek letsel (rolstoelafhankelijkheid), belemmerd spraakvermogen en zorgafhankelijkheid/het niet meer zelfstandig kunnen wonen. Het toegekende smartengeld in deze zaken varieert tussen de (geïndexeerd) € 68.981,- (Rechtbank Arnhem 16 augustus 2006, Verkeersrecht (VR) 2007/110, 64-jarige vrouw, moet gescheiden van haar man leven, nummer 245) en € 201.510,- (Hof Arnhem 7 december 1999, VR 2000/90, 25-jarige tandarts, in coma gelegen, 6 jaar gerevalideerd, ondanks hersenletsel bewust van wat hem is overkomen, nummer 255).
4.12.
Gelet op de standpunten van partijen over de hoogte van het smartengeld ligt het door de rechtbank te begroten bedrag tussen de € 75.000,00 en € 125.000,00. Dit valt binnen de in de hiervoor genoemde gevallen toegewezen bedragen, die dateren uit 1991-2006 en één uit 2010. Gelet op de algemene opinie - die sinds 2016 in de literatuur veelvuldig naar voren komt en die ook zijn weerslag vindt in de (straf)rechtspraak - dat een verhoging van het smartengeldniveau in Nederland wenselijk is, zijn deze bedragen richtinggevend, maar niet doorslaggevend.
c. Aard van de aansprakelijkheid
4.13.
De bestuurder van de tractor is strafrechtelijk veroordeeld vanwege het veroorzaken van gevaar op de weg: hij heeft de fietsers niet tijdig gezien, terwijl hij ze wel had moeten zien. Ondanks dat er geen opzet in het spel is geweest en de rechtbank niet bewezen heeft geacht dat er juridisch gezien grond is voor een ernstig strafrechtelijk schuldverwijt, is er civielrechtelijk sprake van een schuldaansprakelijkheid. Deze weegt bij de vaststelling van het smartengeld zwaarder dan bijvoorbeeld een (uit de wet voortvloeiende) risicoaansprakelijkheid, waarbij schuld ontbreekt. De aard van de aansprakelijkheid in deze zaak wijkt ook af van die in het door ABN Amro genoemde arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 14 januari 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:183). In die zaak was sprake van medische aansprakelijkheid (vrouw van 79 jaar, delay in behandeling na val van een trap, met ernstige restverschijnselen als gevolg).
Concrete begroting
4.14.
Gelet op alle specifieke omstandigheden van het geval begroot de rechtbank de door [verzoekster sub 3] geleden immateriële schade (uitgaande van de datum van 7 juli 2016) op een bedrag van € 110.000,00. Daarbij houdt de rechtbank niet alleen rekening met het door haar geleden zware, meervoudige letsel, maar ook met de uitzonderlijke omstandigheid dat zij daardoor pas na ongeveer een maand op de hoogte werd gesteld van het overlijden van haar man en zijn uitvaart niet heeft kunnen bijwonen. Daarvan is zij zich af en toe bewust blijkens het rapport van [revalidatiecentrum] en de CIZ-aanvraag. Hoewel [verzoekster sub 3] zich inmiddels niet meer verbaal uit, kan uit de overgelegde medische informatie niet worden aangenomen dat [verzoekster sub 3] geen bewustzijn heeft van wat haar is overkomen en de situatie waarin zij zich thans bevindt (voor zover dat al een doorslaggevende factor zou zijn). De omstandigheid dat [verzoekster sub 3] na het ongeval nooit meer heeft kunnen terugkeren naar haar woning en dat het lastig is gebleken een passende woonplek voor haar te vinden, waardoor zij meerdere malen heeft moeten verhuizen, zijn eveneens verzwarende omstandigheden die de rechtbank heeft meegewogen.
4.15.
Dat de duur van het lijden van [verzoekster sub 3] korter zal zijn dan bij een (veel) jonger iemand is een factor die is meegewogen en er mede toe heeft geleid dat de immateriële schadevergoeding niet op het door de dochters verzochte bedrag zal worden begroot. Hiertegenover staat dat het lijden van [verzoekster sub 3] intussen al vier jaar duurt en onbekend is hoe lang dit nog zal duren. In de situatie van vóór het ongeval had [verzoekster sub 3] (op 74-jarige leeftijd) nog een statistische levensverwachting van twaalf tot vijftien jaar. Zoals hiervoor is overwogen, waren er geen bijzondere omstandigheden die erop wezen dat zij in die periode ernstig aan kwaliteit van leven zou hebben moeten inboeten, los van algemene ouderdomsverschijnselen. Het op een normale manier oud worden (samen met haar echtgenoot) is [verzoekster sub 3] door het ongeval ontnomen.
4.16.
Over het bedrag van € 110.000,00 zal de wettelijke rente worden berekend vanaf de datum van het ongeval, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met het bedrag van € 50.000,00 dat reeds aan smartengeld is betaald.
Kosten deelgeschil
4.17.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
4.18.
De dochters maken aanspraak op een bedrag van € 5.420,80 (16 uren x een uurtarief van € 280,00, te vermeerderen met 21% BTW), te vermeerderen met het betaalde griffierecht.
ABN Amro heeft geen (afzonderlijk) verweer gevoerd tegen het aantal uren, maar heeft met betrekking tot het uurtarief aangevoerd dat een bedrag van € 250,00 per uur volstaat voor een kwestie als deze.
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank is het door [verzoekster sub 3] opgegeven bedrag passend en in overeenstemming met de aard van dit deelgeschil. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat mr. Keizer een gespecialiseerde advocaat is, het opgegeven aantal uren redelijk is en geen kantoorkosten zijn berekend.
De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank dan ook worden begroot op € 5.420,80, te vermeerderen met het door de dochters betaalde (of, ingeval na naheffing, nog te betalen) griffierecht van € 1.639,00. ABN Amro zal tot betaling daarvan aan de dochters worden veroordeeld. ECLI:NL:RBMNE:2020:5969