Rb Noord-Nederland 200917 steekincident dertienjarige; wapenclausule AVP ouders; eis tegen verzekeraar, ouders als derde-belanghebbende
- Meer over dit onderwerp:
Rb Noord-Nederland 200917 steekincident dertienjarige; wapenclausule AVP ouders; eis tegen verzekeraar, ouders als derde-belanghebbende
2 De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 25 januari 2017 (vindplaats onbekend, red. LSA-LSM). [eisende partij] is opgedragen de [derde belanghebbenden] in het geding te roepen en hun daarbij een kopie te verstrekken van alle processtukken. Dat hebben zij gedaan. De [derde belanghebbenden] zijn in het geding verschenen en hebben zich in hun conclusie aangesloten bij het standpunt van [eisende partij] .
Voor zover al niet uit de eerder door [eisende partij] overgelegde stukken (m.n. productie 10 bij conclusie van repliek) bleek dat de [derde belanghebbenden] van mening zijn dat zij aanspraak kunnen maken op dekking onder de aansprakelijkheidsverzekering, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de conclusie die zij in dit geding hebben genomen zonder meer dat zij aanspraak maken op dekking. Het feit dat de [derde belanghebbenden] nadat Univé hun eind 2012 dekking ontzegde daarover niet in debat zijn gegaan met Univé, doet hieraan niet af. Als Univé met haar verwijzing naar dit feit heeft bedoeld te stellen dat de [derde belanghebbenden] hun recht hebben verwerkt, passeert de rechtbank dit, omdat daarvoor sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij Univé gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de [derde belanghebbenden] hun aanspraak niet meer geldend zullen maken, of waardoor haar positie onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt (vgl. HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574). Univé heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld, terwijl [eisende partij] en in hun voetspoor de [derde belanghebbenden] juist hebben gewezen op het feit dat er direct overleg tussen Univé en de benadeelden plaatsvond. Dat sluit aan bij artikel 1 van de toepasselijke polisvoorwaarden, waaruit volgt dat de [derde belanghebbenden] de schade door Univé moeten laten behandelen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de stelling van Univé, dat tussen haar en de [derde belanghebbenden] niet in geschil is dat er geen polisdekking is, passeren.
2.2.
Dat brengt de rechtbank bij de vraag of Univé dekking kan weigeren met een beroep op de uitsluitingsclausule voor wapens. Deze clausule (hierna: de wapenclausule) luidt als volgt:
Wat is niet verzekerd?
Schade:
• in verband met het bezit of gebruik van wapens
Univé stelt dat de wapenclausule helder is: alle schade in verband met het bezit of gebruik van wapens is niet verzekerd. Dat het wapen in dit geval is gebruikt door een kind van 13 jaar oud doet daaraan niets af.
[eisende partij] en de [derde belanghebbenden] menen dat de wapenclausule geen werking heeft, omdat het wapen is gebruikt door een kind van 13 jaar oud waarvoor de ouders risico-aansprakelijk zijn. De daardoor ontstane schade wordt geleden door de [derde belanghebbenden] en zij hebben geen wapen gebruikt. Zij wijzen er verder nog op dat zelfs als de door Univé voorgestane uitleg van de polisvoorwaarden verdedigbaar zou zijn, de contra proferentem-regel van artikel 6:238 BW meebrengt dat de voorwaarden in het voordeel van de [derde belanghebbenden] moeten worden uitgelegd.
2.3.
Het antwoord op de vraag of Univé dekking mag weigeren met een beroep op de wapenclausule vergt een uitleg van het betreffende beding. Bij de uitleg van de polisvoorwaarden geldt dat alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, van beslissende betekenis zijn. Daarbij is van belang dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. Het komt ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Verder winnen de argumenten voor een uitleg naar objectieve maatstaven aan gewicht naarmate de in het schriftelijke contract opgenomen overeenkomst naar haar aard meer is bestemd de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen uit dat geschrift en een eventueel daarbij behorende toelichting niet kunnen kennen en het voor de opstellers voorzienbare aantal van die derden groter is, terwijl het geschrift ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen. Ook geldt dat wanneer het gaat om polisvoorwaarden waarover tussen partijen niet onderhandeld pleegt te worden, de uitleg daarvan met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting.
