RBNNE 211222 beperkte bewijskracht ex 164 lid 2 Rv geldt niet bij buitengerechtelijke verklaring van partij; waardering daarvan overgelaten aan rechter
- Meer over dit onderwerp:
RBNNE 211222 regres zkv; overlijdensschade; elektrische fietser o.i.v. alcohol steekt plots 80 km/u weg over; auto wel aansprakelijk, geen schadeplichtigheid
- beperkte bewijskracht ex 164 lid 2 Rv geldt niet bij buitengerechtelijke verklaring van partij; waardering daarvan overgelaten aan rechter
locatie ongeval goo.gl/maps
2
De feiten
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
2.1.
Op 4 augustus 2020 omstreeks 13.30 uur reed [gedaagde] als bestuurder van zijn personenauto, een Toyota Yaris met het kenteken [kenteken], met zijn echtgenote als passagier over de Hondsrugweg buiten de bebouwde kom van Valthe in de richting van Klijndijk. De heer [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]) reed op dat moment op een elektrische fiets van het merk Gazelle (met het registratienummer [registratienummer fiets]) over de Albertus Zefatweg in de richting van de aan de overzijde van de Hondsrugweg gelegen Brinkweg.
2.2.
De Hondsrugweg is een brede, geasfalteerde weg waar een maximum snelheid van 80 km per uur geldt. De Albertus Zefatweg en de Brinkweg zijn klinkerwegen. De Albertus Zefatweg loopt deels parallel aan de Hondsrugweg en komt uiteindelijk daarop uit. Na de kruising van de Hondsrugweg en de Albertus Zefatweg gaat de Hondsrugweg over in de Melkweg.
2.3.
Aan weerszijden van de Hondsrugweg staat vóór de kruising met de Albertus Zefatweg/Brinkweg een waarschuwingsbord RVV J24, dat een waarschuwing voor overstekende fietsers en bromfietsers geeft.
2.4.
Op de plaats waar de Albertus Zefatweg en de Brinkweg op de Hondsrugweg uitkomen, zijn aan weerszijden haaientanden op het wegdek zichtbaar, die aangeven dat verkeer komende vanaf die wegen voorrang dient te verlenen aan het verkeer op de Hondsrugweg. Op de Albertus Zefatweg bevindt zich vlak vóór de kruising met de Hondsrugweg een verkeersbord RVV B6 dat voorschrijft dat voorrang moet worden verleend aan verkeer op de kruisende weg.
2.5.
De situatie op de kruising zag er destijds uit zoals te zien is op onderstaande afbeelding.
2.6.
Terwijl [gedaagde] met zijn auto over de Hondsrugweg naderde, is [slachtoffer] - die eerder zijn elektrische fiets vóór de kruising van de Albertus Zefatweg met de Hondsrugweg tot stilstand had gebracht - met zijn elektrische fiets plotseling de kruising overgestoken, zonder naar links te kijken en voorrang aan [gedaagde] te verlenen. [slachtoffer] is vervolgens in botsing gekomen met de (vanuit zijn positie gezien) van links komende auto van [gedaagde]. Hierbij is [slachtoffer] op het wegdek ten val gekomen. Bij de botsing zijn de voorbumper en de grendel van de rechterdeur van de auto van [gedaagde] beschadigd geraakt. [gedaagde] heeft zijn auto vervolgens aan de kant gezet en partijen hebben gegevens uitgewisseld. Kort nadien heeft [slachtoffer] met zijn elektrische fiets zijn weg vervolgd.
2.7.
Omstreeks 14.43 uur dezelfde middag heeft de ambulancedienst een melding van derden gekregen in verband met de situatie van [slachtoffer]. Op dat moment bevond [slachtoffer] zich op een bankje op een afstand van circa 400 meter van de plek waar de botsing met de auto van [gedaagde] had plaatsgevonden. De ambulance was om 14.55 uur hier ter plaatse en heeft [slachtoffer] om 15.21 uur naar het Scheper Ziekenhuis te Emmen vervoerd. In het betreffende ambulanceritformulier staat onder meer vermeld:
Dhr. reed op een elektrische fiets. Zag rond 13:30 een naderende auto van links in 50 km zone over het hoofd. Is links lateraal aangereden en vlgs dhr via de voorruit over de motorkap op straat gevallen. Onbekend of de auto heeft geremd. Dhr en tegenpartij hebben gegevens uitgewisseld omdat er schade aan de auto was (dhr kan niet benoemen wat) en beide partijen hebben toen de weg vervolgd. Dhr tijdens het fietsen echter veel pijn aan de li-thorax en li been. 1h15m na het ongeval is er pas gealarmeerd door omstanders toen dhr ca 400 mtr vanaf het ongeval op een bankje zat. Bij onze komst helder en alert. Geen grote schades aan de fiets zichtbaar. Enkel wat schuifschade aan fietstas, linker handvat. Geeft veel pijn aan zijn thorax. Geen bewustzijnsverlies geweest. Geen amnesie. Heeft rondgelopen en gefietst. Beweegt nek vrij. Verdenking thoraxletsel. Voor controle SZE SEH. Fenatnyl in gegeven. PCM mag dhr niet hebben vanwege leverfunctietest aldus dhr.
2.8.
