Rb Arnhem 110707 dwarsleasie te laat onderkend? Rb wil voorlichting door een huisartsgeneeskundige
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 110707 dwarsleasie te laat onderkend? Rb wil voorlichting door een huisartsgeneeskundige
3.1. [eiseres] heeft een verklaring voor recht gevorderd dat [gedaagde] jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de op hem rustende verplichtingen dan wel toerekenbaar onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en mitsdien aansprakelijk is voor de schade die daaruit voor [eiseres] is voortgevloeid en nog zal voortvloeien. Verder heeft [eiseres] schadevergoeding gevorderd, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Tenslotte heeft zij veroordeling van [gedaagde] gevorderd in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente daarover.
3.2. Aan haar vorderingen heeft [eiseres] het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft, zoals ook blijkt uit de rapporten van prof. Wokke en prof. Van Weel, ondanks de aanwijzingen die het in juli 1992 verrichte röntgenonderzoek daarvoor gaven, onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid van het ontstaan van een dwarslaesie. Hij heeft de behandeling van [eiseres] niet of onvoldoende afgestemd op de noodzaak om het optreden van een dwarslaesie te voorkomen. Hij heeft het noodzakelijke röntgenonderzoek overgelaten aan zijn waarnemer [betrokkene]. Hij heeft bij terugkomst van zijn vakantie op 3 augustus 1992 niet direct het noodzakelijke overleg gevoerd met de radioloog. Hij heeft te lang gewacht met doorverwijzing van [eiseres] naar een specialist. Hij heeft te lang gevaren op het oordeel van de specialist Steenaert. Hij heeft ten onrechte in de gehele periode mei tot en met 12 september 1992 volstaan met het voorschrijven en toedienen van pijnstilling. Hij heeft ten onrechte, ook ná de inschakeling van Steenaert, een heroverweging van zijn beleid achterwege gelaten en [eiseres] ten onrechte ook niet doorverwezen naar een neuroloog. Op deze wijze heeft [gedaagde] het onmogelijk gemaakt dat de zich bij [eiseres] ontwikkelende dwarslaesie vroegtijdig werd onderkend en voorkomen.
3.3. [gedaagde] heeft de vorderingen bestreden. Hij heeft allereerst aangevoerd dat de vorderingen op grond van artikel 3:310 BW zijn verjaard. (zie verder onder verjaring(...)
Daarnaast voert [gedaagde] aan dat de hem gemaakte verwijten onterecht zijn en dat hij heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend huisarts. Hij wijst er, kort samengevat, op dat hij [eiseres] kende als een patiënt met overgewicht en recidiverende lage rugklachten. [gedaagde] heeft bij de onderzoeken van [eiseres] steeds onderzoek gedaan naar onder meer het mogelijke inklemmen van een zenuw of verlammingsverschijnselen. Uit onderzoek is niet gebleken van symptomen die op een dwarslaesie duidden. Verder wijst [gedaagde] erop dat hij na zijn vakantie contact heeft opgenomen met de internist van het ziekenhuis te Velp voor overleg over de uitslag van de röntgenfoto en het bloedonderzoek. Hij heeft [eiseres] kort na zijn vakantie verwezen naar een orthopedisch chirurg, bij wie hij op korte termijn een consult verkreeg voor [eiseres]. Toen [eiseres] zich niet kon vinden in de diagnose van Steenaert heeft [gedaagde] bij haar aangedrongen op een doorverwijzing naar een neuroloog, hetgeen zij weigerde. [gedaagde] kan zich niet vinden in de bevindingen van de deskundigen prof. Wokke en prof. Van Weel. Hij wijst er op dat hij bij de totstandkoming van deze deskundigenrapporten in het geheel niet betrokken is geweest.
Tenslotte voert [gedaagde] aan dat er geen sprake is van causaal verband tussen het hem verweten handelen en de schade. Niet bewezen is, zo stelt [gedaagde], dat een eerdere verwijzing of eerder onderzoek de dwarslaesie had kunnen voorkomen. (...)
3.13. Nu het beroep op verjaring wordt verworpen, dient ten gronde te worden beslist over de gestelde aansprakelijkheid van [gedaagde].
3.14. [eiseres] heeft de in rechtsoverweging 3.2. hiervoor omschreven verwijten aan [gedaagde] geformuleerd. Zij heeft ter ondersteuning van haar standpunt verwezen naar de rapporten van prof. Wokke en prof. Van Weel. Zij leidt uit deze rapporten af dat [gedaagde], ondanks de aanwijzingen die het in juli 1992 verrichte röntgenonderzoek gaf, onvoldoende rekening heeft gehouden met het ontstaan van een dwarslaesie en zijn behandeling daarop onvoldoende heeft afgestemd. Hij heeft het aanvragen van het röntgenonderzoek ten onrechte overgelaten aan [betrokkene] en op de uitslag daarvan inadequaat gereageerd. Hij heeft te lang een afwachtend beleid gevoerd en ten onrechte [gedaagde] niet doorgestuurd naar een neuroloog.
3.15. [gedaagde] heeft zich tegen deze verwijten verweerd, zoals omschreven in rechtsoverweging 3.3. hierboven. Hij heeft onder meer aangevoerd dat de rapporten van prof. Wokke en prof. Van Weel tot stand gekomen zijn in de procedure tussen [eiseres] en [betrokkene]. De vraagstelling aan deze deskundigen was destijds ook gericht op het handelen van [betrokkene]. [gedaagde] is niet in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, terwijl ook uit de deskundigenrapporten blijkt dat de deskundigen ten aanzien van zijn handelen van deels onjuiste en onvolledige informatie zijn uitgegaan.
3.16. Deze bezwaren van [gedaagde] komen de rechtbank terecht voor. Voor de beoordeling van de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde] zal moeten worden getoetst of het handelen van [gedaagde] is geweest conform datgene wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts in 1992 mocht worden verwacht. Het feit dat uit de deskundigenrapporten in de procedure tegen [betrokkene] zou kunnen worden afgeleid dat mogelijk ook [gedaagde] een verwijt valt te maken, is onvoldoende grond om zonder nadere voorlichting door deskundigen de vordering toe te wijzen. [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat hij bij de totstandkoming van die rapporten niet betrokken is geweest, dat hij zijn zienswijze niet kenbaar heeft kunnen maken en dat de deskundigen mogelijk van onvolledige informatie zijn uitgegaan.
3.17. De rechtbank behoeft derhalve voorlichting door een deskundige. De rechtbank denkt daarbij allereerst aan een huisartsgeneeskundige. Ook partijen hebben ter comparitie verklaard dat hun gedachten allereerst uitgaan naar een huisartsgeneeskundige. Het ligt niet voor de hand prof. Van Weel te benaderen, nu deze betrokken is geweest bij de procedure tussen [eiseres] en [betrokkene]. De rechtbank geeft de voorkeur aan een deskundige die nog niet bij de zaak betrokken is geweest. Namens [eiseres] is ter comparitie gesteld dat een deskundige ‘met een voet in de praktijk’ de voorkeur verdient. Namens [gedaagde] is ter comparitie verklaard dat de voorkeur wordt gegeven aan een deskundige die in 1992 al in de praktijk zat. Beide suggesties komen de rechtbank zinnig voor. (...)LJN BB1800