RBLIM 030725 geen letsel, vdo paar dagen voor dagvaarding bodemprocedure ingediend; afwijzing; toewijzing zal bodemprocedure doorkruisen
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 030725 geen letsel, vdo paar dagen voor dagvaarding bodemprocedure ingediend; afwijzing; toewijzing zal bodemprocedure doorkruisen
3Het verzoek en het verweer
3.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenonderzoek zal bevelen. De VvE’s van de appartementsgebouwen stellen daartoe - kort samengevat - dat [verweerder] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst, omdat volgens hen het gevelpleisterwerk ondeugdelijk is.
3.2.
[verweerder] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. [verweerder] meent - kort samengevat - dat de VvE’s geen vorderingsrecht toekomt en zij daarom geen belang bij het verzoek hebben op grond van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4De beoordeling
4.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenonderzoek zal bevelen.
4.2.
Met ingang van 1 januari 2025 is het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aangepast als gevolg van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht. Voordat een zaak aanhangig is, kan een belanghebbende partij op grond van artikel 196 Rv de rechter verzoeken een of meer voorlopige bewijsverrichtingen te bevelen, waaronder een voorlopig deskundigenonderzoek. De vereisten waaraan een dergelijk verzoek moet voldoen staan in artikel 197 Rv. Een dergelijk onderzoek biedt een partij die een procedure overweegt de mogelijkheid om zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden, die met een deskundigenbericht bewezen kunnen worden. Op basis daarvan kan door deze partij dan beter worden beoordeeld of het raadzaam is de procedure te starten of voort te zetten.
4.3.
Uitgangspunt volgens het tweede lid van artikel 196 Rv is dat de rechter het verzoek tot een voorlopig deskundigenonderzoek toewijst, tenzij zich een van de vijf in het tweede lid genoemde afwijzingsgronden voordoet. Tot die afwijzingsgronden behoort
het geval waarin de rechter van oordeel is dat:
-
de informatie die verlangd wordt, niet voldoende bepaald is;
-
onvoldoende belang bij de voorlopige bewijsverrichting bestaat;
-
het verzoek om voorlopige bewijsverrichtingen in strijd is met de goede procesorde;
-
sprake is van misbruik van bevoegdheid; of
-
andere gewichtige redenen bestaan die zich verzetten tegen de voorlopige bewijsverrichting.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek van de VvE’s om een voorlopig deskundigenonderzoek in strijd met de goede procesorde en hebben de VvE’s thans onvoldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW bij toewijzing van het verzoek, zodat het moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Uit het hiervoor onder hoofdstuk 1 weergegeven procedureverloop volgt dat het onderhavige verzoekschrift ter griffie van deze rechtbank is ontvangen op 29 januari 2025. Vervolgens is op 6 februari 2025 de dagvaarding in de bodemprocedure ter griffie ontvangen. De dagvaarding is op 3 februari 2025 aan [verweerder] betekend voor de rolzitting van 19 februari 2025. Ten tijde van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift stond de hoofdzaak voor conclusie van antwoord op 28 mei 2025. Vanwege het onderhavige verzoekschrift is de hoofdzaak aangehouden.
4.6.
Met de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht heeft de wetgever de mogelijkheid om tijdens de hoofdprocedure om voorlopige bewijsverrichtingen te verzoeken uitgesloten, met als doel het bevorderen dat eventuele nadere verzoeken om informatie of bewijs te verkrijgen in een lopende procedure, gezamenlijk met de inhoudelijke behandeling worden beoordeeld en dat daarmee wordt voorkomen dat verschillende, elkaar doorkruisende procedures over nagenoeg hetzelfde feitencomplex ontstaan. Dat betekent dat een voorlopige bewijsverrichting kan worden verzocht voorafgaande aan een procedure. Een verzoek tot voorlopige bewijsverrichtingen kan dus niet meer tijdens een al lopende procedure worden gedaan. In die fase zijn partijen aangewezen op verzoeken aan de behandelend rechter om bewijs te mogen leveren. Deze beperking hangt samen met de gedachte dat partijen alle voor de procedure relevante informatie zo veel mogelijk voorafgaande aan de procedure verzamelen en meteen bij aanvang van de procedure aan de rechter voorleggen.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige procedure het verzoekschrift feitelijk een klein aantal dagen eerder is ingediend dan de dagvaarding in de bodemprocedure. Formeel is er daarmee geen mogelijkheid het verzoek niet ontvankelijk te verklaren. In het zeer geringe tijdsverschil tussen het aanhangig maken van het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek en het aanhangig maken van de hoofdzaak in deze procedure ziet de rechtbank een gebrek aan doelmatig procesgedrag aan de zijde van verzoekers, terwijl voor dit procesgedrag evenmin een reden is aangevoerd zoals bijvoorbeeld de noodzaak bewijs veilig te stellen, dan wel het sauveren van een termijn. Nu de hoofdzaak al inhoudelijk wordt behandeld, ontstaat met een eventuele toewijzing van het verzochte voorlopige deskundigenonderzoek immers ook het risico op een doorkruising van de hoofdzaak terwijl de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht nu juist beoogd heeft dat bewijsverrichtingen waar mogelijk lopen via de rechter aan wie de hoofdzaak is toebedeeld.
4.8.
De VvE’s hebben geen reden gesteld, noch is uit het dossier een reden gebleken om een aparte procedure (naast de hoofdzaak) te voeren. Bij de grenzen die de goede procesorde stelt, wordt ook gekeken naar de betrokken belangen van de partijen. Daartoe behoort ook het belang van de wederpartij op een doelmatige en voortvarende rechtspleging.
4.9. Het voorgaande brengt mee dat onder deze omstandigheden het verzoek tot het gelasten van een verzoek voorlopig deskundigenonderzoek hangende de hoofdzaak in strijd is met de eisen van een goede procesorde, dan wel verzoeker onvoldoende belang heeft om thans een voorlopig deskundigenonderzoek te houden. Dit maakt dat de rechtbank het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten zal afwijzen. Rechtbank Limburg 3 juli 2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:8342