RBDHA 190122 ziekenhuis niet aansprakelijk voor behandeling pancreasletsel; afwachtende beleid was cf stand v.d. wetenschap
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 190122 ziekenhuis niet aansprakelijk voor behandeling pancreasletsel; afwachtende beleid was cf stand v.d. wetenschap
2
De feiten
2.1.
[eiseres] is geboren in 1993 en heeft de Duitse nationaliteit. In de nacht van 14 op 15 juni 2017 is zij betrokken geraakt bij een eenzijdig fietsongeval in Leeuwarden, waar zij woonde in verband met haar studie. Daarbij is haar fietsstuur in haar buikstreek terechtgekomen. In verband met toenemende buikklachten meldde [eiseres] zich een paar uur later in het Medisch Centrum Leeuwarden, waar onder meer bloedonderzoek werd verricht en een CT-scan is gemaakt. Er bleek sprake te zijn van pancreasletsel. Besloten werd om [eiseres] over te plaatsen naar het UMCG.
2.2.
Op 17 juni 2017, ongeveer 48 uur na het ongeval, werd [eiseres] onderzocht op de spoedeisende hulp van het UMCG. Er werd een MRI/MRCP verricht, op basis waarvan een graad III pancreasletsel werd vastgesteld. Er was sprake van een volledige transsectie (scheur) van de pancreas en een lekkage van pancreassappen. Ook bestond de verdenking dat de linker nier was gescheurd.
2.3.
Op 17 juni 2017 is de casus van [eiseres] behandeld in samenspraak tussen de traumachirurg, de gastro-intestinaal chirurg en de hepato-pancreatico biliaire (HPB) chirurg. Er werd besloten tot een behandeling op basis van een “step-up approach”. De eerste stap was een papillotomie (het doorsnijden van de kringspier, die de uitgang van de galgang en de alvleeskliergang afsluit) met plaatsing van een stent in de kop van de pancreas. Indien mogelijk zou een brug tussen de kop en de staart van de pancreas worden geplaatst, om de lekkage naar het retroperitoneum (ruimte achter de buikorganen) te verhelpen. Daarna zou een echo of CT-geleide drainageprocedure worden verricht om het inmiddels gelekte vocht vanuit het retroperitoneum af te voeren. Als dit niet zou slagen, zou in tweede instantie een laparoscopische drainage van het retroperitoneum via de bursa omentalis (kleine peritoneumholte) worden verricht. De aanpak was dus primair gericht op het afvoeren (draineren) van het vocht dat uit de pancreas lekte, en indien nodig het toepassen van meer ingrijpende behandelingen.
2.4.
Op 17 juni 2017 is endoscopisch een papillotomie uitgevoerd, met plaatsing van een stent in de kop van de pancreas, om het pancreasvocht te draineren richting de darm. Het lukte daarbij echter niet om met een stent de scheur tussen de kop en de staart van de pancreas te overbruggen. Vervolgens is pancreasvocht uit de buikholte gedraineerd via een radiologische drainage via de huid (percutane drainage).
2.5.
Op 18 juni 2017 ging de toestand van [eiseres] klinisch achteruit, met een boller wordende buik. Zij had regelmatig ernstige pijn. Zij heeft herhaaldelijk verzocht om een operatie en om overplaatsing naar Duitsland.
2.6.
Op dezelfde dag werd geprobeerd om in de rechter zijligging een CT-geleide drain te plaatsen in de vochtcollectie ter hoogte van de pancreasstaart. Vanwege ernstige pijnklachten hield [eiseres] de rechter zijligging niet vol en werd de poging gestaakt.
2.7.
Op 19 juni 2017 is een CT-geleide drainage van het vocht uit de buikholte uitgevoerd. Er werd een retroperitoneale drain geprikt. De drain werd gelegd tot nabij de pancreasstaart, waar de bekende vochtcollectie zich bevond. De drain produceerde direct vocht, lijkend op pancreassap. Vervolgens werd echogeleid een drain gelegd in de vochtcollectie ter plaatse van de lever. Hierbij was er direct afvloed van hemorragisch vocht. Een controle-CT toonde een adequate positie van de beide drains. De drains waren productief en de controles waren stabiel. Niet met volledige zekerheid kon worden uitgesloten dat darmwandletsel was ontstaan.