Verder dient tot uitgangspunt dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt ook de vrijheid mee om daarbij - op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is - binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen.
Ten slotte weegt mee dat als de verzekerde de verzekeringsovereenkomst is aangegaan als consument in de zin van afdeling 6.5.3 van het Burgerlijk Wetboek, de eis geldt dat voor hem bij de totstandkoming van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval duidelijk en begrijpelijk moet zijn geweest dat een schadevoorval met het betreffende beding van dekking zou zijn uitgesloten en dat bij twijfel over de betekenis van dat beding de voor hem gunstigste uitleg op grond van artikel 6:238 lid 2 BW prevaleert.
Bovenstaande uitgangspunten zijn kenbaar uit HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793 en HR 16-01-2015, ECLI:NL:HR:2015:83.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat de wapenclausule is opgenomen in polisvoorwaarden die moeten worden aangemerkt als algemene voorwaarden. Over dergelijke polisvoorwaarden pleegt niet te worden onderhandeld en gesteld noch gebleken is dat dat in deze zaak anders zou zijn. Verder staat vast dat de [derde belanghebbenden] de verzekering zijn aangegaan als consumenten. Een en ander betekent niet alleen dat de uitleg van de wapenclausule vooral afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin deze clausule is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel, maar ook dat voor de [derde belanghebbenden] op grond van objectieve factoren duidelijk en begrijpelijk moet zijn geweest dat bij schade door het steken met een wapen door hun dertienjarige zoon dekking zou zijn uitgesloten door de wapenclausule en dat bij twijfel over de betekenis van de wapenclausule de voor de [derde belanghebbenden] gunstigste uitleg prevaleert.
2.5.
De rechtbank constateert vervolgens dat de wapenclausule onderdeel uitmaakt van een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren. Dergelijke verzekeringen hebben een functie in het maatschappelijk verkeer in die zin dat zij de aansprakelijke in staat stellen om de door hem of voor zijn risico onrechtmatig toegebrachte schade aan de benadeelde te vergoeden (vgl. A-G 14 december 2012, ECLI:NL:PHR:2013:BY6786, vóór HR 1 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6786). Deze maatschappelijke functie en de daarop gebaseerde verwachtingen van verzekerden, rechtvaardigen een ruime dekkingsomvang (vgl. HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1295). Dit onderstreept naar het oordeel van de rechtbank nog eens dat een uitsluitingsclausule zoals de wapenclausule duidelijk en begrijpelijk moet zijn. En dat geldt nog sterker als het gaat om het uitsluiten van dekking van risicoaansprakelijkheid voor gedragingen van kinderen die jonger zijn dan 14 jaar.
2.6.
