Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-NL 310815 vordering tegen ziekenhuis tot opstellen behandeljournaal en afgifte stukken uit medisch dossier afgewezen

Rb Noord-NL 310815 KG; vordering tegen ziekenhuis tot opstellen behandeljournaal en afgifte stukken uit medisch dossier afgewezen

2 De feiten

2.1.
[A] staat sinds 2005 onder behandeling voor dilaterende cardiomyopathie bij mw. dr. [X] (hierna: [X] ), werkzaam als [functie] in het MCL.

2.2.
In 2006 is bij [A] een erfelijke afwijking aan de nieren ontdekt, familiaire cystenieren genaamd. Daarvoor is hij sindsdien onder behandeling bij de heer dr. [Z] (hierna: [Z] ), werkzaam als [functie] in het MCL.

2.3.
In 2015 is de gezondheidstoestand van [A] verslechterd.

2.4.
In maart 2015 is bij [A] een Implanteerbare Cardioverter Defebrilator (ICD) geïmplanteerd, een apparaatje dat onder de huid wordt geïmplanteerd bij mensen met een hartafwijking.

2.5.
Bij brief van 11 mei 2015 heeft [A] bij het MCL zijn medische en verpleegkundige dossiers opgevraagd ten aanzien van de periode 1 januari 2015 tot en met mei 2015 voor zover deze zien op de specialisaties cardiologie en nefrologie. In reactie op dit verzoek zijn aan [A] bescheiden uit zijn medisch dossier verstrekt.

2.6.
Bij brief van 7 juli 2015 heeft [Z] - voor zover van belang - het volgende over [A] aan de huisarts van [A] bericht:

"Bespreking:
Patiënt met een chronische nierinsufficiëntie stadium V bij bekende familiaire cystenieren met daarnaast ook ernstig hartfalen waarvoor ik u verwijs naar de correspondentie van afdeling Cardiologie MCL en UMCU wordt ter controle gezien.
Patiënt is onlangs in UMC Utrecht geweest voor een second opinion waar eventueel een gecombineerde hart- en niertransplantatie wordt overwogen."

2.7.
Bij brief van 9 juli 2015, aan het MCL betekend op 10 juli 2015, heeft mr. Jongmans voornoemd namens [A] - voor zover van belang - het volgende aan onder meer het MCL bericht:

" [A] dringt, vergeefs, sinds geruime tijd aan op overlegging, in volledigheid, van al zijn medische dossiers, in de eerste plaats met als doel een second opinion te kunnen verkrijgen en de daarmee samenhangende verwijzing en in de tweede plaats met als doel om te onderzoeken en vast te stellen welke persoon en/of personen jegens hem op grond van enige overeenkomst dan wel voortvloeiend uit de wet, onrechtmatig heeft en/of hebben gehandeld.
Van dit nalaten ondervindt [A] ernstig nadeel nu [A] en andere door [A] aangezochte hulpverleners zich geen beeld kunnen vormen van de aard en het doel van het onderzoek en behandeling, de te verwachten gevolgen en risico’s van behandelingen die reeds hebben plaatsgevonden dan wel behandelingen in de toekomst, opties voor alternatieve behandelingen en de staat van en de vooruitzichten met betrekking tot de gezondheid van [A] .
(…)
(…) Om die reden stel ik alle in deze brief aangeschreven personen in de gelegenheid en sommeer ik hen, zo nodig, om uiterlijk op woensdag 15 juli 2015 om 12.00 uur:
i) de inhoud van alle gevraagde dossiers integraal te overleggen;
(ii) alle rechtspersonen en/of natuurlijke personen aan te wijzen die direct of indirect betrokken zijn, zijn geweest of nog zullen worden bij de behandeling van [A] , dan wel op grond van overeenkomst dan wel op grond van de wet onrechtmatig jegens [A] hebben gehandeld."

2.8.
Bij brieven van 14 en 15 juli 2015 heeft het MCL bescheiden uit het medisch dossier van [A] aan mr. Jongmans verzonden.

2.9.
Ter zitting van 17 juli 2015 is tussen partijen onder meer afgesproken dat mevrouw [B] (hierna: [B] ), de vriendin van [A] , zich als gevolmachtigde van [A] tot het UMCU zou wenden met het verzoek om in een brief aan te geven welke informatie uit het medisch dossier over [A] ten behoeve van het aangaan van een behandelrelatie met het UMCU en meer in het bijzonder het uitvoeren van een dubbele transplantatie (hart/nieren) was vereist. Deze brief zou zij vervolgens aan het MCL doen toekomen, waarna het MCL deze bescheiden, voor zover aanwezig in het medisch dossier, aan [A] zou overleggen.

