Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 170125 werkgever aansprakelijk voor val van onveilige ladder; verzoek tot verstrekking gegevens verzekeraar niet toewijsbaar

RBROT 170125 werkgever aansprakelijk voor val van onveilige ladder; verzoek tot verstrekking gegevens verzekeraar niet toewijsbaar;
- voorschot van € 1.500,00 materieel + € 6.000,00 immaterieel toegewezen;
- verzocht 13 uur x € 330,00 + 7% en 48 uur x 185,00 + 7%, toegewezen 40 uur x € 250,00 + 21% = € 12.100

2Feitelijke achtergrond

2.1.

Op 16 oktober 2023 is [verzoekster] voor de bepaalde duur van zeven maanden in dienst getreden van Go Sharing, een aanbieder van elektronisch deelvervoer. In de functie van ‘Mechanics’ repareerde zij scooters op de werkplaats in het magazijn van Go Sharing.

2.2.

Op 11 januari 2024 is [verzoekster] in de uitoefening van haar werkzaamheden gevallen van de toen in bedoeld magazijn aanwezige ladder, die was geplaatst tussen de werkvloer en een zich op 2,8 meter hoogte bevindend plateau, waar onderdelen waren opgeslagen. Daarbij heeft [verzoekster] letsel opgelopen.

3Het geschil

3.1.

[verzoekster] heeft op de voet van artikel 1019w Rv (de deelgeschilprocedure betreffende letsel- en overlijdensschade) – samengevat – verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. te verklaren voor recht dat Go Sharing op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het haar op 11 januari 2024 overkomen bedrijfsongeval,

  2. te bepalen dat Go Sharing de gegevens van haar verzekeraar en een afschrift van de melding bij haar verzekeraar aan [verzoekster] verstrekt en voor zover dit niet is gedaan, Go Sharing te veroordelen dit alsnog binnen twee weken na de datum van de te geven beschikking te doen, op straffe van een dwangsom,

  3. Go Sharing te veroordelen binnen twee weken na de datum van de te geven beschikking bij wege van voorschot aan [verzoekster] te betalen € 2.913,30 voor de door haar gemaakte kosten en € 6.000,- aan smartengeld, en

  4. e kosten van dit deelgeschil te begroten op € 17.105,12, te vermeerderen met de gemaakte kosten ten behoeve van de zitting van 18 december 2024, en Go Sharing te veroordelen die kosten binnen twee weken na de datum van de te geven beschikking aan [verzoekster] te betalen, met rente.

3.2.

Op wat [verzoekster] ter toelichting op het door haar verzochte heeft aangevoerd en op wat Go Sharing daartegenover heeft gesteld, wordt hierna, voor zover van belang voor de uitkomst, teruggekomen.

4De beoordeling

4.1.

[verzoekster] heeft haar verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikelen 1019w-1019cc Rv). De deelgeschilprocedure kan ingevolge artikel 1019w Rv worden gevoerd over een geschil omtrent of in verband met een deel van wat tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel in gevallen dat de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou zijn ingesteld als de zaak ten principale aanhangig gemaakt zou zijn.

4.2.

Gezien de ratio van deze procedure – om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen – toetst de rechter op de voet van artikel 1019z Rv of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Ook de aansprakelijkheidsvraag kan in beginsel in een deelgeschilprocedure aan de orde komen. Daarbij dient bedacht te worden dat als partijen twisten over de aansprakelijkheidsvraag, dit niet zelden aan het op gang komen van onderhandelingen en het voeren van verder overleg gericht op een vaststellingsovereenkomst in de weg zal staan. Het geven van een beslissing over de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure kan dan soelaas bieden en zo een voldoende bijdrage leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en aan de schadeafwikkeling. Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de door [verzoekster] in deze kwestie verzochte beslissingen voldoende bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en lenen die zich voor behandeling als deelgeschil.

4.3.