De politie is naar aanleiding van voornoemde melding ook ter plaatse gekomen. Hiervan heeft de politie een proces-verbaal opgesteld, waarin onder meer staat vermeld:
Goed [goed]
Soort : Fiets
Omschrijving : Voertuigen
Trefwoord : Elektrische
Merk : Gazelle
Aantal : 1
Identificaties : Registratienummer [registratienummer fiets]
( ... )
Toedracht
Betrokkene 1: [gedaagde] bestuurder personenauto Toyota Yaris [kenteken]
Betrokkene 2: [slachtoffer] bestuurder fiets Gazelle
De politie is niet ter plaatse geweest bij het ongeval. Er is een tijdje later melding binnengekomen dat een man op een fiets een aanrijding heeft gehad en een voorbijganger vraagt om een ambulance.
De persoon die hulp nodig had bleek betrokkene 2 te zijn. Hij stond inmiddels op de Westerweg.
Volgens betrokkene 2 had hij een aanrijding gehad met een zwarte auto. Hij wilde de grote weg oversteken met zijn fiets. Hierbij heeft hij betrokkene 1 in de zwarte auto over het hoofd gezien. Hierbij is het tot een aanrijding gekomen. Betrokkene 2 kwam uit de richting van de Albertus Zefatweg en wilde de Hondsrugweg oversteken naar de Brinkweg.
Betrokkene 1 reed samen met mijn vrouw in genoemde auto. Zij kwamen uit de richting van Valthe en reden op de Hondsrugweg te Valthe. Zij reden in de richting van Klijndijk. Deze Hondsrugweg loopt over in de Melkweg. Op dit punt is ook een kruispunt. Vanuit Valthe gezien heb je de Albertus Zefatweg aan de rechterzijde en aan de linkerzijde de Brinkweg.
De doorgaande weg is hierbij de Hondsrugweg welke doorgaat in de Melkweg. Dit betreft een voorrangsweg.
Betrokkene 1 verklaard dat hij aan zijn rechterzijde een fietser zag aankomen die niet naar hem keek. Hij kon niet meer op tijd remmen en dit leidde tot een aanrijding. Volgens betrokkene 1 ging dit met een hoge snelheid omdat je op die weg 80 km/h mag. Volgens betrokkene 1 wilden zij de ambulance bellen maar wilde betrokkene 2 dit niet. Wel hebben ze snel gegevens uitgewisseld.
Betrokkene 1 heeft de volgende dag contact gehad met de zorgboerderij waar betrokkene 2 verblijft en het bleek dat betrokkene 2 negen gebroken ribben heeft opgelopen.
Aan de fiets van betrokkene 2 was weinig schade te zien. Volgens betrokkene 1 heeft die een flinke schade aan de voorzijde van zijn auto en aan de passagierszijde. Dit heeft de politie niet kunnen zien omdat men niet meer ter plaatse was.
Omdat betrokkene 2 behoorlijk naar alcohol rook hebben wij een blaastest afgenomen. Deze gaf als indicatie een 'F' aan. Dit is de hoogste score. Er is geen vervolgtest afgenomen.
2.9.
[gedaagde] heeft op 5 augustus 2020 (eenzijdig) een aanrijdingsformulier ingevuld. Hierop heeft [gedaagde] onder meer genoteerd dat hij ten tijde van het ongeval met een snelheid van 70 km per uur reed en dat het uitzicht ter plaatse vrij was. Onder het kopje aansprakelijkheid heeft [gedaagde] het volgende geschreven:
Tegen partij is aansprakelijk
Wij reden op een voorrangsweg en de ebike stak pardoes de weg over en lette niet op een voorrangsteken.
2.10.
[slachtoffer] heeft van 4 augustus 2020 tot 5 september 2020 op de afdeling Intensive Care van het Scheper Ziekenhuis gelegen. Als gevolg van ribfracturen heeft [slachtoffer] een longontsteking opgelopen, waardoor beademing noodzakelijk was.
Op 5 september 2020 is de beademing gestaakt en is [slachtoffer] overleden.
2.11.
De politie heeft [gedaagde] op 8 september 2020 verhoord als verdachte van een ongeval met dodelijke afloop. In het hiervan door de politie opgestelde proces-verbaal staat onder meer vermeld:
V: Kent u de weg waar het ongeval heeft plaats gevonden goed?
A: Ja heel vaak. Meestal als we naar Diever gaan rijden we via die weg. Ik weet dat daar ook fietsers oversteken.
V: Weet u hoe hard u daar mag rijden? Het betreft hier de Hondsrugweg die overgaat in de Melkweg met een oversteekplaats voor fietsers Albertus Zefatweg/Brinkweg.
A: Volgens mij 80 maar ik reed zeker niet harder als 70 Km per uur. Ik weet dat daar fietsers oversteken en dat er gewaarschuwd wordt met een bord dat er overstekende fietsers kunnen zijn. Ik rijd dan altijd wat voorzichtiger.
V: Op het moment van de aanrijding, hoe hard reed u toen?
A: Ongeveer 70, zeker niet harder. Ik had de fietser al gezien dus ik liet het gas al los.
V: U nadert op een gegeven moment de kruising voor de fietsers. Wat gebeurde er toen?