2.8.
In de nacht daarop kreeg [eiseres] pijnklachten die anders waren dan voorheen. Bij lichamelijk onderzoek van de buik door een arts bleek deze echter soepel. Er werd extra pijnstilling gegeven.
2.9.
Op 20 juni 2017 is [eiseres], na herhaalde verzoeken daartoe, per ambulance overgeplaatst naar het St. Josefziekenhuis in Bochum (Duitsland). Daar is zij direct geopereerd, waarbij de helft van de alvleesklier, de milt, de blinde darm, de galblaas en een deel van de darm zijn verwijderd. Na een lange opname aldaar, waarvan zeven weken in een kunstmatig coma, is zij op 28 augustus 2017 ontslagen. [eiseres] ondervindt nog altijd klachten.
2.10.
[eiseres] heeft UMCG achteraf verweten dat de artsen tijdens de behandeling niet de vereiste zorg in acht hebben genomen. Zij stelt kort gezegd dat ten onrechte niet direct is overgegaan tot een operatie. Per brief van 24 mei 2018 is UMCG door [eiseres] aansprakelijk gesteld voor alle materiële en immateriële schade. Per brief van 15 januari 2019 heeft Centramed namens UMCG de aansprakelijkheid van de hand gewezen. De standpunten over en weer zijn in latere correspondentie nader onderbouwd. Partijen zijn er niet uit gekomen en ten slotte is [eiseres] deze procedure gestart.
3
Het geschil
3.1.
[eiseres] eist (zakelijk weergegeven) om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat UMCG aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die [eiseres] heeft geleden en zal lijden ten gevolge van schending door UMCG van haar verplichtingen;
2. UMCG te veroordelen tot vergoeding van de sub 1 genoemde schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2017;
3. Centramed op grond van artikel 7:954 BW te veroordelen tot rechtstreekse betaling aan [eiseres] van alle bedragen die Centramed, uit hoofde van de tussen haar en UMCG gesloten verzekeringsovereenkomst, gehouden is aan UMCG uit te keren ter zake van de schade van [eiseres];
4. UMCG en Centramed hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 100.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van voldoening;
5. UMCG en Centramed hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 8.439,51 aan kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van voldoening;
6. UMCG en Centramed hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 2.013,44 aan kosten van de medisch adviseur, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de vervaldata van de onderliggende facturen, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van voldoening;
7. UMCG en Centramed hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van voldoening;
8. UMCG en Centramed hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de nakosten.
3.2.
[eiseres] voert als grondslag aan dat tussen [eiseres] en UMCG een geneeskundige behandelingsovereenkomst is gesloten, en dat UMCG niet aan haar verplichtingen uit die overeenkomst heeft voldaan. UMCG is daarmee aansprakelijk voor de schade van [eiseres]. [eiseres] baseert de aansprakelijkheid van UMCG op artikel 7:462 BW en de aansprakelijkheid van Centramed op artikel 7:954 BW. Volgens [eiseres] bedraagt de reeds verschenen schade € 95.130,95, waarvan € 80.000,- aan immateriële schade.
3.3.
UMCG en Centramed voeren een gelijkluidend verweer. Op dit verweer zal hierna verder worden ingegaan.
4
De beoordeling
4.1.
De Nederlandse rechter is bevoegd om van deze vorderingen kennis te nemen op basis van artikel 4 lid 1 van de Brussel 1 bis-Verordening, omdat gedaagden zijn gevestigd in Nederland. Op basis van artikel 4 lid 1 sub b van de Rome I-Verordening (593/2008) is Nederlands recht van toepassing op de overeenkomst tussen [eiseres] en UMCG, aangezien UMCG haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
4.2.