Het gaat hier om de vraag of Go Sharing op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] stelt te hebben geleden en nog zal lijden als gevolg van het door haar op 11 januari 2024 overkomen bedrijfsongeval. Ter zake geldt het volgende op de wet en de rechtspraak gebaseerde toetsingskader.

4.4.

Artikel 7:658 lid 1 BW eist een hoog veiligheidsniveau van de werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (zie onder meer HR 11 april 2008, NJ 2008, 465). Go Sharing is als werkgever van [verzoekster] op grond van dit artikellid gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-) maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

4.5.

Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast in het kader van artikel 7:658 BW wordt het volgende als uitgangspunt genomen voor de beoordeling:

 de werknemer dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim mag worden genomen. Dit betekent niet zonder meer dat de werknemer ook dient te bewijzen hoe het ongeval zich heeft voltrokken en wat de oorzaak daarvan is (zie onder meer HR 4 mei 2011, ECLI:NL:HR:2001:AB1430, en HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432);

 als komt vast te staan dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval gegeven. Hij kan dan evenwel nog aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt, en zo nodig bewijst, dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Van bewust roekeloos handelen is slechts sprake als de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter daarvan daadwerkelijk bewust is geweest.

4.6.

Niet in geschil is dat [verzoekster] op 11 januari 2024 in de uitoefening van haar functie schade heeft geleden doordat zij toen van de in werkplaats van Go Sharing aanwezige ladder is gevallen. Partijen worden echter wel verdeeld gehouden door (het antwoord op) de vraag of die ladder voldeed aan de daaraan te stellen (veiligheids)eisen en de vraag of Go Sharing heeft voldaan aan de ter zake op haar rustende instructieplicht omtrent het gebruik van die ladder. Zo dient een draagbare ladder, zoals hier, (onverminderd) van een deugdelijke constructie te zijn en voorzien te zijn van een antislipinrichting (zie artikelen 7.4 en 7.23a Arbeidsomstandighedenbesluit) terwijl artikel 8 van de Arbeidsomstandighedenwet de werkgever verplicht om de werknemers doeltreffend in te lichten over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s en over de maatregelen die erop gericht zijn die risico’s te voorkomen of te beperken. Ook moet de werkgever volgens dat artikel toezien op de naleving van de in dat kader gegeven veiligheidsinstructies en -voorschriften.

4.7.

Volgens [verzoekster] gebruikte zij de in het magazijn van Go Sharing aanwezige ladder op 11 januari 2024 om reserveonderdelen (‘coocases’) van het plateau te halen en was die ladder, waar zij toen van af is gevallen, versleten en niet voorzien van slippreventie of een andere maatregel om wegglijden te voorkomen. Dat was volgens [verzoekster] een andere ladder dan de ladder die te zien is op de door Go Sharing als bijlage 4 overgelegde foto, in verband waarmee zij heeft gewezen op de door haar als bijlage 17 overgelegde e-mailverklaring van haar (ex-)collega, [naam 1]. Volgens die laatste verklaring is [verzoekster] gevallen van een oude, gebogen en niet van grip voorziene ladder, die na het ongeval door Go Sharing is vervangen. Ook heeft zij gewezen op de door haar bijlage 19 overgelegde foto, waarop een andere ladder is te zien dan op de door Go Sharing als bijlage 4 overgelegde foto. [verzoekster] heeft verder nooit veiligheidsinstructies gehad en is nooit op de hoogte gebracht van veiligheidsvoorschriften omtrent het halen van reserveonderdelen van het plateau. Daarnaast is er ook niet op veilige mogelijkheden gewezen om de reserveonderdelen te kunnen pakken en ook zijn er geen instructies of voorschriften verstrekt omtrent het gebruik van deze ladder, aldus [verzoekster].

4.8.