A: Ik kwam vanuit Valthe aanrijden. Ik zag 2 dames fietsen maar die sloegen rechts af richting Klijndijk. Daarachter zag ik nog een man op de fiets die keek ook naar rechts in de richting van Klijndijk. Ik zag dat de fietser wat heel rustig trapte en toen zijn voeten stil hield op de fietspedalen. Ik verwachtte dat deze man ging stoppen omdat het ook een kruispunt is waar de fietsers moeten wachten. Vanuit de richting Klijndijk kwam een auto aanrijden en daar keek deze fietser naar. Op het moment dat deze auto op dezelfde hoogte was als de fietser, zag ik dat de fietser weer begon te trappen. Ik zag dat hij de weg overstak maar ik kon hem niet meer ontwijken. Volgens mij had deze meneer een elektrische fiets want hij ging zo snel in één keer. Toen de fietser op de rijbaan voor de auto's fietste, keek hij pas naar links. Ik probeerde nog uit te wijken voor de fietser maar ik kon een aanrijding niet meer voorkomen. Ik stuurde mijn auto naar links om de fietser nog te ontwijken maar ik kon niet voorkomen dat ik hem met mijn rechter voorkant van de auto raakte. Wij schrokken ons kapot en hebben onze auto in de berm stil gezet. Mijn vrouw stapte uit en is naar de man toegelopen. Op het moment dat mijn vrouw bij de man kwam was deze alweer opgestaan en had hij zijn fiets ook al weer omhoog getild. De man liep naar het fietspad waar hij vandaan kwam fietsen. Mijn vrouw heeft de man meerdere keren gevraagd of we geen arts/ambulances moesten bellen maar de man wilde alleen maar verder fietsen en zei steeds dat hij naar Emmen wilde. Even later kwam er nog een man aanrijden in een Mercedes die ook gestopt is. Deze persoon heeft het ongeluk niet zien gebeuren maar kwam wel kijken of alles goed ging. Deze man heeft ook nog gevraagd of er geen medische hulp moest komen. Omdat de fietser niks wilde en alleen maar naar Emmen wilde, is deze persoon maar weer doorgereden. Deze man heeft nog wel het stuur van de fiets recht gezet. ( ... )
V: Hebben fietsers daar voorrang?
A: Nee. Er zijn haaietanden op het fietspad.
( ... )
V: Voelt u zich schuldig?
A: Ja! Nou die meneer is overleden helemaal. Die meneer heeft wel zomaar overgestoken maar ik heb hem aangereden.
( ... )
V: Denkt u achteraf dat u iets had kunnen doen om deze aanrijding te voorkomen?
A: Ik denk nu vaak van was ik maar eerder of later weggegaan, was maar ik maar helemaal niet weggegaan maar dat is koffiedik kijken. Ik denk dat ik het niet kon voorkomen op deze dag. ( ... )
2.12.
[echtgenote gedaagde], de echtgenote van [gedaagde], heeft op 25 augustus 2020 een schriftelijke getuigenverklaring op een daartoe bestemd formulier van Univé ingevuld, waarin zij verklaart:
2
Getuigenis
Wat heeft u van het ongeval gezien of gehoord?
Mijn man stuurde naar links en gelijk zag ik dat de fietser langs mijn kant tegen de zijkant van de auto kwam. We zijn gestopt, de fietser lag op de rechterweghelft. Voor ik bij dhr was ging hij staan en pakte zijn fiets en ging terug naar waar hij vandaan was gekomen. Ik zei tegen hem dat ik een arts wilde bellen maar dat wilde dhr niet. Dhr wilde naar Emmen, heb het nog een paar keer gevraagd maar dhr bleef erbij dat er geen arts hoefde te komen. Een auto die ook was gestopt heeft het stuur weer recht gezet. Ik heb dhr zijn adres gevraagd, daarna is dhr weggepoetst richting Emmen.
Waar bevond u zich ten tijde van het ongeval?
Ik zat als passagier naast mijn man in de auto.
Wie is volgens u schuldig? En waarom?
Dhr is volgens mij schuldig omdat wij op een voorrangsweg reden en dhr had moeten stoppen omdat er haaientanden op de weg van dhr stonden.
2.13.
Menzis was de zorgverzekeraar van [slachtoffer] ten tijde van het ongeval. De auto van [gedaagde] was destijds bij Univé Verzekeringen (hierna te noemen: Univé) verzekerd.
2.14.
Menzis heeft Univé bij brief van 21 januari 2021 medegedeeld dat zij de geleden en nog te lijden schade op Univé verhaalt:
"Uit onze gegevens blijkt dat de bestuurder van het bij u verzekerde voertuig met:
Kenteken : [kenteken]
Polisnr. : [polisnummer]
Bestuurd door : [gedaagde]
[adres]
aansprakelijk is voor de door ons geleden schade als gevolg van het ongeval dat plaatsvond op 4 augustus 2020 te Valthe, waarbij onze verzekerde dhr. [slachtoffer], geboren [geboortedatum] 1965, letsel opliep.
Op grond van de van toepassing zijnde wetgeving en het bepaalde in onze verzekeringsvoorwaarden zijn wij gerechtigd de door ons geleden en nog te lijden schade op u te verhalen. ( ... )"
2.15.
In vervolg hierop heeft Menzis Univé bij brief van 3 maart 2021 medegedeeld dat de schade een bedrag van € 95.240,56 beloopt en Univé verzocht om het schadebedrag aan Menzis te vergoeden.
2.16.
Univé heeft Menzis bij e-mail van 18 maart 2021 medegedeeld dat haar verzekerde, [gedaagde], niet aansprakelijk is voor het ongeval omdat [gedaagde] niets te verwijten valt. Beide verzekeraars hebben hierna in hun standpunten over en weer volhard.
3
Het geschil
in conventie
3.1.
Menzis vordert - na vermeerdering van eis - dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die Menzis ten gevolge van het ongeval van 4 augustus 2020 heeft geleden, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan Menzis van een bedrag van € 95.240,56, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag en de kosten van het medisch advies van € 593,90, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
in voorwaardelijke reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank, voor het geval zij oordeelt dat op [gedaagde] aansprakelijkheid jegens Menzis rust, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht verklaart dat op [gedaagde] geen schadevergoedingsplicht jegens Menzis rust, met veroordeling van Menzis in de proceskosten en de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente in geval van niet tijdige voldoening.