2.10.
Op 14 augustus 2015 heeft het MCL nog niet eerder verstrekte bescheiden uit het medisch dossier van [A] aan [B] overhandigd. [B] heeft deze bescheiden vervolgens doorgenomen om te controleren of er nog medische bescheiden ontbraken. Zij en het MCL hebben vervolgens een verklaring opgesteld. In deze verklaring van 14 augustus 2015 staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:

"Om 13.31 uur liet mevrouw [B] weten aan mevrouw [C] en mevrouw [D] wat ze nog meende te missen, dit was als volgt:
1. 1. Echo hart uit 2013
2. 2. Brieven Poliklinische contacten van [functie] mw. [X] uit 2007, 2009, 2010, 2013;
3. 3. ECG (hartfilmpje) uit 2013
4. 4. Interne/nefro: Poliklinische contacten internist/nefroloog uit de jaren 2006 t/m 2012
5. 5. Lab uitslagen van de jaren 2006 2011 2013
6. 6. Radiologie beeldmateriaal/ verslagen; er ontbreken jaartallen

Vervolgens is dit direct in het ziekenhuis door een functionaris (die bij de medische dossiers kan) gecheckt, met het volgende resultaat:
1. 1. Er is geen echo hart gemaakt/gevonden in 2013 (zie toelichting poli cardio hieronder)
2. 2. Er zijn geen contacten poli cardiologic vastgelegd (Zie toelichting poli cardio hieronder)
3. 3. ECG is in 2013 niet gemaakt (zie toelichting poli cardio hieronder)
4. 4. In de jaren 2006 t/m 2012 zijn er in het dossier geen contacten vastgelegd
5. 5. In de jaren 2006. 2011 en 2013 zijn er geen lab-uitslagen in het systeem te vinden.
6. 6. Er is alleen nog een elleboogfoto, maar die is van orthopedie.

Toelichting van poli cardiologie:

In 2013 heeft dhr een bezoek aan [functie] gebracht. Stond als pre icd gesprek in het systeem. In de bijlage zie je de decursus waarin arts heeft geschreven dat het met dhr besproken is en dat dhr er nog niet aan toe is. Volgende controle 3 mnd te weten in april 2013. Deze afspraak wordt op 23-4 door patiënt geannuleerd met daarbij is de afspraak gemaakt dat patiënt zelf zal bellen voor een nieuwe afspraak. Er is dus ook geen echo gemaakt in 2013."

2.11.
Bij brief van 6 augustus heeft het UMCU - voor zover van belang - het volgende over [A] aan het MCL bericht:

"Wij zien, mede op grond van de (internationale) richtlijnen, in ons centrum geen mogelijkheden voor een gecombineerde Hart-Niertransplantatie. Dit gezien het feit dat patiënt lijdt aan terminale nierinsufficiëntie op basis van primair nierlijden (cystenieren). Er dient extra in ogenschouw genomen te worden dat er voorafgaand aan een gecombineerde Hart-Niertransplantatie een eenzijdige nefrectomie moet plaatsvinden in verband met de beiderzijdse zeer grote cystenieren, hetgeen een hoog risico betreft bij zijn ernstig cardiaal lijden. Verder is de patiënt gezien de reeds noodzakelijke peritoneale dialyse een ongeschikte kandidaat voor linkerventrikel assist device."

3 Het geschil

3.1.
[A] vordert, na wijziging van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

primair
(I) het MCL zal bevelen, uiterlijk één week na het in deze te wijzen vonnis te bewerkstelligen dat:
a. het MCL een behandeljournaal produceert waarin ieder bezoek en ieder contact met [A] is vastgelegd vanaf het moment dat [A] in het MCL bekend is geworden, tot en met heden;
b. voor zover er een bezoek en/of contact in het behandeljournaal zoals genoemd in onderdeel a van het petitum is vermeld, een uitwerking van de onderzoeken die tijdens dat contact hebben plaatsgevonden en de daaruit voortvloeiende verslagen, aantekeningen en het beeldmateriaal, voor zover deze contacten zien (gebaseerd op de gezamenlijke verklaring) op het hiernavolgende:
- Echo hart uit 2013;
- Brieven Poliklinische contacten van [functie] mw. [X] uit 2007, 2009, 2010, 2013;
- ECG (hartfilmpje) uit 2013;
- Interne/nefro: poliklinische contacten internist/nefroloog uit de jaren 2006 t/m 2012:
- Lab uitslagen van de jaren 2006, 2011, 2013;
- Radiologie beeldmateriaal/-verslagen;
- Alle onderzoeksinformatie in connectie met het hartcatheterisatieonderzoek van 2 juli 2012.
(II) zal bepalen dat het MCL een dwangsom verbeurt van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat het MCL niet, niet tijdig of niet volledig heeft voldaan aan de onder (I) onderdelen a of b gegeven last, tot een maximum van € 500.000,-;

