Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 311219 verzoeker heeft verzekerde niet in de procedure betrokken, is niet-ontvankelijk en dient proceskosten verweerder te voldoen

RBMNE 311219 verzoeker heeft verzekerde niet in de procedure betrokken, is niet-ontvankelijk en dient proceskosten verweerder te voldoen

1De procedure
1.1.
Op 27 juni 2019 heeft mr. Voorvaart voor [verzoekster] een verzoekschrift deelgeschil bij de rechtbank ingediend. Na ontvangst van de verhinderdata van beide partijen heeft de rechtbank een mondelinge behandeling bepaald op 8 oktober 2019. De griffier heeft partijen met de brief van 30 juli 2019 voor deze zitting opgeroepen.
Op 1 oktober 2019 heeft mr. Klunder een verweerschrift voor ASR ingediend.

1.2.
Een paar dagen voor de mondelinge behandeling, op 2 oktober 2019, heeft de griffier namens de rechter die dit deelgeschil behandelt de advocaten per e-mail voorgelegd dat het aangewezen lijkt dat ook de verzekerde van ASR, mevrouw [A] , in de procedure wordt betrokken. De advocaten hebben aangegeven het daarmee eens te zijn. De griffier heeft de advocaten met het e-mailbericht van 3 oktober 2019 laten weten dat de mondelinge behandeling op 8 oktober 2019 niet doorgaat en dat deze zal worden verplaatst. Daarnaast heeft de griffier mr. Voorvaart verzocht een aangepast verzoekschrift aan de rechtbank te sturen, waarbij naast ASR ook mevrouw [A] als verwerende partij staat vermeld.

1.3.
Na ontvangst van de verhinderdata van beide partijen heeft de rechtbank de mondelinge behandeling nader bepaald op 29 januari 2020. De griffier heeft partijen met de brief van 19 november 2019 voor deze zitting opgeroepen.

1.4.
Omdat geen aangepast verzoekschrift was ontvangen heeft de griffier op 20 november 2019 telefonisch contact opgenomen met mr. Voorvaart. Toen bleek dat geen aangepast verzoekschrift zal worden ingediend. Om dit te kunnen voorleggen aan de rechter heeft de griffier verzocht een en ander in een brief uiteen te zetten. De griffier heeft mr. Voorvaart op dit verzoek nog een keer geattendeerd met de brief van 29 november 2019. De reactietermijn van zeven dagen is vervolgens verstreken zonder dat aan dat verzoek is voldaan.

1.5.
Nadat de griffier op 10 december 2019 en op 11 december 2019 tevergeefs telefonisch contact heeft gezocht met mr. Voorvaart is aan de advocaten de brief van 11 december 2019 verzonden. In deze brief is, onder verwijzing naar dit verloop, vermeld dat na overleg met de rechter bij deze stand van zaken de mondelinge behandeling die gepland staat op 29 januari 2020 niet door zal gaan en dat in plaats daarvan op basis van het verzoekschrift en het verweerschrift op 31 december 2019 een beschikking zal worden gegeven.

1.6.
Met het faxbericht van 12 december 2019 heeft mr. Klunder laten weten dat, anders dan in het verweerschrift staat, ASR in beginsel alsnog polisdekking verleend aan mevrouw [A] , maar dat dat niet wegneemt dat ASR nog steeds van mening is dat [verzoekster] niet-ontvankelijk is omdat mevrouw [A] niet in de procedure is betrokken.

Met het e-mailbericht van 20 december 2019 heeft mr. Voorvaart laten weten dat zowel [verzoekster] als ASR veel moeite hebben gedaan om mevrouw [A] te achterhalen en op te roepen, maar dat zij nergens op heeft gereageerd. Zij zal dus niet verschijnen terwijl ASR wel polisdekking biedt. Mr. Voorvaart vindt daarom dat er geen reden is om de mondelinge behandeling niet door te laten gaan.