Go Sharing heeft echter gesteld dat aan [verzoekster] wel degelijk veiligheidsinstructies zijn gegeven, dat het plateau alleen werd gebruikt voor de opslag van ongebruikte en vaak niet werkende apparatuur en dat het halen van spullen van het plateau niet nodig was voor de door [verzoekster] vervulde functie en ook niet tot haar taken van [verzoekster] behoorde. Als het al nodig was om die spullen te gebruiken, dan werden die spullen naar beneden gehaald met behulp van een heftruck, die daarvoor speciaal gehuurd werd en die bediend werd door daartoe bevoegde medewerkers. De op 11 januari 2024 en nog steeds aanwezige ladder is ook niet bedoeld om daarmee spullen van het plateau te halen, maar enkel om plekken op hoogte te bereiken. Ter zake is ook een veiligheidsinstructie gegeven. Bovendien is die ladder van goede kwaliteit, nagenoeg nieuw en voldoet die aan de wettelijke eisen, waaronder dat deze is voorzien van slippreventie om wegglijden te voorkomen, aldus Go Sharing.

4.9.

Vanwege de uiteenlopende standpunten van partijen ter zake heeft de kantonrechter, na overleg met partijen, aan het slot van de op 7 augustus 2024 gehouden zitting bepaald – en is ook in een proces-verbaal opgenomen – dat beide partijen aanvullende stukken in het geding mogen brengen ter ondersteuning van de juistheid van het eigen standpunt. Daarbij is voor Go Sharing in het bijzonder bepaald dat zij stukken in het geding dient te brengen ter onderbouwing van haar standpunt dat de ladder zichtbaar op de door haar als bijlage 4 overgelegde foto’s de ladder is waar [verzoekster] op 11 januari 2024 van af is gevallen, dat die ladder op dat moment voldeed aan de daaraan te stellen veiligheidseisen en dat Go Sharing op dat moment jegens [verzoekster] aan haar instructieverplichting ter zake van het gebruik van die ladder had voldaan. In dat kader is aanvullend opgemerkt dat het daarbij op de weg van Go Sharing ligt om nader te onderbouwen wie de veiligheidsinstructies gegeven heeft en wanneer en op welke wijze.

4.10.

Ter invulling van de op de zitting van 7 augustus 2024 gemaakte procesafspraken heeft Go Sharing verklaringen overgelegd van [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5] en [naam 6]. Uit deze verklaringen blijkt echter niet of [verzoekster] van de door Go Sharing gestelde ‘veilige’ ladder is gevallen dan wel van de door [verzoekster], onder verwijzing naar de verklaring van haar ex-collega, gestelde onveilige ladder. In de schriftelijke verklaring van [naam 3] staat ter zake weliswaar te lezen ‘Ladder was in good condition. Ladder was not replaced in my time.’ en in die van [naam 5] ‘the ladder (…) was in perfect condition at the time of the incident’ maar dat is hier niet toereikend om, in het licht van wat [verzoekster] daartegenover heeft gesteld bezien, te kunnen gelden als een voldoende nadere onderbouwing van het door Go Sharing ingenomen standpunt dat [verzoekster] op 11 januari 2024 van de door Go Sharing geduide ‘veilige’ ladder is gevallen. In dat verband heeft meegewogen dat daarmee niet is verklaard waarom er op de door [verzoekster] overgelegde foto een andere ladder is te zien dan op de door Go Sharing overgelegde foto en dat Go Sharing ook geen aankoopbewijs heeft overgelegd van de door haar gestelde veilige ladder, terwijl die volgens haar ‘nagenoeg nieuw’ was. Dit klemt te meer gezien de door [verzoekster] als bijlage 21 nog overgelegde verklaring van haar ex-collega [naam 7]: ‘Ook is vaker gezegd dat de enige ladder die aanwezig was, niet veilig was. Ik herken de ladder die er stond ten tijde van het ongeval als productie 19 [van [verzoekster], ktr] (…). De ladder die ik zie op foto 4 [van Go Sharing, ktr] herken ik als ladder die door Go Sharing is aangeschaft na het ongeval’. Go Sharing heeft dus naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat de ladder waar [verzoekster] op 11 januari 2024 van af is gevallen, voldeed aan de daaraan te stellen veiligheidseisen. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. Dat betekent dat er hierna van uitgegaan wordt dat zij in dit opzicht jegens [verzoekster] tekortgeschoten is in de op haar rustende zorgplicht doordat zij een onveilige ladder ter beschikking heeft gesteld en [verzoekster] in de uitoefening van haar werkzaamheden daarvan af is gevallen.