subsidiair
(III) een zodanige voorziening zal treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;

primair en subsidiair
(IV) het MCL zal veroordelen in de kosten van dit geding.

3.2.
[A] heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Het MCL heeft niet gehandeld conform artikel 448 van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) door [A] inlichtingen te onthouden die noodzakelijk zijn, dan wel op zijn minst het verloop van zijn medische behandeling zouden kunnen baten. Weliswaar zijn aan [A] vóór het uitbrengen van de kort geding dagvaarding medische bescheiden verstrekt maar met het overleggen van deze informatie is nog niet voldaan aan de verplichtingen, zoals neergelegd in de WGBO, nu niet alle revante bescheiden uit het medisch dossier zijn verstrekt. Na de eerste zitting in het kort geding heeft het MCL op 14 augustus 2015 een groot aantal nieuwe medische bescheiden overgelegd, terwijl zij zich ter zitting op het standpunt had gesteld dat zij reeds alle medische bescheiden had overgelegd. In de begeleidende brief heeft het MCL aangegeven dat zij in eerste instantie niet alle bescheiden maar enkel de volgens haar relevante bescheiden heeft overgelegd om te voorkomen dat [A] en /of zijn opvolgend zorgverlener van de hoeveelheid informatie "in de war" zou raken. [A] had echter niet om een selectie van medische bescheiden gevraagd maar om alle medische bescheiden. Bovendien zijn thans nog steeds niet alle medische bescheiden uit het medisch dossier overgelegd. Onder meer de stukken opgesomd in vordering I onder b ontbreken. [A] heeft belang bij een zo compleet mogelijk medisch dossier teneinde zijn nieuwe artsen in staat te stellen zich een beeld te vormen van de te verwachten gevolgen en risico’s van behandelingen die reeds hebben plaatsgevonden dan wel behandelingen in de toekomst, opties voor alternatieve behandelingen en de staat van en de vooruitzichten met betrekking tot de gezondheid van [A] .

3.3.
Het MCL voert verweer met conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van [A] in zijn vorderingen, althans afwijzing van de vordering met veroordeling van [A] in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten ten bedrage van € 131,00.

3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst als volgt. Dit kort geding is door [A] aangespannen vanwege de omstandigheid dat het MCL weigerachtig zou zijn om bescheiden uit zijn medisch dossier te verschaffen, die het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) naar zijn zeggen nodig had om te beoordelen of hij in aanmerking komt voor een (in Nederland nog niet eerder uitgevoerde) dubbele transplantatie (hart en nieren). [A] heeft in dit verband onder meer en meermaals opgemerkt dat de vertraging, die volgens hem door het niet verstrekken van deze bescheiden is ontstaan, dermate lang heeft geduurd dat hij nu niet meer in het UMCU volgens de door dit ziekenhuis voorgestane procedure kan worden behandeld. Voor zover [A] hiermee heeft willen suggereren dat het UMCU zich op het standpunt zou stellen dat door het niet (tijdig) beschikken over relevante medische bescheiden een dubbele transplantatie thans niet meer tot de mogelijkheden behoort, waar dat eerder wel het geval zou zijn geweest, vindt deze suggestie geen steun in de feiten, met name niet in de brief van het UMCU van 6 augustus 2015. Immers, uit deze brief komt naar voren dat de operatie voor de ernstig zieke [A] te zwaar is en ook dat hij geen geschikte kandidaat voor de transplantatie is vanwege de peritoneale dialyse die hij ondergaat.

Ten aanzien van het geschil als zodanig overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

4.2.
Bij faxbericht van 17 juli 2015 heeft [A] producties overlegd, ter zake waarvan de voorzieningenrechter ter zitting van 17 juli 2015 heeft geoordeeld dat enkel de producties 8, 11, 12 en 13 worden toegestaan en dat de overige producties wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten. Ten aanzien van de wijziging van eis van [A] heeft de voorzieningenrechter ter zitting van 18 augustus 2015 geoordeeld dat deze niet in strijd is met de goede procedure en dat zij daarom recht zal doen op de gewijzigde eis.