De kern van het geschil is of de artsen van UMCG, bij de behandeling van [eiseres] in de periode dat zij in het ziekenhuis in Groningen lag, een voor hen geldende professionele norm hebben geschonden, met name bij de beslissing tot het volgen van de step-up approach in plaats van een operatieve ingreep.
4.3.
Op grond van artikel 7:453 BW dient een medisch hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen, en te handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. Dit betekent dat de hulpverlener (minimaal) de zorg moet betrachten die een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De in de wet bedoelde professionele standaard volgt onder meer uit de opleidingseisen voor medici en de inzichten en ervaring uit de geneeskundige praktijk, zoals die onder meer blijken uit wetenschappelijke literatuur.
4.4.
In deze zaak zal het handelen van de artsen worden getoetst aan deze norm, waarbij de rechtbank zal uitgaan van de kennis en kunde die kan worden verwacht van een arts die gespecialiseerd is in het behandelen van het letsel van [eiseres].
4.5.
Op UMCG rust op basis van artikel 7:462 lid 1 BW een van de arts afgeleide aansprakelijkheid. De rechtstreekse aansprakelijkheid van Centramed, als verzekeraar van UMCG, is gebaseerd op artikel 7:954 BW. Centramed heeft tegen die grondslag geen verweer gevoerd. Het voorgaande betekent dat UMCG en Centramed hoofdelijk aansprakelijk zijn, indien vast zou komen te staan dat de behandelend artsen onzorgvuldig hebben gehandeld.
4.6.
[eiseres] verwijt UMCG dat zij niet direct is geopereerd, terwijl bij dit letsel hoe dan ook een operatie had moeten worden uitgevoerd. Daarnaast wordt UMCG verweten dat tijdens de behandeling een complicatie (darmperforatie) is opgetreden, en dat naar aanleiding daarvan niet adequaat is opgetreden.
4.7.
[eiseres] stelt daarnaast dat het behandelingstraject voor haar zeer zwaar en zelfs traumatiserend is geweest, en dat zij te kampen heeft met blijvende lichamelijke en geestelijke schade. In haar beleving werd zij in het UMCG aan haar lot overgelaten, en zou zij zijn overleden als zij niet naar Duitsland zou zijn overgeplaatst. [eiseres] stelt dat, wanneer door het UMCG wel adequaat medisch zou zijn ingegrepen, zij hooguit een week in het ziekenhuis zou hebben gelegen en algeheel zou zijn hersteld.
4.8.
Hieronder worden de verwijten van [eiseres] nader besproken.
Step-up approach in plaats van directe operatie
4.9.
Tussen partijen staat vast dat er sprake was van een graad III-pancreasletsel, met een volledige scheur van de hoofdductus. [eiseres] stelt dat de normale procedure bij dergelijk letsel – in alle gevallen – een snel uit te voeren operatie is, waarbij de staart van de pancreas en eventueel de milt worden verwijderd, en er vervolgens drainage plaatsvindt van de pancreassappen die naar de buikholte zijn gelekt. Ter onderbouwing verwijst zij naar de volgende literatuur:
- een presentatie van dr. A. Luu en dr. W. Uhl van 30 augustus 2018, waaruit zij enkele conclusies citeert: “Eine komplette Pankreasruptur muss immer operiert werden” en “Eine verzögerte operatieve Therapie erhöht die Morbidität bedeutend”;
- een artikel getiteld “Clinical update on management of pancreactic trauma” uit 2018, waarin volgens haar wordt geconcludeerd dat bij alle vormen van graad III-letsel een operatie de voorkeur heeft boven een conservatief beleid, wat volgens [eiseres] ook blijkt uit een beslisboom in het artikel.
4.10.