3.4.
Menzis voert verweer.
4
Het standpunt van Menzis
4.1.
Menzis legt, samengevat weergegeven, het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
4.2.
[gedaagde] was ten tijde van het ongeval bestuurder van een motorvoertuig, terwijl [slachtoffer] op een elektrische fiets met trapondersteuning, niet zijnde een motorvoertuig, reed. Dit brengt mee dat [gedaagde] primair ingevolge artikel 185 Wegenverkeerswet (hierna: WVW) - behoudens overmacht - aansprakelijk is voor de schade die Menzis als verzekeraar van [slachtoffer] ten gevolge van het ongeval heeft geleden. Overmacht is hier niet aan de orde, omdat [gedaagde] een verwijt van het ontstaan van het ongeval kan worden gemaakt. Daartoe wijst Menzis op het volgende. De verkeerssituatie ten tijde van het ongeval was overzichtelijk en het ongeval vond bij daglicht plaats. Daarnaast stond er een verkeersbord J24 aan de zijkant van de Hondsrugweg dat waarschuwde voor overstekende fietsers. [gedaagde] had vrij zicht op de situatie ter plaatse en kende de weg in kwestie goed wegens eerdere ritten aldaar. [gedaagde] had in de gegeven omstandigheden rekening dienen te houden met de mogelijkheid dat een fietser de kruising zou oversteken en had daarop zijn snelheid en rijstijl dienen aan te passen. Dat heeft [gedaagde] echter niet gedaan; hij kwam met hoge snelheid aanrijden en heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te remmen. Subsidiair is [gedaagde] aansprakelijk jegens Menzis op grond van artikel 6:162 BW. Hiertoe voert Menzis, kort gezegd, aan dat het verkeersgedrag van [gedaagde] in de gegeven omstandigheden dermate onvoorzichtig is geweest dat dit een gevaarzettende situatie heeft opgeleverd. Ook om deze reden dient [gedaagde] de schade van Menzis te vergoeden.
4.2.
Menzis erkent dat sprake was van (gedeeltelijke) eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer], omdat ter plaatse sprake was van een voorrangssituatie, waarbij [slachtoffer] bij het oversteken van de kruising voorrang aan [gedaagde] had moeten verlenen. In verband met deze voorrangsfout moet de schadevergoedingsplicht van [gedaagde] volgens Menzis met maximaal 20% worden verminderd. Echter, hierop dient vervolgens een billijkheidscorrectie te worden toegepast, die alsnog tot een volledige vergoedingsplicht voor [gedaagde] dient te leiden, aldus Menzis. Daartoe wijst Menzis op de uiteenlopende ernst van de door [gedaagde] en [slachtoffer] gemaakte verkeersfouten, de ernst van het letsel van [slachtoffer] (thorax- en beenletsel), het 'Betriebsgefahr' dat van een auto uitgaat en het feit dat [gedaagde] tegen aansprakelijkheid was verzekerd.
4.3.
De door Menzis geleden schade bestaat uit de als gevolg van het ongeval ten behoeve van [slachtoffer] gemaakte zorgkosten (kosten van ambulancevervoer en behandelkosten), administratiekosten, kosten van de medisch adviseur van Menzis en wettelijke rente. De door Menzis overgelegde medische informatie toont genoegzaam aan dat er een causaal verband bestaat tussen het ongeval en het door [slachtoffer] opgelopen letsel, dat de uitgevoerde medische behandelingen noodzakelijk maakte. Van enig ander, na het onderhavige ongeval mogelijk opgelopen, trauma dat het letsel zou kunnen hebben veroorzaakt is niet gebleken. De kosten van de medisch adviseur van Menzis kwalificeren als kosten in de zin van artikel 6:96 BW, die door de aansprakelijke partij dienen te worden vergoed, aldus Menzis.
5
Het standpunt van [gedaagde]
5.1.
betwist dat hij tot betaling van schadevergoeding aan Menzis gehouden is. Hij voert daartoe, samengevat weergegeven, het volgende aan.
5.2.
[gedaagde] meent dat artikel 185 WVW in dezen niet van toepassing is, aangezien de elektrische fiets waarop [slachtoffer] reed onder de wettelijke definitie van een 'snorfiets' of 'bromfiets' valt. Ook het snelle optrekken van [slachtoffer] vlak voor het ongeval wijst hierop. Menzis heeft onvoldoende informatie verschaft waaruit blijkt dat enkel sprake was van een elektrische fiets met trapondersteuning, die op een snelheid van 25 km/uur begrensd was.
5.3.