4.11.

Evenmin heeft Go Sharing voldoende (nadere) onderbouwing aangedragen om, in het licht van wat [verzoekster] daartegenover heeft gesteld bezien, de kantonrechter ervan te overtuigen dat zij ten tijde van het bedrijfsongeval jegens [verzoekster] had voldaan aan haar instructieverplichting ter zake van het gebruik van de ladder (daargelaten nog dat hiervoor al is vastgesteld dat het toen ging om een onveilige ladder). Weliswaar is [verzoekster] volgens de verklaring van [naam 2] geïnstrueerd over het veilig gebruik van ladders, heeft [naam 3] haar volgens zijn eigen verklaring ‘safety instructions’ gegeven, ‘weet’ volgens zijn verklaring de heer Prguda dat [naam 2] [verzoekster] classicaal heeft geïnformeerd over alle te nemen voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van ladders en is ook volgens de verklaring van [naam 5] [verzoekster] voor het ongeval classicaal geïnformeerd over de bij het gebruik van ladders te nemen veiligheidsmaatregelen. Dat is, gelet op de daartegenover staande, van meet af aan al ingenomen stelling van [verzoekster] dat zij zulke instructies nooit heeft gehad, hier echter onvoldoende. Zeker niet als daarbij nog betrokken wordt de verklaring van de hiervoor al genoemde [naam 7] (bijlage 21 van [verzoekster]), volgens welke hij en zijn collega’s nooit zijn geïnstrueerd over het (veilig) werken met een ladder. Gelet op de Go Sharing aan het slot van de zitting van 7 augustus 2024 gegeven instructie om nader te onderbouwen wie de veiligheidsinstructies gegeven heeft en wanneer en op welke wijze, zou het hier op haar weg hebben gelegen concreet te maken op welke datum en aan, en in bijzijn van, wie de gestelde instructies zijn gegeven en dat ook te onderbouwen, bijvoorbeeld met een getekende presentielijst of verklaringen van andere werknemers. Dat heeft Go Sharing echter niet gedaan. Dat heeft tot gevolg dat haar standpunt dat zij heeft voldaan aan haar verplichting [verzoekster] de nodige veiligheidsinstructies over het gebruik van de ladder te geven, als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen zodat ook op dit onderdeel aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Dat betekent dat ook in dit opzicht niet is komen vast te staan dat Go Sharing haar zorgplicht jegens [verzoekster] heeft nageleefd.

4.12.

Voor deze uitkomst heeft Go Sharing gesteld dat zij dan nog niet aansprakelijk is voor de schade van [verzoekster] door het ongeval omdat die schade het gevolg is van bewust roekeloos handelen van [verzoekster]. Het was namelijk niet haar taak spullen van het plateau te halen en dat is haar ook niet opgedragen. En als het dan toch nodig was spullen daarvan af te halen, dan had [verzoekster] daarvoor conform de gegeven instructie een heftruck moeten laten inzetten. Had zij de ladder dan toch willen gebruiken, dan had [verzoekster] de ter zake gegeven veiligheidsinstructies in acht moeten nemen, te weten het vrijhouden van de handen, minimaal drie contactpunten, inzet van collega’s en geen spullen tillen op de ladder. Zij heeft zich echter niet aan deze instructies gehouden, zij had haar handen niet vrij bij het afdalen en heeft niet de hulp van wel aanwezige collega’s ingeschakeld terwijl er een veilig alternatief – de heftruck – was. Daarmee heeft zij bewust roekeloos gehandeld, aldus Go Sharing.

