RBNHO 090720 gemiste hernia na val? voorlopig desk. bericht toegewezen; Voorschot in debet; waarschuwing art. 205 Rv
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 090720 gemiste hernia na val? voorlopig desk. bericht toegewezen; Voorschot in debet; waarschuwing art. 205 Rv
2
Het verzoek en het verweer
2.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen.
2.2.
[verzoeker] stelt – kort samengevat – dat, nadat hij ten val was gekomen, vanaf 2 juni 2017 is behandeld in het ziekenhuis. Er is een foto van zijn rug gemaakt, waarop een breuk van zijn tweede lendenwervel werd geconstateerd. [verzoeker] is met pijnmedicatie naar huis gestuurd. Nadien is hij twee keer opnieuw naar het ziekenhuis gegaan met pijnklachten. De derde keer is er een CT-scan gemaakt. Er werden twee hernia’s geconstateerd.
Vervolgens is [verzoeker] wederom gevallen, waarna hij in het ziekenhuis is opgenomen. Tijdens deze opname is [verzoeker] nog een keer gevallen. [verzoeker] is vervolgens overgebracht naar het LUMC, alwaar hij is behandeld voor een incomplete dwarslaesie. [verzoeker] stelt dat de behandelend artsen dr. [naam 2] en dr. [naam 3] en de betreffende dienstdoende verpleegkundigen van het ziekenhuis, toerekenbaar tekort zijn geschoten althans hebben gehandeld in strijd met de daartoe vereiste zorgvuldigheid, als bedoeld in artikel 7:453 BW. Er is een onjuiste, dan wel te late diagnose gesteld door het ziekenhuis waardoor er geen adequate zorgbehandeling/nabehandeling heeft plaatsgevonden. [verzoeker] heeft het ziekenhuis aansprakelijk gesteld.
2.3.
Het ziekenhuis betwist dat zij aansprakelijk is en voert gemotiveerd verweer. Het ziekenhuis verzet zich niet tegen het benoemen van een deskundige, maar voert wel verweer tegen de voorgestelde deskundige en de vraagstelling.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3
De beoordeling
3.1.
Inhoudelijk voert het ziekenhuis geen verweer tegen het verzoek van [verzoeker] . De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] terzake dienend en voldoende concreet is en feiten behelst die met een deskundigenonderzoek kunnen worden bewezen. [verzoeker] heeft voldoende belang bij zijn verzoek. Het verzoek van [verzoeker] zal dus worden toegewezen.
3.2.
In het verweerschrift heeft het ziekenhuis onder andere de heer prof. dr. L.J. Kappelle (hierna: Kappelle), neuroloog, verbonden aan het UMCU, als deskundige voorgesteld. [verzoeker] heeft geen inhoudelijk bezwaar aangevoerd tegen het benoemen van Kappelle. Kappelle heeft de rechtbank inmiddels laten weten in staat en bereid te zijn de taak van deskundige op zich te nemen. De rechtbank zal dan ook overgaan tot zijn benoeming.
3.3.
Over de aan de deskundige te stellen vragen hebben partijen eveneens overeenstemming bereikt, met dien verstande dat de vraagstelling zoals voorgesteld bij het verweerschrift wordt aangehouden, met inachtneming van de wijzigingen zoals voorgesteld door het ziekenhuis tijdens de mondelinge behandeling. Bij vraag 4a en 4b zal de in het verzoekschrift voorgestelde vraag nummer III worden toegevoegd. Aan Kappelle zullen de in de beslissing vermelde vragen worden voorgelegd.
Kosten
3.4.
Kappelle heeft desgevraagd aangegeven dat hij zijn kosten begroot op een bedrag van € 5.953,20 inclusief btw. Kappelle heeft hierbij de opmerking gemaakt dat het bedrag ruim is genomen, om te voorkomen dat eventueel om een extra voorschot gevraagd moet worden. De kans is groot dat het uiteindelijke bedrag lager zal uitkomen, aldus Kappelle.
3.5.