Wanneer tot aansprakelijkheid van [gedaagde] zou worden geconcludeerd, is [gedaagde] van mening dat op hem in de gegeven omstandigheden geen schadevergoedingsverplichting rust, omdat het verkeersgedrag van [slachtoffer] voorafgaand aan het ongeval als aan opzet grenzende roekeloosheid moet worden gekwalificeerd, althans is het ontstaan van het geval volgens hem causaal gezien geheel te wijten aan gedragingen die aan [slachtoffer] moeten worden toegerekend. Aan [gedaagde] valt geen verwijt van het ontstaan van het ongeval te maken. [slachtoffer] was goed bekend ter plaatse, had goed zicht op de verkeerssituatie en verkeerde ten tijde van het ongeval onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol. Hij is, nadat hij in eerste instantie was gestopt, alsnog plotseling opgetrokken met zijn elektrische fiets en de kruising overgestoken, waarbij hij de voorrangsregels heeft geschonden. Er was géén sprake van een officiële voetgangersoversteekplaats. Hiertegenover staat het voorzichtige verkeersgedrag van [gedaagde], die [slachtoffer] op de zijweg waarnam en zijn vaart toen minderde. [gedaagde] verkeerde in de gerechtvaardigde veronderstelling dat [slachtoffer] hem, zoals hij verplicht was, voorrang zou verlenen. Toen [slachtoffer] tóch, plotseling, overstak, heeft [gedaagde] door naar links te sturen een aanrijding alsnog proberen te voorkomen. Al met al is het ongeval geheel te wijten aan omstandigheden die aan [slachtoffer] moeten worden toegerekend. Daarmee valt een eventuele schadevergoedingsverplichting van [gedaagde] weg. Voor toepassing van de door Menzis bepleite billijkheidscorrectie bestaat geen grond, aangezien [slachtoffer] een voorrangsregel heeft geschonden én onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol verkeerde, waarmee hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Ook heeft het ongeval niet tot (aanwijsbaar) letsel bij [slachtoffer] geleid. Hij is immers na het ongeval verder gefietst. Bovendien was [slachtoffer] zelf verzekerd. Van gevaarzettend en daarmee onrechtmatig handelen van [gedaagde] is tegen deze achtergrond evenmin sprake, aldus [gedaagde].
5.4.
Verder betwist [gedaagde] het causaal verband tussen het ongeval en de geleden schade. Niet aangetoond is dat het letsel waarvoor [gedaagde] medische behandeling nodig had, door de aanrijding met de auto van [gedaagde] is veroorzaakt. [gedaagde] wijst er in dit kader onder meer op dat er een uur en een kwartier zat tussen de aanrijding en de melding voor de ambulance.
6
De beoordeling van het geschil
Inleiding
6.1.
De rechtbank zal hierna eerst de vraag beantwoorden of [gedaagde] krachtens artikel 185 WVW aansprakelijk kan worden gehouden voor het verkeersongeval dat [slachtoffer], (voormalig) verzekerde van Menzis, is overkomen. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, moet vervolgens worden bezien of op [gedaagde] in de gegeven omstandigheden een schadevergoedingsverplichting jegens Menzis rust. Als dat het geval is, dient vervolgens het gestelde causaal verband tussen het ongeval en de door Menzis opgevoerde schade(posten) te worden beoordeeld. Ook zal de rechtbank nog kort ingaan op de subsidiaire grondslag van de vorderingen van Menzis, artikel 6:162 BW.
De strekking van artikel 185 WVW
6.2.
Artikel 185 lid 1 WVW bepaalt dat indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden, betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan, niet door dat motorrijtuig vervoerde, personen of zaken, de eigenaar van het motorrijtuig verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval te wijten is aan overmacht. Verder is in het derde lid van artikel 185 WVW bepaald dat het eerste lid geen toepassing vindt ten aanzien van schade, door een motorrijtuig toegebracht aan (…) een ander motorrijtuig in beweging of aan personen en zaken die daarmee worden vervoerd.
6.3.
Het regime van artikel 185 WVW ziet op verkeersongevallen waarbij een eigenaar van een motorrijtuig aansprakelijk is jegens een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer, oftewel een voetganger of een fietser. Het artikel beschermt de meer kwetsbare verkeersdeelnemer (de ongemotoriseerde verkeersdeelnemer) tegen de gevaren die het verkeer met zich meebrengt door de gemotoriseerde verkeersdeelnemer een verzwaarde aansprakelijkheid op te leggen.
Algemene uitgangspunten
6.4.
De rechtbank hanteert bij haar beoordeling de volgende uitgangspunten. In het voorliggende geval is geen sprake van een schadevergoedingsvordering van de gelaedeerde zelf jegens de vermeend aansprakelijke partij, maar van een schadevergoedingsvordering van diens regres nemende verzekeraar. Ook dan geldt de aansprakelijkheidsregeling van artikel 185 WVW, maar de verzekeraar kan jegens de aansprakelijke partij in het kader van de causaliteitsverdeling geen beroep doen op de 50%- of de 100%-regel voor volwassen voetgangers en fietsers respectievelijk voetgangers en fietsers beneden de leeftijd van veertien jaar. Indien niet aannemelijk is dat het ongeval te wijten is aan overmacht, dient voor de vordering van een regresnemer de causale verdeling te worden vastgesteld. Bij de causaliteitsverdeling wordt de schade verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Rekening moet hier worden gehouden met alle relevante omstandigheden zowel aan de zijde van de bestuurder als aan de zijde van het verkeersslachtoffer, waaronder zowel de ernst van ieders fout als de mate waarin zijn gedragingen hem kunnen worden verweten. Vervolgens moet worden bezien of er een billijkheidscorrectie dient te worden toegepast die tot een aanpassing van de causale verdeling moet leiden. Ook een regres nemend verzekeraar kan hierop een beroep doen. De billijkheidscorrectie zal in een dergelijk geval doorgaans slechts tot een bijstelling van beperkte omvang van het resultaat van de causaliteitsafweging kunnen leiden.1
Is artikel 185 WVW hier van toepassing?
6.5.