4.13.

In dit standpunt kan Go Sharing, mede gelet op het hiervoor overwogene, niet worden gevolgd. Als gezegd is van bewust roekeloos handelen slechts sprake als [verzoekster] zich tijdens het verrichten van haar onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter daarvan daadwerkelijk bewust is geweest. Gegeven dat, naar hiervoor is geoordeeld, niet is komen vast te staan dat Go Sharing heeft voldaan aan haar (zorg)plicht om [verzoekster] behoorlijk te instrueren omtrent het (veilig) gebruik van deze (onveilige) ladder, impliceert de enkele omstandigheid dat [verzoekster] op 11 januari 2024 die ladder heeft gebruikt om reserveonderdelen van het plateau te halen, uiteraard niet dat zij zich toen, juist voor haar val, daadwerkelijk bewust is geweest van het (gestelde) roekeloos karakter van dit gebruik van de ladder. Nu geen bijkomende feiten en omstandigheden zijn gesteld en (voldoende) onderbouwd die wel tot dat oordeel kunnen leiden, mist het door Go Sharing gedane beroep op deze disculpatiegrond doel.

4.14.

Overigens heeft de kantonrechter de door Go Sharing in het verweerschrift (onder 2.9 e.v.) betrokken stelling dat zij op het plateau ‘enkel ongebruikte en inactieve machines en apparatuur bewaart’ (zodat het voor het vervullen van de functie van [verzoekster] niet nodig is daar spullen vanaf te halen en zij de stelling van [verzoekster] dat zij reserveonderdelen van het plateau moest halen niet kan plaatsen), bepaald niet kunnen rijmen met haar op de zitting van 18 december 2024 gedane erkenning dat de goederen die met de letter ‘d’ zijn gemarkeerd op de tweede pagina van de als bijlage 21 door [verzoekster] overgelegde foto’s, ‘coocases’ (topkoffers) zijn, (reserve)onderdelen die zij wel nodig had voor het vervullen van haar functie. Dat is toch iets anders dan ‘ongebruikte en inactieve machines en apparatuur’ die [verzoekster] voor haar functie niet nodig zou hebben. En als Go Sharing dit zo bedoeld heeft dat zich op de werkplaatsvloer (meer dan) voldoende coocases bevonden voor [verzoekster] om haar werkzaamheden uit te voeren, dan vormt het feit dat zij dan toch de ladder besteeg voor het halen van coocases, een aanwijzing dat de voorraad op de werkplaatsvloer op was, reden te meer voor Go Sharing om erop toe te zien dat het van het plateau halen van die reserve onderdelen op een veilige manier geschiedde, hetzij met de ladder, hetzij met de door Go Sharing gestelde werkwijze, inhoudende dat dan daarvoor een heftruck werd gehuurd, waarvoor de werkplaats leeggeruimd diende te worden, waarmee dan een aantal dagen gepaard zou gaan. Dat komt de kantonrechter voor als een veilige maar toch tamelijk omslachtige gang van zaken, die het werkproces ophoudt, terwijl een vaste trap of een verrijdbare ‘vliegtuigtrap’ een en ander toch zou vergemakkelijken. Bovendien maakt het feit dat, naar uit bedoelde foto blijkt, de ‘coocases’ niet in een dichte doos verpakt zaten maar uitgepakt op het plateau lagen, het verplaatsen daarvan per heftruck bepaald niet makkelijker en nodigt dat juist uit om deze zelf met de ladder naar beneden te halen.

4.15.

Wat daarvan verder ook zij, het hiervoor overwogene betekent dat de door [verzoekster] onder a verzochte verklaring voor recht (dat Go Sharing op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het haar op 11 januari 2024 overkomen bedrijfsongeval) wordt toegewezen. Daarbij is geen plaats voor een door Go Sharing voor dit geval voorgestane correctie wegens (gestelde) eigen schuld van [verzoekster].