UMCG stelt kort gezegd dat er geen consensus is binnen de medische wetenschap over de vraag of direct moet worden geopereerd of dat een afwachtend beleid moet worden gevolgd. Volgens UMCG is sprake van voortschrijdend inzicht en een ontwikkeling richting niet-invasief ingrijpen. UMCG voert verder onder meer aan dat de step-up approach in gezamenlijk overleg tussen de traumachirurg, de gastro-intestinaal chirurg en de HPB chirurg is gekozen, op basis van de gegevens uit de MRI/MRCP die is uitgevoerd na binnenkomst (op 17 juni 2017). Het beleid hield in dat zo weinig mogelijk invasief zou worden ingegrepen, en dat, slechts indien nodig, telkens een stapje verder zou worden gezet richting een meer invasieve ingreep. De focus lag aanvankelijk op het draineren van de pancreassappen, omdat deze sappen bijtend en daarom schadelijk zijn. Als het afvoeren van de sappen lukt, stopt de lekkage in dergelijke gevallen vaak vanzelf, en geneest het letsel. Eventuele verdere (meer invasieve) stappen, en uiteindelijk een operatie indien nodig, zouden slechts worden genomen als dit op basis van de bevindingen noodzakelijk was, aldus nog steeds UMCG.
4.11.
UMCG heeft verder erop gewezen dat aan opereren risico’s kleven, die met de step-up approach vermeden kunnen worden. Ook bij een operatie was het lek aan de kant van de kop waarschijnlijk blijven bestaan. Als de alvleesklier wordt gehecht, scheurt deze vaak uit, omdat het een week orgaan is. Bij een operatie moeten vaak de staart van de alvleesklier en de milt worden verwijderd, wat nadelig is voor de hormoonhuishouding, aldus nog steeds UMCG.
4.12.
De rechtbank oordeelt dat de overgelegde literatuur geen steun biedt voor de stelling van [eiseres] dat in een geval als het onderhavige altijd direct moet worden geopereerd of dat een operatie altijd de voorkeur heeft. Terecht wijst UMCG erop dat uit deze literatuur volgt dat er in de medische wetenschap geen consensus bestaat over de noodzaak tot direct opereren in vergelijkbare gevallen. Ook het door [eiseres] geciteerde artikel “Clinical update on management of pancreactic trauma” leidt niet tot die conclusie. In de conclusie van dat artikel staat immers: “Severe disruption …may require urgent surgery”. Uit het gebruik van het woord “may” blijkt al dat een afweging nodig is, wat ook wordt bevestigd in de beslisboom in dat artikel. UMCG heeft daarnaast voldoende onderbouwd dat uit de medische literatuur juist een tendens blijkt naar minder invasief ingrijpen. UMCG heeft een aantal artikelen overgelegd die deze tendens ondersteunen.
4.13.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de artsen in dit geval hadden moeten overgaan tot een operatie. Dat sprake was van shock verschijnsel, zoals [eiseres] stelt, is niet komen vast te staan. Daarnaast is, anders dan [eiseres] stelt, het plaatsen van de stent niet mislukt; de stent in de kop ten behoeve van drainage naar de darm is succesvol geplaatst; slechts het overstenten (het plaatsen van een brug tussen kop en staart) is niet gelukt. Bovendien was de drainage wel succesvol (zie ook hierna onder 4.17). Ook het argument dat door een arts werd ingeschat dat [eiseres] overlevingskans slechts 20% bedroeg leidt niet tot de conclusie dat de artsen tot een operatie hadden moeten overgaan. Ter zitting hebben de artsen toegelicht dat dit op een misverstand berust, omdat juist de sterftekans 20% was en de overlevingskans dus 80%.
4.14.
[eiseres] heeft haar stelling dat zij direct geopereerd had moeten worden op basis van de diagnose en de beschikbare medische gegevens dan ook onvoldoende onderbouwd in het licht van de gemotiveerde betwisting door UMCG. De artsen van UMCG hebben de keuze voor de step-up approach in plaats van directe operatie onder de gegeven omstandigheden voldoende onderbouwd. De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat de artsen op dit punt niet hebben gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
Overbrugging gap niet mogelijk
4.15.
[eiseres] stelt dat de geconstateerde volledige scheur van de hoofdductus van de pancreas, met een “gap” (kloof) van 19 mm, niet met een stent kon worden overbrugd, en dat deze ingreep dus bij voorbaat zinloos was. Bovendien had in ieder geval na het mislukken van deze ingreep alsnog moeten worden geopereerd, aldus [eiseres].