In geschil tussen partijen is of [slachtoffer], die ten tijde van het ongeval op een elektrische fiets reed, als een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer/fietser als hiervoor bedoeld moest worden beschouwd dan wel als de bestuurder van een gemotoriseerd voertuig. In het laatste geval kan Menzis zich tegenover [gedaagde] niet op artikel 185 WVW beroepen.
6.6.
Artikel 1 lid 1 sub c WVW definieert motorrijtuigen als volgt: alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders, met uitzondering van fietsen met trapondersteuning.
Artikel 1 lid 1 sub ea WWV geeft de volgende definitie van fietsen met trapondersteuning:
fietsen die zijn voorzien van een elektrische hulpmotor met een normaal continu vermogen van maximaal 0,25 kW en waarvan de aandrijfkracht geleidelijk vermindert en tenslotte wordt onderbroken wanneer het voertuig een snelheid van 25 km/h bereikt, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen.
6.7.
Tegen deze achtergrond ligt de vraag voor of de elektrische fiets waarop [slachtoffer] ten tijde van het ongeval reed al dan niet als een fiets met trapondersteuning moet worden aangemerkt. Deze vraag dient naar het oordeel van de rechtbank bevestigend te worden beantwoord. Daartoe is het volgende redengevend.
6.8.
Uit het door de politie na het ongeval opgestelde proces-verbaal volgt dat de elektrische fiets van [slachtoffer] een Gazelle met registratienummer (framenummer) [registratienummer fiets] betreft.
6.9.
Menzis heeft als productie 10 een e-mail van fietsenfabrikant Gazelle aan de advocaat van Menzis van 9 februari 2022 in het geding gebracht, waarin Gazelle onder meer het volgende schrijft:
"Wij spraken elkaar zojuist over de specificaties van de Gazelle e-bike met framenummer [registratienummer fiets]. Deze fiets is een Gazelle Orange C7+ HFP. Dit is een e-bike met een voorwielmotor van Panasonic. Alle reguliere e-bikes krijgen ondersteuning vanuit de motor tot 25 kim/u. Boven deze snelheid stopt de motor met het geven van ondersteuning. ( ... )"
6.10.
Verder heeft Menzis als productie 17 een e-mailwisseling tussen haar advocaat en Gazelle uit juli 2022 in het geding gebracht, die als volgt luidt:
- de e-mail van de advocaat van Menzis aan Gazelle van 14 juli 2022:
"Op 9 februari 2022 spraken wij elkaar telefonisch over een bij Gazelle gekochte e-bike met framenummer [registratienummer fiets].
Hierover heb ik nog de volgende vragen:
1. Is de betreffende fiets een fiets met uitsluitend trapondersteuning?
2. Kan je op deze fiets ook voortbewegen zonder te trappen?
3. En geldt een verzekerings- of kentekenplicht? ( ... )"
- de hierop volgende e-mail van Gazelle aan de advocaat van Menzis van 18 juli 2022:
"( ... )
vraag 1 klopt is uitsluitend trap ondersteuning, anders werkt de fiets niet.
vraag 2 nee je moet altijd trappen om onder steunen van de fiets te krijgen
vraag 3 nee dat is alleen bij speed fietsen, deze gaan snellen dan 25km, en er geld dan wel een verzekeringsplicht. ( ... )"
6.11.
De rechtbank is van oordeel dat Menzis aan de hand van de hierboven genoemde informatie van de kant van Gazelle, fabrikant van de desbetreffende elektrische fiets, (alsnog, aangezien de informatie hierover in eerste instantie summier was) voldoende heeft onderbouwd dat het bij deze elektrische fiets om een fiets met trapondersteuning gaat, waarbij altijd getrapt moet worden en die niet een snelheid van meer dan 25 km/uur kan bereiken. De betreffende elektrische fiets valt daarmee onder voornoemde wettelijke definitie van 'fietsen met trapondersteuning' en valt dus niet onder de wettelijke definitie van 'motorrijtuigen'. Bijgevolg valt het verkeersongeval waarbij [slachtoffer] met zijn elektrische fiets in botsing is gekomen met de auto van [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank binnen het bereik van artikel 185 WVW. Het daartegen gerichte verweer van [gedaagde] faalt.
Hiermee is de aansprakelijkheid van [gedaagde] als eigenaar van de auto gegeven, behoudens het geval dat [gedaagde] aannemelijk maakt dat sprake is van overmacht.
Intermezzo: de feitelijke situatie ter plaatse ten tijde van het ongeval
6.12.
De rechtbank gaat uit van de feitelijke situatie op de kruising zoals die is weergegeven op de onder 2.5. weergegeven afbeelding. Menzis heeft op haar beurt bij de inleidende dagvaarding weliswaar foto's in het geding gebracht waarop een op het wegdek aangegeven fietsersoversteekplaats te zien is, maar voldoende gebleken is dat die foto's
(volgens de datering geven zij de situatie in 2010 weer) de feitelijke situatie ter plaatse ten tijde van het ongeval niet juist weergeven, nu voldoende vast staat dat voormelde fietsersoversteekplaats in 2020 niet meer aanwezig was. Er zal daarom vanuit worden gegaan dat ten tijde van het ongeval op de kruising geen sprake meer was van een op het wegdek aangegeven fietsersoversteekplaats.
Geen beroep op overmacht
6.13.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] niet aansprakelijk is jegens Menzis op grond van artikel 185 WVW, indien hij zich met succes op overmacht kan beroepen, in welk kader hij aannemelijk dient te maken dat hem als gemotoriseerde verkeersdeelnemer rechtens geen enkel verwijt valt te maken ten aanzien van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover relevant voor het ontstaan van het ongeval. Noch in de processtukken noch ter zitting heeft [gedaagde] echter een (voldoende kenbaar) beroep op overmacht gedaan en de rechtbank kan dit ook niet in zijn stellingen lezen.
