Overslaan en naar de inhoud gaan

Concept richtlijn Letselschaderaad rekenrente 2017

Rekenrente Concept richtlijn rekenrente

 

De Letselschade Raad Richtlijn Rente en Inflatie

Inhoud: 
1. Inleiding 
2. Definities 
3. Afbakening Richtlijn 
4. Normpercentages 
5. Gekozen methode van normering 
6. Herziening 
7. Toepassen richtlijn: Inwerkingtreding/overgangsbepaling

1. Inleiding 
Bij het vervaardigen van personenschadeberekeningen wordt niet alleen de schade die al is ingetreden vastgesteld, maar ook de schade die een slachtoffer in de toekomst nog zal lijden. Deze toekomstige schade wordt gekapitaliseerd zodat een schadevergoeding in één som mogelijk is. Door middel van de rente en inflatie wordt de toekomstige schade herrekend naar een bedrag op dit moment.

In het verleden werd in de letselschade met een rente van 6 en inflatie van 3 als vanzelfsprekende maatstaf gerekend. In de praktijk, evenals in de literatuur en de rechtspraak, staat de hoogte van de aan te nemen rente en inflatie regelmatig ter discussie. Sinds het begin 
van deze eeuw zijn voornoemde percentages niet meer gerealiseerd. De laatste jaren is gelet op actuele ontwikkelingen en toekomstverwachtingen een verschuiving zichtbaar naar een lagere rente en inflatie.

De keuze voor een bepaalde rente en inflatie is in de huidige praktijk afhankelijk van de opdrachtgever(s), de rekenkundig expert of de jurisprudentie. Gevolg is dat in de huidige praktijk berekeningen worden vervaardigd met verschillende rente- en inflatiepercentages. 
Vaak wordt hierbij onderschat welke grote invloed de rente en inflatie hebben. Enkel door een andere keuze voor de toe te passen percentages zal voor slachtoffers met vergelijkbare schade een uiteenlopende gekapitaliseerde schade worden berekend. Daar slachtoffers veelal voor het toekomstige levensonderhoud op deze schadevergoeding zijn aangewezen, dient met beleid met de rente- en inflatiepercentages te worden omgesprongen. 

De kern van deze aanbeveling is om bij de kapitalisatie van toekomstige schade uit te gaan van een eenduidige rente en inflatie die op objectieve wijze is vastgesteld. Op advies van rekenkundig experts zijn onder andere het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), de Nederlandsche Bank (DNB), en het Centraal Plan Bureau (CPB) geraadpleegd om tot objectieve criteria te komen. Daarbij is aansluiting gezocht bij de cijfers uit de historie, de actuele ontwikkelingen en de toekomstverwachtingen in de economie. 
Deze richtlijn draagt ertoe bij dat personenschadeberekeningen met meer consistentie worden vervaardigd. Bovendien kunnen discussies over de rente en inflatie worden voorkomen en zal het de afwikkeling van de schade bespoedigen.

De Letselschade Raad Richtlijn Rente en Inflatie levert naar de overtuiging van De Letselschade Raad een bijdrage aan meer rechtszekerheid van letselschadeslachtoffers.

2. Definities 
Aan het slachtoffer dat in de toekomst jaarlijks terugkerende schade zal lijden, moet een kapitaal worden toegekend dat toereikend is om ieder jaar een bedrag ter hoogte van die jaarschade van de bank te kunnen opnemen. Dit kapitaal wordt berekend door van de 
jaarlijkse schadebedragen in de toekomst de zogenaamde contante waarde te bepalen. Om deze contante waarde te bepalen is een aantal factoren van belang, te weten de sterftekans (ook wel overlevingskans genoemd), de te verwachten rente en inflatie. Met 
andere woorden: van de toekomstige jaarschaden wordt vastgesteld, welk bedrag nu voldaan moet worden, om het slachtoffer in staat te stellen jaarlijks een opname te doen ter dekking van de schade in dat betreffende jaar. 

Contante waarde 
Op de toekomstige jaarschades is een actuariële correctie nodig. Naast de sterftekanscorrectie moet er rekening worden gehouden met rente en inflatie. Dit wordt het kapitaliseren of contant maken van de schade genoemd. De kapitalisatiedatum is de datum waarop de toekomstschade contant wordt gemaakt. 

Inflatie 
De toekomstige schade wordt berekend tegen het prijspeil van de kapitalisatiedatum. De euro ten tijde van de kapitalisatiedatum is echter niet vergelijkbaar met de euro in de toekomst, omdat er sprake zal zijn van inflatie: jaarlijks wordt geld (in de regel) minder waard. Bovendien zal er ook in de toekomst sprake zijn van loon- en uitkeringsinflatie en maatregelen in -onder meer- het fiscale stelsel, waarmee de koopkracht op peil wordt gehouden. Dit beïnvloedt het schadebedrag. Indien hiervoor geen compensatie wordt gegeven, is de schadevergoeding uiteindelijk onvoldoende om alle jaarlijkse schaden uit te voldoen. 