4.3.
Gelet op de stelling van [A] dat hij het door hem gevorderde behandeljournaal en de medische bescheiden nodig heeft om buitenlandse ziekenhuizen te kunnen laten beoordelen of hij een levensreddende operatie kan ondergaan aan zijn hart en nieren, nu dit in het UMCU niet blijkt te kunnen - anders dan ten tijde van het opstellen van de dagvaarding werd verwacht -, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat [A] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, uitgezonderd de voorziening als bedoeld in r.o. 4.17.

4.4.
[A] heeft zijn vorderingen gebaseerd op de WGBO (artikel 7:445 e.v. BW). Ingevolge artikel 7:448 en 7:454 BW rust op de hulpverlener een informatie- en dossierplicht. Partijen verschillen van mening over de vraag of het MCL als hulpverlener in de zin van de WGBO kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter overweegt ter zake als volgt.

4.5.
In artikel 7:446 BW is bepaald dat de hulpverlener de natuurlijke persoon of rechtspersoon is met wie de patiënt de geneeskundige behandelingsovereenkomst sluit. Indien een arts een dienstverband heeft met het ziekenhuis is niet hij contractspartij bij de behandelingsovereenkomst maar het ziekenhuis en wordt het ziekenhuis derhalve als de hulpverlener in de zin van de WGBO aangemerkt. Indien een arts niet in loondienst van het ziekenhuis werkt, kan - afhankelijk van de inhoud van de overeenkomst tussen hem en het ziekenhuis - ofwel enkel hij als hulpverlener worden aangemerkt ofwel zowel het ziekenhuis als hij als hulpverlener worden aangemerkt (vergelijk HR 25 mei 2012, NJ 2012, 566). Tot slot kan het ziekenhuis als contractspartij worden beschouwd, wanneer zij tegenover de patiënt de schijn heeft gewekt de medische behandeling op zich te hebben genomen, ook al zouden binnen het ziekenhuis de artsen als vrije ondernemers werken en ook al zijn binnen het ziekenhuis wellicht andere regelingen getroffen (vergelijk gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23 september 2002, ECLI:NL:GHSHE:2002:AS3056).

4.6.
Het MCL heeft ten verwere aangevoerd dat niet zij maar de artsen die [A] hebben behandeld als hulpverlener in de zin van de WGBO dienen te worden beschouwd. Gelet op het vorenstaande impliceert dit onder meer dat de behandelend artsen volgens haar niet bij haar in loondienst zijn en dat op grond van de tussen haar en de artsen gesloten overeenkomst enkel de artsen als hulpverlener kunnen worden beschouwd. Het had op de weg van het MCL gelegen om dit verweer te onderbouwen door overlegging van bijvoorbeeld deze overeenkomst tussen haar en de artsen. Waar zij dit heeft nagelaten, gaat de voorzieningenrechter er voorshands als onvoldoende onderbouwd betwist vanuit dat het MCL (ook) als hulpverlener in de zin van het WGBO dient te worden beschouwd.

4.7.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat het MCL daarnaast als verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is te beschouwen en dat zij op grond van artikel 35 Wbp verplicht is op verzoek van [A] afschriften te verstrekken van bescheiden waarin persoonsgegevens van hem zijn verwerkt, zoals medische bescheiden (vergelijk HR 29 juni 2007, NJ 2007/638).

4.8.
Voor wat betreft vordering Ia om het MCL te bevelen een behandeljournaal te produceren waarin ieder bezoek en ieder contact met [A] is vastgelegd vanaf het moment dat [A] in het MCL bekend is geworden tot en met heden, volgt de voorzieningenrechter het MCL in haar standpunt dat voor deze vordering een juridische grondslag ontbreekt.

4.9.
In artikel 7:456 BW is de verplichting van de hulpverlener neergelegd om aan de patiënt desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift te verstrekken van bescheiden in het dossier dat de hulpverlener op grond van artikel 7:454 BW met betrekking tot de behandeling van de patiënt dient in te richten. Deze verplichting ziet op het verstrekken van een afschrift van bescheiden die zich reeds in het medisch dossier bevinden en strekt niet zo ver dat de hulpverlener op grond van deze bepaling kan worden verplicht tot het verstrekken van nog niet bestaande stukken die eerst nog door hem moeten worden opgesteld, zoals het gevorderde behandeljournaal.