[gedaagde] is aansprakelijk jegens Menzis
6.14.
Bij gebreke van een beroep op overmacht aan de zijde van [gedaagde], is de conclusie dat [gedaagde] op grond van artikel 185 lid 1 WVW aansprakelijk is jegens Menzis voor de door haar geleden schade.
Causaliteitsverdeling
6.15.
Vervolgens dient de causaliteitsverdeling te worden vastgesteld. Hierbij moet als gezegd de schade worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden zowel aan de zijde van de bestuurder als aan de zijde van het verkeersslachtoffer, waaronder zowel de ernst van ieders fout als de mate waarin zijn gedragingen hem kunnen worden verweten. Menzis meent dat het ontstaan van het ongeval hoofdzakelijk aan [gedaagde] te verwijten valt. [gedaagde] beroept zich er echter op dat het ontstaan van het ongeval geheel te wijten is aan aan opzet grenzende roekeloze gedragingen aan de zijde van [slachtoffer], althans geheel is veroorzaakt door aan [slachtoffer] toe te rekenen gedragingen en dat hemzelf geen verwijt valt te maken van het ontstaan van het ongeval.
6.16.
In dit kader is van belang wat de feitelijke toedracht van het ongeval is geweest en onder welke omstandigheden dit heeft plaatsgevonden.2
Ten aanzien van de feitelijke gang van zaken voorafgaand aan het ongeval baseert de rechtbank zich op de verklaringen die [gedaagde], diens echtgenote en [slachtoffer] ná het ongeval ten overstaan van de politie hebben afgelegd.3 Menzis heeft deze verklaringen onvoldoende gemotiveerd betwist.
6.17.
Menzis heeft nog betoogd dat aan de verklaringen van [gedaagde] geen bewijskracht toekomt, aangezien [gedaagde] partijgetuige in de zin van artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is. De rechtbank volgt Menzis hierin niet. Daartoe is het volgende van belang. Ingevolge artikel 164 lid 2 Rv kan, indien een partij als getuige is gehoord, haar verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Deze wetsbepaling doet naar het oordeel van de rechtbank hier echter niet ter zake, aangezien bij de bedoelde verklaringen van [gedaagde] géén sprake is van een mondelinge getuigenverklaring die in een gerechtelijke procedure ten overstaan van de rechter is afgelegd. Slechts daarop ziet de beperkte bewijskracht van een partijgetuigenverklaring als bedoeld in artikel 164 lid 2 Rv. De bewijskracht van overige verklaringen van een partij is overgelaten aan de rechter.4 De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om aan de juistheid van de voorhanden zijnde verklaringen te twijfelen.
6.18.
Op grond van de verklaringen die [gedaagde], zijn echtgenote en [slachtoffer] na het ongeval hebben afgelegd, mede in hun onderling verband en samenhang bezien, gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde] op de Hondsrugweg aanvankelijk een snelheid van circa (de maximaal toegestane) 80 kilometer per uur aanhield en dat [gedaagde] bij het naderen van de kruising van de Hondsrugweg met de Albertus Zefatweg/Brinkweg zijn snelheid heeft geminderd tot circa 70 kilometer per uur. Op basis van voornoemde verklaringen gaat de rechtbank er verder vanuit dat [slachtoffer] toen hij met zijn elektrische fiets vanaf de Albertus Zefatweg de Hondsrugweg naderde eerst tot stilstand is gekomen en meteen daarna zonder naar links te kijken en dus de auto van [gedaagde] waar te nemen plotseling de kruising is overgestoken, waarna de botsing met de auto van [gedaagde] heeft plaatsgevonden.
6.19.
Zoals hiervoor is overwogen, is op de kruising van de Hondsrugweg met de Albertus Zefatweg geen op het wegdek gemarkeerde fietsersoversteekplaats aanwezig. Wel staat aan de Hondsrugweg vóór deze kruising een waarschuwingsbord RVV J24, dat een waarschuwing voor overstekende fietsers en bromfietsers geeft. Ook staat vast dat sprake is van een overzichtelijke situatie ter plaatse van de kruising. [gedaagde] had naar het oordeel van de rechtbank bij het naderen van de kruising dan ook rekening dienen te houden met de kans dat fietsers zouden oversteken en hij diende zijn verkeersgedrag daarop aan te passen. Dit geldt te meer nu vast staat dat [gedaagde] ter plaatse goed bekend was, omdat hij in het verleden al regelmatig deze route had gereden.
6.20.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] zijn weggedrag bij het naderen van de kruising in de gegeven omstandigheden voldoende aangepast. Vast staat dat [gedaagde] zich aan de maximumsnelheid hield en dat [slachtoffer] op de Albertus Zefatweg heeft waargenomen en vervolgens zijn snelheid heeft geminderd tot circa 70 kilometer per uur. Van [gedaagde] viel naar het oordeel van de rechtbank niet te vergen dat hij zijn snelheid nog verder verminderde. Hij reed immers op de hoofdweg en het verkeer vanuit de zijwegen diende hem voorrang te verlenen bij het passeren van de kruising. Daarop mocht hij ook vertrouwen. Ook weegt mee dat [gedaagde] had gezien dat [slachtoffer] met zijn elektrische fiets vóór de kruising al tot stilstand was gekomen, zodat [gedaagde] redelijkerwijs niet hoefde te verwachten dat [slachtoffer] (alsnog) ineens zou optrekken en de kruising zou oversteken.