4.16.

Het door [verzoekster] onder b gedane verzoek (te bepalen dat Go Sharing de gegevens van haar verzekeraar en een afschrift van de melding bij haar verzekeraar aan [verzoekster] verstrekt en voor zover dit niet is gedaan, Go Sharing te veroordelen dit alsnog te doen, op straffe van een dwangsom) is niet toewijsbaar. Het is immers aan Go Sharing, die ook niet verplicht was om zich tegen schade als hier aan de orde te verzekeren, te beslissen of zij melding doet van de verwezenlijking van het risico bij haar verzekeraar dan wel, als daarvoor aanleiding is, de schade zelf, buiten de verzekering om, te vergoeden.

4.17.

Onder c heeft [verzoekster] verzocht haar een voorschot op haar schade door het ongeval toe te kennen. Het gaat dan om € 2.913,30 voor de door haar al gemaakte kosten (materiële schadevergoeding), waartoe zij heeft verwezen naar de door haar als bijlage 14 overgelegde voorlopige schadespecificatie, en € 6.000,- aan smartengeld (immateriële schadevergoeding). Met betrekking tot die post heeft zij toegelicht dat zij door de val haar tand heeft gebroken, wat pijn in de mond gaf en ontsierend is, en letsel aan haar voet heeft opgelopen, waarvoor zij is geopereerd. Momenteel kan zij de voet slechts kort belasten, heeft zij aanhoudende pijnklachten en loopt zij mank. Na genezing heeft zij een verhoogde kans op artrose. De verandering in de voet zal ook van invloed zijn op het kunnen sporten en het behalen van prestaties en maken dat zij niet meer goed in staat is haar hobby, sporten en hardlopen, op hetzelfde niveau als voor het ongeval te beoefenen. Er is nog geen medische eindsituatie bereikt. Er zit nu een plaat in haar voet, waarvan nog niet duidelijk is of die operatief verwijderd mag worden. De schroeven zullen moeten blijven zitten en de kans op blijvende schade is naar schatting van haar behandelaars groot, aldus [verzoekster].

4.18.

Go Sharing heeft op dit onderdeel verweer gevoerd en in dat kader onder meer gesteld dat geenszins vast staat dat [verzoekster] haar hobby hardlopen nooit meer zal kunnen beoefenen, dat volgens de rapportage van de bedrijfsarts volledig herstel op een termijn van een jaar kan worden verwacht en dat, voor wat betreft de post verlies van inkomen, de arbeidsovereenkomst ook zonder het ongeval niet zou zijn verlengd. Daarnaast verzet Go Sharing zich, gezien de op [verzoekster] rustende plicht haar schade te beperken, tegen de post ‘Thuisbezorgd’ omdat niet duidelijk is of [verzoekster] niet zelfstandig kan koken dan wel dit aan haar huisgenoot kan overlaten, en tegen de post ‘vliegkosten’ voor het laten overkomen van haar moeder voor verzorging en het naar haar moeder toegaan voor verzorging. Van sommige posten, zoals ‘Primark’, is ook onduidelijk waarop deze zien, aldus Go Sharing.

4.19.