Rente 
Tegenover de inflatie wordt verondersteld dat de ontvangen schadevergoeding een rente zal opleveren die in mindering kan komen op de schade. Hiermee wordt het schadebedrag verlaagd. Verondersteld wordt dat de schadevergoeding, samen met de te realiseren rente, voldoende moet zijn om jaarlijks opnamen te doen ter hoogte van de dan te lijden schade. 

Rekenrente 
In de personenschadepraktijk wordt altijd gesproken over de term rekenrente. Hiermee wordt het saldo van de rente en de inflatie bedoeld (in de praktijk vaak ten onrechte opgevat als: rente minus inflatie). Het begrip rekenrente zorgt regelmatig voor een spraakverwarring. Als men enkel spreekt over een reken rente van 3, kan dit immers op verschillende manieren worden geïnterpreteerd: rente 6 en inflatie 3, of rente 4 en inflatie 17 Dit zal tot verschillende uitkomsten leiden. Voor het correct kunnen vervaardigen van een schadeberekening dient daarom zowel het toe te passen percentage voor de rente als de inflatie te worden benoemd. 

Vermogensrendementsheffing 
Het schadekapitaal is onderhevig aan vermogensrendementsheffing (box 3). Deze belastingschade (de fiscale component) dient te worden vergoed. Soms wordt gesteld dat in de reken rente deze fiscale component al verdisconteerd zou zijn. Dit is niet het geval. De 
fiscale component dient altijd afzonderlijk te worden berekend. 

3. Afbakening richtlijn 
De richtlijn ziet op de te hanteren rente en inflatie om de toekomstige schade, ex artikel 6:107 en 6:108 BW, te kapitaliseren. 

4. Normpercentages

Termijn

Kort

Middellang

Lang

(t/m 5 jaar)*

(5 tot 20 jaar)*

(vanaf 20 jaar)*

Rente

1,3

2,2

3,6

Inflatie

1,5

1,6

1,9

Termijn

Kort

Lang

(t/m 5 jaar)*

(vanaf 5 jaar)*

Rente

1,3

3,3

Inflatie

1,5

1,9

*) gerekend vanaf de kapitalisatiedatum 

5. Gekozen methode van normering 
In de toekomst te lijden schade moet worden begroot na afweging van goede en kwade kansen (artikel 6:105 BW). Dat betreft zowel de situatie met ongeval als de situatie zonder ongeval. Beide situaties - die gezamenlijk de omvang van de schade bepalen - zijn toekomstig en onzeker. Het komt aan op de redelijke verwachtingen. De keuze voor een rente en inflatie valt hier ook onder. 

Bij de gekozen methode van normering wordt rekening gehouden met de historie, de actuele ontwikkelingen en de toekomstverwachtingen in de economie. 

Referentiebronnen rente en inflatie 

Het doel van de richtlijn is tot percentages voor de rente en de inflatie te komen om van de jaarlijkse schadebedragen in de toekomst een dusdanige contante waarde te bepalen waarmee een slachtoffer in staat wordt gesteld jaarlijks een opname te doen ter dekking van zijn schade. Daarbij is het conform jurisprudentie van belang dat het slachtoffer zoveel mogelijk zekerheid krijgt omtrent de te ontvangen opbrengsten van het kapitaal.1 Het slachtoffer heeft recht op de grootst mogelijke zekerheid dat diens toekomstige schade ook 
inderdaad zal kunnen worden gecompenseerd.2 Het is daarom redelijk om uit te gaan van een zeer defensieve belegging.3 Het is immers niet redelijk te verwachten dat een slachtoffer bij het creëren van rendement op vermogen waarop hij voor zijn levensonderhoud grotendeels is aangewezen meer risico neemt. Voor de te hanteren rente zal daarom worden uitgegaan van risicovrije rentes. In het verleden werd de rente ten behoeve van de letselschades gebaseerd op de staatsleningen.

Voor het objectief vaststellen van de toepasselijke percentages voor de rente en de inflatie is aansluiting gezocht bij de cijfers uit de historie, de actuele ontwikkelingen en de toekomstverwachtingen in de economie. Daarbij zijn de volgende bronnen geraadpleegd: 
- Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS); 
- De Nederlandsche Bank (DNB); 
- Centraal Plan Bureau (CPB); 
- Ultimate Forward Rate (UFR) voor pensioenfondsen en verzekeraars; 
- Belastingregels voor de vermogensrendementsheffing. 

Onderverdeling in termijnen 
De te realiseren rente en de inflatie is afhankelijk van de looptijd en de economische omstandigheden. Een onderverdeling van de looptijd van een berekening in termijnen is om twee redenen raadzaam: 
• In de eerste jaren na de kapitalisatiedatum dient het berekende schadebedrag voor die vroege periode direct opneem baar te zijn. De bankrekening waar dit bedrag op staat, zal een andere rente met zich meebrengen dan een rekening voor de lange termijn. 
• De rente en inflatie zijn grootheden die aan verandering onderhevig zijn. In de eerste jaren na de kapitalisatiedatum kan rekening worden gehouden met de actuele economische constellatie en de verwachtingen op korte termijn. 