6.21.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verkeersfouten van [slachtoffer] in de gegeven omstandigheden zo ernstig en onverwacht waren was dat [gedaagde] bij het bepalen van zijn verkeersgedrag als automobilist daarmee naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Daartoe zijn, in onderling verband en samenhang bezien, de volgende omstandigheden redengevend. [slachtoffer] heeft allereerst een ernstige verkeersfout begaan door, komende vanaf de Albertus Zefatweg - waar door middel van haaientanden op het wegdek en de aanwezigheid van het verkeersbord B6 vóór de kruising met de Hondsrugweg expliciet wordt aangegeven dat voorrang moet worden verleend aan verkeer op de Hondsrugweg - bij het oversteken van de kruising geen voorrang te verlenen aan de auto van [gedaagde] terwijl deze zich reeds vlak voor de kruising bevond. Op grond van de verklaring van [slachtoffer] zelf gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer], hoewel voor hem de situatie ook overzichtelijk was, de auto van [gedaagde] niet heeft opgemerkt. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [gedaagde] dat [slachtoffer] pas naar links keek toen hij zich al op het wegdek van de Hondsrugweg bevond. Ook daarmee is sprake van een ernstige verkeersfout van [slachtoffer]. Verder acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat [slachtoffer] met zijn elektrische fiets de kruising is overgestoken op een moment dat de auto van [gedaagde] al dichtbij was (mede gelet op de schade aan de rechterkant van de auto van [gedaagde]) en er dus nauwelijks nog reactietijd voor [gedaagde] was om een ongeval te voorkomen door (verder) te remmen of uit te wijken.
6.22.
Bij het voorgaande neemt de rechtbank ook in aanmerking dat [slachtoffer] ten tijde van het ongeval fors onder invloed van alcohol verkeerde. Het is een feit van algemene bekendheid dat deelname aan het verkeer onder invloed van alcohol de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Blijkens het door de politie opgemaakte proces-verbaal is bij de afgenomen blaastest zelfs de hoogste score gemeten. Aangenomen mag daarom worden dat het verkeersgedrag van [slachtoffer] voorafgaand aan het ongeval mede zal zijn bepaald door diens forse alcoholgebruik. Een en ander valt aan [slachtoffer] toe te rekenen.
6.23.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] in de gegeven omstandigheden rechtens geen verwijt van het ontstaan van het ongeval kan worden gemaakt en dat het ontstaan van het ongeval geheel aan verkeersfouten aan de zijde van [slachtoffer] moet worden toegerekend. Daarmee vervalt, in beginsel, de schadeplichtigheid van [gedaagde] jegens Menzis.
Geen toepassing billijkheidscorrectie
6.24.
De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat in de gegeven omstandigheden geen grond bestaat voor toepassing van een billijkheidscorrectie die tot een aanpassing van de causale verdeling moet leiden.
6.25.
In artikel 6:101 lid 1 BW is bepaald dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft indien de billijkheid dit vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist (de zogenoemde billijkheidscorrectie).
6.26.
[slachtoffer] heeft voorafgaand aan het ongeval een aantal ernstige verkeersfouten gemaakt. Vast staat immers dat [slachtoffer] de voorrangsregel, één van de belangrijkste regels in het verkeersrecht, heeft geschonden bij het oversteken van de kruising, alsmede dat [slachtoffer] niet naar links heeft gekeken bij het oversteken van de kruising én dat hij zwaar onder invloed van alcohol verkeerde ten tijde van het ongeval. Hiertegenover staat dat [gedaagde] geen verwijt van het ontstaan van het ongeval treft. Bovendien is hier geen sprake van een situatie dat de gelaedeerde blijft zitten met onverzekerde schade tegenover een wederpartij die wel verzekerd is. [slachtoffer] was voor zorgkosten verzekerd en het is hier diens verzekeraar die ten behoeve van [slachtoffer] gemaakte zorgkosten vergoed wil zien. Er is in zoverre sprake van gelijkwaardige partijen. Ook de ernst van het letsel van [slachtoffer] noopt naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet tot toepassing van een billijkheidscorrectie.
Onrechtmatige daad?
6.27.
Op grond van artikel 6:162 lid 1 BW is degene die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, die aan hem kan worden toegerekend, verplicht om de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden. Als onrechtmatige daad wordt onder andere aangemerkt een inbreuk op een recht van een ander, een handelen/nalaten in strijd met een wettelijke plicht, of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (lid 2). Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (lid 3).
6.28.
Ook deze subsidiaire grondslag kan Menzis naar het oordeel van de rechtbank niet baten. Uit al hetgeen hiervoor is geoordeeld volgt - anders dan Menzis meent - dat geen sprake is geweest van onvoorzichtig en daarmee gevaarzettend weggedrag van [gedaagde] dat aan het ontstaan van het ongeval heeft bijgedragen. [gedaagde] is daarom niet uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk en schadeplichtig jegens Menzis.
Conclusie
6.29.
[gedaagde] is niet schadeplichtig jegens Menzis. Dat betekent dat de vorderingen van Menzis in conventie zullen worden afgewezen. ECLI:NL:RBNNE:2022:5003
1Vgl. HR 5 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2517 en HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1873.
2vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 januari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:335.
3Deze verklaringen zijn eerder in dit vonnis onder 2.8., 2.11. en 2.12. geciteerd.
4HR 24 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9384.
5HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853