Het ziekenhuis heeft aangegeven geen inhoudelijk bezwaar te hebben tegen de hoogte van het voorschot. [verzoeker] heeft geen reactie gegeven, ondanks daartoe te zijn verzocht. De hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige wordt dus gesteld op een bedrag van € 5.953,20 inclusief btw.
3.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de verzoekende partij moet worden gedeponeerd. Gelet op het feit dat [verzoeker] procedeert op basis van een toevoeging, zal aan hem geen voorschot worden opgelegd. Het desbetreffende voorschot zal op de voet van artikel 195 juncto artikel 199 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in debet worden gesteld.
3.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de verzoekende partij moet worden gedeponeerd. Omdat [verzoeker] procedeert op basis van een toevoeging, zal echter aan hem geen voorschot worden opgelegd.
De rechtbank wijst er wel op dat, nadat het onderzoek door Kappelle heeft plaatsgevonden en in het geval er geen bodemprocedure wordt ingesteld, de rechtbank op grond van artikel 205 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te bepalen wie van beide partijen de kosten van de deskundige uiteindelijk dient te betalen. Voor deze beslissing is de inhoud van het rapport van de deskundige van belang. Indien de uitkomst van het onderzoek door Kappelle daartoe aanleiding geeft, kan dit tot gevolg hebben dat [verzoeker] alsnog de kosten van de deskundige zelf zal moeten betalen.
Verplicht meewerken en verstrekken van inlichtingen
3.8.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
3.9.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
4
De beslissing
De rechtbank
4.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Ter toelichting: U wordt verzocht uw antwoorden zo veel mogelijk te motiveren en daarbij zo veel mogelijk relevante richtlijnen, professionele standaarden en literatuur te vermelden.
Vraag 1
Bent u van oordeel dat de behandeling van de afdeling neurologie van het Spaarne Gasthuis in de periode van 20 juni 2017 t/m 3 augustus 2017 heeft voldaan aan de maatstaf van zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot in dezelfde omstandigheden had mogen worden verwacht?
Vraag 2
Kunt u, voor zover u meent dat er sprake is geweest van onzorgvuldig handelen, aangeven op welk moment de behandeling niet heeft voldaan aan de maatstaf van zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot in dezelfde omstandigheden had mogen worden verwacht en welk handelen dan had mogen worden verwacht?
Kunt u voor dat geval tevens zo uitvoerig mogelijk toelichten in hoeverre dat voor het verdere beloop zou hebben uitgemaakt?
Kunt u daarbij met name ook aangeven of dat er toe zou hebben geleid dat de operatieve ingreep die op 9 augustus 2017 in het LUMC plaatsvond eerder zou zijn verricht en zo ja op welk moment?
Kunt u, voor het geval u meent dat er onzorgvuldig is gehandeld en meent dat wel correct handelen ertoe zou hebben geleid dat het ziektebeloop er anders zou hebben uitgezien, tevens de volgende vragen (3 t/m 6) beantwoorden:
Vraag 3
Kunt u het verloop van de behandeling in het LUMC zo uitvoerig mogelijk schetsen?
Vraag 4
Welke klachten en beperkingen ondervindt de heer [verzoeker] op uw vakgebied? Hoe groot schat u de blijvende functionele invaliditeit, uitsluitend voor zover dit het gevolg is van de zorgbehandeling/nazorg, volgens AMA-normen?
Kunt u aangeven welke van deze klachten en beperkingen de heer [verzoeker] niet zou hebben ondervonden indien het handelen wel zou hebben voldaan aan de daaraan te stellen eisen? Hoe groot schat u de blijvende functionele invaliditeit, uitsluitend voor zover dit het gevolg is van de zorgbehandeling/nazorg, volgens AMA-normen?
Vraag 5
Kunt u aangeven, of de heer [verzoeker] ook klachten en beperkingen ondervindt die niet op uw vakgebied zijn gelegen en deze schetsen?
Vraag 6
Kunt u aangeven of er sprake is van een eindtoestand? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij aangeven, voor zover dat niet het geval is, met welke ontwikkelingen in de toekomst rekening dient te worden gehouden?
Vraag 7
Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak? ECLI:NL:RBNHO:2020:5103