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het plaatsen van de brug bij voorbaat zinloos was. [eiseres] baseert deze stelling slechts op de afstand van 19 mm tussen de kop en de staart. UMCG brengt daar echter tegenin dat de afstand van de gap in werkelijkheid 9 mm bedroeg, en dat de 19 mm die in het medisch dossier wordt genoemd, een tikfout moet zijn. Afgezien daarvan is volgens UMCG de afstand van de gap op zich geen indicatie dat een overbrugging niet mogelijk zou zijn geweest. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar stelling, nu zij onvoldoende heeft onderbouwd waarom de afstand van de gap een beletsel zou zijn voor het toepassen van deze ingreep. Daarbij geldt dat in het licht van het gemotiveerde verweer van UMCG niet vast staat dat de gap daadwerkelijk 19 mm was. Nu in het MRI/MRCP-rapport van 17 juni 2017 9 mm staat vermeld, ligt het eerder voor de hand dat dit de juiste grootte van de gap aanduidt.
4.17.
Daarnaast heeft UMCG voldoende gemotiveerd bestreden dat de mislukte plaatsing van de brug alsnog aanleiding had moeten zijn om direct te opereren. Onderdeel van de step-up approach was volgens UMCG dat er een poging zou worden gedaan om de gap tussen de kop en de staart te overbruggen. Het is niet gelukt om ter overbrugging een stent te plaatsen, doordat de staart van de pancreas niet bereikt kon worden, zodat de staart nog steeds pancreassap in de buikholte lekte. Dat betekent echter niet dat om die reden zonder meer moest worden geopereerd. Zoals hiervoor overwogen valt voor het standpunt van [eiseres] geen steun te vinden in de literatuur. Volgens de beslisboom in het artikel waarop zij zich beroept is een operatie pas aan de orde als ook drainage mislukt. Dat was echter hier niet het geval. Er werd, zoals UMCG aangeeft, gekozen voor een radiologische percutane drainage. Niet in geschil is dat deze drainage goed werkte.
4.18.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat niet is komen vast te staan dat vanwege het mislukken van de overbruggingsstent geopereerd had moeten worden. Hierbij wordt ook de eerder besproken toelichting van UMCG meegewogen dat er een vooruitzicht was op genezing bij succesvolle drainage van de sappen, en dat het door een ingreep stoppen van de lekkage niet zonder meer vereist was en – vanwege het door het ongeval ontstane letsel aan de buikstreek – bovendien ook grote risico’s met zich meebrengt. Gelet op deze gemotiveerde betwistingen is de conclusie dat [eiseres] haar stellingen over de noodzaak tot opereren na de mislukte plaatsing van de brug, onvoldoende heeft onderbouwd.
Verslechterende medische toestand
4.19.
[eiseres] stelt dat de verslechtering van haar toestand gedurende de opname in het UMCG ook een indicatie was om te opereren. Zij wijst in dit kader op verergerende pijnklachten, een bloedvergiftiging, en groter wordende vochtcollecties in haar buik.
4.20.
UMCG betwist dat de aangevoerde klachten een indicatie waren om te opereren. Zij geeft aan dat de pijn een logisch gevolg was van het letsel. Enkel pijnklachten zijn volgens UMCG geen indicatie voor een slechte of verslechterende medische toestand en geven niet zonder meer aanleiding tot medisch ingrijpen. Voor de beoordeling van de medische toestand van [eiseres] zijn de zogenoemde vitale parameters wel van belang. Die parameters werden elke 2 uur in de gaten gehouden, en waren de belangrijkste graadmeter voor het nemen van beslissingen. Wat betreft het ophopende vocht in de buik van [eiseres], wijst UMCG erop dat dit verklaarbaar is doordat het enige tijd kost voordat het vocht via de drains de buikholte heeft verlaten. De aangelegde drains bleven vocht produceren tot het moment dat [eiseres] vanuit UMCG naar Duitsland werd overgebracht, wat aantoont dat de ingreep effectief was en de drains naar behoren werkten, aldus UMCG.