Voor de richtlijn is gekozen voor een onderverdeling in 3 termijnen. Hierbij is aansluiting gezocht bij de gekozen referentiebronnen. In de jaarlijkse raming (Centraal Economische Plan) kijkt het CPB naar de komende 5 jaar. Ten behoeve van de richtlijn worden derhalve de eerste 5 jaren als korte termijn gedefinieerd. De UFR is een rente voor zeer lange looptijden. Het startpunt in die methodiek ligt bij een looptijd na 20 jaar. De jaren voorbij de periode van 20 jaar worden daarom voor de richtlijn gezien als de lange termijn. De tussenliggende jaren (5 tot 20 jaar) worden als middellange termijn beschouwd. 

Op verzoek is ook de mogelijkheid onderzocht naar een indeling in 2 termijnen, een korte en een lange termijn. Voor de korte termijn wordt eveneens de periode van 5 jaar gehanteerd. Alle jaren voorbij de periode van 5 jaar worden gezien als de lange termijn. 

Vaststelling percentages korte termijn 
De rente op de korte termijn is het gemiddelde* van: 
• Belastingregels box 3: vijfjaars voortschrijdend gemiddelde spaarrente afgelopen 5 jaar. 
• CPB: gemiddelde rente komende 5 jaar. 

De inflatie op de korte termijn is het gemiddelde* van: 
• Historisch gemiddelde inflatie afgelopen 5 jaar (CBS). 
• CPB: gemiddelde inflatie komende 5 jaar.

Vaststelling percentages middellange termijn 
De rente en inflatie op de middellange termijn is het gemiddelde* van: 
• Historisch gemiddelde staatsleningen (DNB) en inflatie (CBS) afgelopen 20 jaar. 
• Gemiddelde rente en inflatie op basis van een ingroeipad naar de lange termijn rente en inflatie (UFR). 

Vaststelling percentages lange termijn 
De rente en inflatie op de lange termijn is het gemiddelde* van: 
• Historisch gemiddelde staatsleningen (DNB) en inflatie (CBS) lange termijn. 
• Lange termijn rente en inflatie afgeleid van de UFR 

*) Bij het vasstellen van het gemiddelde tellen de historie en de toekomstverwachtingen even zwaar mee. 

6. Herziening 
Door het gebruik van voornoemde referentiebronnen houdt de richtlijn automatisch de vinger aan de pols bij wijzigingen in de actuele economische ontwikkelingen en toekomstverwachtingen. Jaarlijks zal op basis van deze referentiebronnen worden bekeken of 
herziening van de normpercentages noodzakelijk is. In verband met de praktische toepasbaarheid is een jaarlijkse herziening van de richtlijn echter niet wenselijk. Eens per 3 jaar zullen de normpercentages worden bijgesteld aan de dan geldende cijfers, 
tenzij ingrijpende wijzigingen een eerdere herzieining vereisen. Dit wordt voor de diverse termijnen afzonderlijk bekeken. 

7. Toepassen richtlijn: inwerkingtreding/overgangsbepaling 
De richtlijn ziet op alle personenschadeberekeningen waarbij de datum van het ongeval is gelegen op of na de dag van publicatie van deze richtlijn. Zaken van vóór de ingangsdatum van de richtlijn moeten worden beoordeeld en begroot conform de ten tijde van het ongeval gangbare wijze. Het staat partijen vrij om in goed onderling overleg de richtlijn te gebruiken in gevallen waarin nog geen schadeberekening is gemaakt. 

Toelichting op De Letselschade Richtlijnen 
Binnen De Letselschade Raad is de Werkgroep Normering verantwoordelijk voor de ontwikkeling van De Letselschade Richtlijnen. De leden van de werkgroep zijn benoemd door het Platformoverleg en treden op namens een achterban. Gedurende de ontwikkeling van een nieuwe richtlijn raadplegen de leden van de werkgroep op vaste momenten de eigen achterban. Diverse consultatierondes gaan vooraf aan de totstandkoming van een conceptrichtlijn. Na akkoord van het Platformoverleg is een richtlijn definitief. Deze werkwijze verzekert een zo breed mogelijk draagvlak voor De Letselschade Richtlijnen. 

Voor alle De Letselschade Richtlijnen geldt een hardheidsclausule:
De Letselschade Richtlijnen voor het vaststellen van schade hebben in beginsel algemene werking. Mocht de toepassing van een dergelijke richtlijn in een gegeven geval onredelijk uitwerken of in de betreffende situatie van het slachtoffer niet passend zijn, dan treden partijen in overleg over een ander bedrag, respectievelijk een andere wijze van schadevaststelling.

De Letselschade Richtlijn Rente en Inflatie - concept juli 2017

1 Rechtbank Arnhem 15 februari 1996, VR 1996/208. 
2 HR 24 april 1959, NJ 1959, 603. 
3 Rechtbank Arnhem 1 maart 2001, VR 2002/34. 

Zie ook: woutvanveenadvocaten.nl