De kantonrechter stelt voorop dat hem op basis van de overgelegde stukken en wat ter zitting is aangevoerd, voldoende is gebleken dat de val voor [verzoekster] substantieel en langdurig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad en nog heeft, waaronder een gebroken hielbeen, een gebroken tand en aanhoudende pijnklachten, waardoor zij al geruime tijd niet kan functioneren zoals voor het ongeval. Hoewel de kantonrechter zonder meer aanneemt dat dit alles voor [verzoekster] ook de nodige (on)kosten met zich heeft meegebracht, is de hoogte daarvan, gegeven het verweer van Go Sharing en het gebrek aan een nadere onderbouwing, lastig te begroten. Een voorschot op de [verzoekster] toekomende materiële schadevergoeding van € 1.500,- komt de kantonrechter op dit moment echter niet onredelijk of bovenmatig voor. Dat bedrag wordt hierna dan ook toegewezen. Ook is de kantonrechter van oordeel dat, gelet op de aard en duur van het letsel, de daaruit voortvloeiende beperkende klachten en de impact van dat alles op haar leven, [verzoekster] recht heeft op een immateriële schadevergoeding. Het door haar ter zake verzochte voorschot van € 6.000,- daarop komt de kantonrechter in de gegeven omstandigheden niet onredelijk of bovenmatig voor en wordt dan ook toegewezen.

4.20.

Op grond van artikel 1019aa Rv (het verzoek onder d) dient begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. [verzoekster] heeft, onder overlegging van zes gespecificeerde declaraties, verzocht de kosten bij de behandeling van het verzoek te begroten op het totaal daarvan, € 17.105,12, te vermeerderen met de gemaakte kosten ten behoeve van de zitting van 18 december 2024. Volgens Go Sharing zouden deze kosten moeten worden gematigd, omdat de in rekening gebrachte urenbesteding, gezien de gewisselde processtukken, bovenmatig is en [verzoekster] zich laat bijstaan door twee advocaten, waarvan een tegen een bovenmatig hoog uurtarief van € 330,- exclusief btw.

4.21.

Ook de kantonrechter acht (het aan de wederpartij doorbelasten van) een uurtarief van € 330,- exclusief 7% kantoorkosten en exclusief btw bovenmatig hoog voor een niet al te ingewikkelde zaak als hier aan de orde. Anderzijds blijkt uit de overgelegde declaraties dat de voor zijn inzet in rekening gebrachte uren beperkt zijn gebleven, namelijk bijna dertien uur, en dat de andere advocaat, die een veel gematigder uurtarief van € 185,- exclusief 7% kantoorkosten en exclusief btw rekent, het leeuwendeel van de aan het dossier bestede tijd voor haar rekening heeft genomen, namelijk 48 uur. Bij elkaar is dat een forse hoeveelheid en naar het oordeel van de kantonrechter bovenmatige hoeveelheid tijd, zeker als daar de aan de zitting van 18 december 2024 bestede tijd nog wordt opgeteld. Anderzijds, het gaat hier om een, met instemming van partijen, inmiddels nogal uitgedijde deelgeschilprocedure, waarin meerdere processtukken zijn gewisseld en twee mondelinge behandelingen hebben plaatsgevonden, waarvoor ook twee maal spreekaantekeningen zijn voorbereid ten behoeve van [verzoekster], die bovendien Engelstalig is. Niet redelijk acht de kantonrechter echter om de aanwezigheid van twee advocaten aan haar zijde op die zittingen aan Go Sharing door te belasten en ook niet om de tijd van het opnemen van de verklaring van [naam 7], zoals volgens de declaraties wel is gedaan, tegen een advocatentarief te rekenen.

4.22.

Alles bij elkaar genomen, dus ook de tijd die nog ten behoeve van [verzoekster] besteed is voor de zitting van 18 december 2024, acht de kantonrechter het hier redelijk Go Sharing een veertigtal uren tegen een redelijk uurtarief van € 250,- exclusief btw te laten vergoeden, in totaal dus € 10.000,- exclusief btw oftewel € 12.100,- inclusief btw, te vermeerderen met de volgens de declaraties gemaakte verschotten van € 3,33 en € 87,- (griffierecht), samen dus € 12.190,33. Voor het afzonderlijk rekenen van kantoorkosten naast dit uurtarief is dan geen ruimte. Go Sharing wordt hierna dan ook veroordeeld dit bedrag aan [verzoekster] te betalen. Ook de ter zake verzochte rente is toewijsbaar. Rechtbank Rotterdam 17 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:466