HR 060608 bij verz voorl getuigenverh ligt toewijsbaarh in te stellen vordering niet ter toetsing
- Meer over dit onderwerp:
HR 060608 bij verzoek voorlopig getuigenverhoor ligt toewijsbaarheid van in te stellen vordering niet ter toetsing voor.
3.2.2 In hoger beroep heeft [verzoeker] de grondslag van zijn verzoek aldus gewijzigd dat hij heeft gesteld in de beoogde procedure nog slechts immateriële schade te zullen vorderen, die hij stelt geleden te hebben doordat in het strafrechtelijk onderzoek door de hiervoor genoemde gedragingen van de Staat onrechtmatig inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer en het strafdossier is gemanipuleerd.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het overwoog daartoe:
"3.5 Geestelijk letsel kan, mits genoeg ernstig, worden aangemerkt als een aantasting in de persoon die recht geeft op schadevergoeding. Een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen is daarvoor echter niet voldoende. Daarenboven is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. [Verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de inbreuk op zijn privacy van dien aard is en dat zijn vertrouwen in de rechtstaat zodanig ernstig is geschokt dat sprake is van een aantasting van zijn persoon die recht geeft op schadevergoeding. Aldus is niet aannemelijk dat [verzoeker] enige schade heeft geleden. Bij gebreke daarvan moet worden geoordeeld dat [verzoeker] geen rechtsvordering tegen de Staat op de door hem aangevoerde gronden toekomt en dat [verzoeker] geen belang heeft bij het onderhavige verzoek. Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor dient derhalve op de grond dat van de bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verlangen misbruik wordt gemaakt, te worden afgewezen."
3.3 Het middel behelst onder meer de klacht dat het hof aldus heeft miskend dat in deze procedure niet aan de orde is de vraag of [verzoeker] aannemelijk heeft gemaakt dat hij enige schade (als door hem gesteld) heeft geleden en dat de rechter in het kader van de vraag of een voorlopig getuigenverhoor al dan niet voor toewijzing in aanmerking komt, geen discretionaire bevoegdheid heeft.
3.4 Deze rechtsklacht slaagt. Door te oordelen dat [verzoeker] aannemelijk diende te maken dat hij schade heeft geleden, meer in het bijzonder dat de inbreuk op zijn privacy van dien aard is geweest en zijn vertrouwen in de rechtstaat zodanig ernstig geschokt dat sprake is van een aantasting van zijn persoon die recht geeft op schadevergoeding, heeft het hof miskend dat in de onderhavige procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor de toewijsbaarheid van de in te stellen vordering niet ter toetsing voorligt. Een voorlopig getuigenverhoor strekt in een geval als het onderhavige ertoe verzoeker de gelegenheid te bieden opheldering te verkrijgen omtrent de voor het geding van belang zijnde feiten, zulks teneinde hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen (vgl. HR 24 maart 1995, nr. 8573, NJ 1998, 414). Om die reden behoeft de verzoeker niet aannemelijk te maken dat hij enige schade heeft geleden. LJN BC3354