1.7.
Daarna heeft de rechtbank beslist dat uitspraak zal worden gedaan.

2De overwegingen
Inleiding
2.1.
[verzoekster] en mevrouw [A] zijn op 2 september 2016 met elkaar in botsing gekomen. [verzoekster] bestuurde een personenauto, [A] reed op haar fiets. [A] is de verzekerde van ASR.

Niet-ontvankelijk

2.2.
ASR doet een beroep op de niet-ontvankelijkheid van [verzoekster] . ASR vindt dat [verzoekster] niet bevoegd is om rechtstreeks een vordering (verzoek) tegen haar in te stellen. Dit kan alleen als ook de verzekerde van ASR, [A] , in de procedure wordt betrokken. Dit heeft [verzoekster] , in strijd met artikel 7:954 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek, niet gedaan.

2.3.
In dit deelgeschil maakt [verzoekster] (onder andere) aanspraak op vergoeding van haar schade die zij lijdt door het ongeval. Op de situatie dat een gemotoriseerde verkeersdeelnemer, wat [verzoekster] in deze zaak is omdat zij als automobilist betrokken was bij het ongeval, de niet-gemotoriseerde verkeersdeelnemer, in dit geval [A] als fietser, aanspreekt, is de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorijtuigen (WAM) niet van toepassing. Hierdoor kan [verzoekster] ASR niet rechtstreeks aanspreken: dat recht volgt namelijk uit de WAM, en die wet geldt hier niet. Om in zo’n situatie de verzekeraar te kunnen aanspreken had ook de verzekerde zelf, [A] dus, in deze deelgeschilprocedure moeten worden betrokken. Dit staat in de wet in artikel 7:954 lid 6 BW. Dat is, ook na interventies van de rechtbank, niet gebeurd. Dit betekent dat [verzoekster] niet-ontvankelijk is in haar verzoek.

Geen mondelinge behandeling

2.4.
De rechtbank ziet af van het houden van de mondelinge behandeling; dit leidt niet tot een andere uitkomst. Zolang niet voldaan is aan het vereiste van artikel 7:954 lid 6 BW dat de verzekerde in de procedure moet worden betrokken, blijft de conclusie dat [verzoekster] niet-ontvankelijk is. Dit is juist de reden geweest dat de rechtbank een en ander praktisch heeft geprobeerd op te lossen door [verzoekster] de gelegenheid te geven het verzoek ook (formeel) te richten tegen de verzekerde van ASR en [A] zo in de procedure te betrekken. Dit is niet gebeurd.

De omstandigheid dat zowel [verzoekster] als ASR pogingen hebben gedaan in contact te komen met [A] maakt deze beslissing niet anders: het is aan de rechtbank om alle betrokken partijen op te roepen, en daarvoor is nodig dat het verzoek zich ook formeel richt tegen [A] . Het verzoek richt zich (nog steeds) niet ook tegen [A] , zodat de rechtbank haar niet kan oproepen in deze procedure.

De vraag of ASR aan [A] dekking verleend onder de aansprakelijkheidsverzekering staat hier los van en maakt deze beslissing ook niet anders.

Daarom wordt nu een niet-ontvankelijkverklaring uitgesproken.

Kosten deelgeschil

2.5.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

ASR vindt dat deze procedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld waardoor een kostenbegroting achterwege kan blijven. ASR is van mening dat een veroordeling van [verzoekster] in de kosten van ASR in de rede ligt.

2.6.
De rechtbank is het met ASR eens dat er geen sprake is van in redelijkheid gemaakte kosten. Zonder dat [A] in de procedure wordt betrokken is het voor de rechtbank niet mogelijk de zaak inhoudelijk te behandelen. Dat een verzekerde in de procedure moet worden betrokken volgt uit de wet en bovendien is [verzoekster] daar namens de rechter op gewezen. Dit heeft als consequentie dat niet kan worden gezegd dat sprake is van kosten die in redelijkheid zijn gemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding de kosten van [verzoekster] te begroten op nihil en haar bovendien te veroordelen in de kosten van ASR, aan de hand van de forfaitaire tarieven begroot op € 543,00 (1 punt x tarief onbepaalde waarde € 543,00). ECLI:NL:RBMNE:2019:6437