4.21.
In het licht van deze betwisting door UMCG heeft [eiseres] haar stelling dat de pijn en de vochtcollecties een indicatie waren om alsnog te opereren onvoldoende onderbouwd, omdat enige nadere (medische) onderbouwing van die stelling ontbreekt. Wat betreft de bloedvergiftiging heeft [eiseres] niet gesteld wanneer deze zou zijn opgetreden, wanneer deze door UMCG zou moeten zijn opgemerkt, en waarom dit tot een ander beleid door UMCG had moeten leiden. Op basis van deze stellingen kan niet geconcludeerd worden dat UMCG had moeten opereren naar aanleiding van de verslechterende toestand van [eiseres]. Dat [eiseres] en haar naasten meermaals hebben aangedrongen op een operatie leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat zij geen behandelaren zijn.
Darmperforatie
4.22.
[eiseres] stelt dat er bij de inbreng van een van de drains op 19 juni 2017 een perforatie van de karteldarm (colon) of de dikke darm heeft plaatsgevonden. In het ziekenhuis in Bochum is nadien de aanwezigheid van een darmbacterie vastgesteld, wat aantoont dat er een verbinding moet zijn geweest tussen darm en buikholte. Die perforatie is volgens [eiseres] een gemiste complicatie, die door UMCG had moeten worden opgemerkt, omdat uit het medisch dossier van UMCG blijkt dat al rekening werd gehouden met een mogelijke perforatie. Deze complicatie was bovendien niet opgetreden als er direct was geopereerd, aldus [eiseres].
4.23.
Met UMCG is de rechtbank van oordeel dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de darmperforatie. UMCG heeft gekozen voor het plaatsen van een echogeleide drain in de vochtcollectie ter plaatse van de lever. Het is mogelijk dat de voerdraad hierbij contact met de darmwand heeft gemaakt, aldus UMCG. UMCG stelt (en [eiseres] betwist dit niet) dat dit een risico betreft dat inherent is aan de toegepaste techniek, en dat UMCG in verband met deze complicatie daarom op zichzelf genomen niet aansprakelijk kan worden gehouden.
4.24.
UMCG voert daarnaast aan dat er, op het moment dat [eiseres] nog in Groningen lag, geen concrete aanwijzing was van een darmperforatie, en dat er dus geen aanleiding was om in te grijpen. De radioloog van UMCG noemt in zijn verslag ten tijde van de ingreep de perforatie als een mogelijke complicatie, maar deze werd toen niet waarschijnlijk geacht, omdat een voerdraad met stomp uiteinde was gebruikt. UMCG wijst er daarnaast op dat een dergelijke complicatie zou zijn opgemerkt op basis van een verandering in de vitale parameters. Tot aan de overplaatsing naar Duitsland was er op basis van die parameters geen aanleiding om een darmperforatie te vermoeden, aldus UMCG. Gelet op deze betwisting, onderbouwt [eiseres] onvoldoende dat deze complicatie door UMCG had moeten worden opgemerkt.
4.25.
Dat de complicatie van de darmperforatie niet was opgetreden als de artsen direct waren overgegaan tot een operatie leidt niet tot een ander oordeel, nu de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld dat [eiseres] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de artsen tot een operatie hadden moeten overgaan.
4.26.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat [eiseres] haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd.
Conclusie aansprakelijkheid
4.27.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [eiseres] haar stelling dat UMCG verwijtbaar heeft gehandeld onvoldoende heeft onderbouwd, gelet op de gemotiveerde betwisting door UMCG aan de hand van feiten uit het medisch dossier en de medische literatuur. Het is niet vast komen te staan dat de artsen van UMCG onder deze omstandigheden niet hebben gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot kan worden verwacht. Gedaagden zijn dan ook niet aansprakelijk tegenover [eiseres]. ECLI:NL:RBDHA:2022:221