De wapenclausule bevat een uitsluiting op de algemene dekking van "particuliere aansprakelijkheid voor schade aan anderen". De wapenclausule staat in een rijtje met enkele andere uitsluitingen, waaronder een uitsluiting voor schade door seksueel (getint) gedrag en een uitsluiting voor schade door opzet. Alleen de laatste uitsluiting bevat de toevoeging "Zie het Algemeen Reglement". Deze verwijzing ziet op artikel 16.1 waarin is bepaald dat de opzetclausule "uitsluitend (geldt) ten aanzien van de verzekeringnemer, een verzekerde of een tot uitkering gerechtigde aan wiens wederrechtelijk handelen of nalaten de schade is toe te schrijven". Volgens [eisende partij] is de toevoeging overbodig, omdat ook zonder die toevoeging geldt dat opzet van een dertienjarige niet aan de ouders kan worden tegengeworpen. En zoals opzet van het kind dat jonger is dan 14 niet aan ouders kan worden tegengeworpen, kan ook het bezit of gebruik van wapens door dat kind niet aan hen worden tegengeworpen. Het gaat, zo stellen [eisende partij] en in hun voetspoor de [derde belanghebbenden] , om schade waarvoor de [derde belanghebbenden] over de band van artikel 6:169 lid 1 BW aansprakelijk zijn en die schade valt onder de algemene dekking. Volgens Univé is de verwijzing bij de opzetclausule niet relevant voor de wapenclausule, omdat het bij die laatste clausule niet gaat om gedrag, maar alleen om het voorwerp waarmee de schade is toegebracht. Daarbij verwijst Univé uitsluitend naar van de tekst van de wapenclausule, zonder die tekst nader toe te lichten. De rechtbank stelt vast dat Univé het betoog over de overbodigheid van artikel 16.1 van [eisende partij] niet heeft betwist. Als de overbodige verwijzing wordt weggedacht, wijkt de tekst van de wapenclausule in essentie niet af van die van de opzetclausule. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de tekst van de clausule voor seksueel (getint) gedrag ook niet verwijst naar artikel 16.1 Algemeen Reglement, terwijl het hier wel degelijk gaat om gedrag. Gelet hierop lag het op de weg van Univé nader toe te lichten waarom niet ook in de wapenclausule zou mogen worden gelezen dat deze uitsluitend geldt ten aanzien van de verzekeringnemer, een verzekerde of een tot uitkering gerechtigde aan wie het bezit of gebruik van het wapen is toe te schrijven.
2.7.
Tegen de achtergrond van al het voorgaande kan de stelling van Univé dat de wapenclausule "volstrekt niet" op enige wijze onduidelijk zou zijn, omdat de bewoordingen "immers uitermate simpel en niet voor meerdere uitleg vatbaar" zijn, niet overeind blijven. Bij de uitleg van de wapenclausule is op zijn minst twijfel mogelijk over of de clausule schade door gebruik van een wapen door een dertienjarige uitsluit van dekking. Dat betekent dat de voor de [derde belanghebbenden] gunstigste uitleg voorgaat en dat Univé geen beroep op de wapenclausule toekomt.
2.8.
Univé heeft gesteld dat als zij geen beroep kan doen op de wapenclausule en zij dekking moet verlenen, sprake is van (partiële) nietigheid wegens strijd met de goede zeden of openbare orde, omdat het bezit en gebruik van wapens in de Wet wapens en munitie is verboden. Van Univé kan niet worden verwacht dat zij het bezit of gebruik van een verboden wapen met aansprakelijkheidsdekking beloont. Met [eisende partij] kan de rechtbank niet inzien waarom dit zo zou zijn. Om te beginnen is van "belonen" op geen enkele manier geen sprake. Van strijdigheid met goede zeden of openbare orde is geen sprake omdat de risicoaansprakelijkheid van de [derde belanghebbenden] voor gedrag van hun dertienjarige zoon wordt gedekt. Van het bezit of gebruik van een wapen wordt geen verwijt aan hun adres gemaakt, terwijl de gedraging waardoor de schade is ontstaan vanwege zijn leeftijd niet als onrechtmatige daad aan de zoon kan worden toegerekend.
2.9.
Tegen de stelling dat [eisende partij] schade hebben geleden doordat [YY] [eiser] op 10 maart 2012 heeft neergestoken, heeft Univé geen verweer gevoerd, behalve voor zover het immateriële schade aan de kant van [eiseres] betreft. Nu aannemelijk is dat [eisende partij] schade hebben geleden, kan een verwijzing naar de schadestaatprocedure volgen. Dat geldt niet voor de vordering met betrekking tot immateriële schade aan de kant van [eiseres] , omdat over de mogelijkheid van dergelijke schade bij [eiseres] niets gesteld of gebleken is. Tegen de vordering een deugdelijke fiscale garantie te verstrekken is evenmin verweer gevoerd.
De slotsom is dat de vorderingen van [eisende partij] kunnen worden toegewezen zoals hierna vermeld. ECLI:NL:RBNNE:2017:3560