4.10.
Ook de verplichting van het MCL om op grond van artikel 35 Wbp op verzoek van [A] afschriften te verstrekken van bescheiden waarin persoonsgegevens van hem zijn verwerkt, strekt niet zo ver dat van haar kan worden verlangd het gevorderde behandeljournaal op te stellen. Weliswaar omvat dit artikel wel de verplichting om een overzicht te verstrekken van alle zich in het medisch dossier bevindende bescheiden waarin persoonsgegevens van [A] zijn verwerkt, maar het gevorderde behandeljournaal ziet niet op een dergelijk overzicht maar op een overzicht van contactmomenten.

4.11.
Artikel 7:448 BW, waar [A] een beroep op heeft gedaan, biedt tot slot evenmin een grondslag voor de vordering tot het produceren van een behandeljournaal. In lid 1 van dit artikel is bepaald dat de hulpverlener de patiënt op duidelijke wijze, en desgevraagd schriftelijk, inlicht over het voorgenomen onderzoek en de voorgestelde behandeling en over de ontwikkelingen omtrent het onderzoek, de behandeling en de gezondheidstoestand van de patiënt. Bij het uitvoeren van deze verplichting dient de hulpverlener zich ingevolge artikel 7:448 lid 2 te laten leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijze dient te weten ten aanzien van:
a. de aard en het doel van het onderzoek of de behandeling die hij noodzakelijk acht en van de uit te voeren verrichtingen;
b. de te verwachten gevolgen en risico’s daarvan voor de gezondheid van de patiënt;
c. andere methoden van onderzoek of behandeling die in aanmerking komen;
d. de staat van en de vooruitzichten met betrekking tot diens gezondheid voor wat betreft het terrein van het onderzoek of de behandeling.
Gelet op de inhoud van de informatie die de hulpverlener dient te verstrekken, zoals gespecificeerd in lid 2 van artikel 7:448 BW, valt een behandeljournaal, waarin ieder bezoek en ieder contact met [A] is vastgelegd, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onder de informatie die op grond van artikel 7:448 BW door de hulpverlener aan de patiënt dient te worden verstrekt.

4.12.
Slotsom is derhalve dat vordering Ia dient te worden afgewezen. Voor zover vordering Ib voortborduurt op vordering Ia deelt vordering Ib het lot van vordering Ia. Voor zover vordering Ib aldus begrepen moet worden dat [A] afgifte vordert van de volgende bescheiden: 
1. Echo hart uit 2013;
2. Brieven poliklinische contacten van [functie] mw. [X] uit 2007, 2009, 2010, 2013;
3. ECG (hartfilmpje) uit 2013;
4. Interne/nefro: poliklinische contacten internist/nefroloog uit de jaren 2006 t/m 2012:
5. Lab uitslagen van de jaren 2006, 2011 en 2013;
6. Radiologie beeldmateriaal/-verslagen;
7. Alle onderzoeksinformatie in connectie met het hartkatheterisatieonderzoek van 2 juli 2012.
overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

4.13.
Het MCL heeft ten verwere aangevoerd dat uit het medisch dossier en uit navraag bij de poli cardiologie is gebleken dat:
1. in 2013 geen echo van het hart is gemaakt;
2. er geen contacten poli cardiologie zijn vastgelegd in de jaren 2007, 2009, 2010 en 2013;
3. in 2013 geen ECG is gemaakt;
4. ten aanzien van de jaren 2006 t/m 2012 geen poliklinische contacten internist/nefroloog zijn vastgelegd;
5. betreffende de jaren 2006, 2011 en 2013 geen labuitslagen in het systeem zijn te vinden;
6. al het radiologisch beeldmateriaal en de radiologische verslagen reeds zijn overgelegd op een elleboogfoto na en dat deze elleboogfoto in opdracht van de afdeling orthopedie is gemaakt;
7 alle onderzoeksinformatie in connectie met het hartkatheterisatieonderzoek van 2 juli 2012 reeds aan [A] is verstrekt.

4.14.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling voorop dat voor toewijzing van een vordering tot afgifte van stukken op straffe van verbeurte van een dwangsom, in kort geding, in hoge mate aannemelijk moet zijn dat deze stukken zich onder de gedaagde partij bevinden.

4.15.
Waar het MCL heeft betwist dat de gevorderde bescheiden als vermeld in r.o. 4.12 onder 1 t/m 5 zich in het medisch dossier van [A] bevinden en de procedure in kort geding zich niet leent voor verdere bewijsvoering op dit punt, is voorshands niet vast komen te staan dat de gevorderde bescheiden zich in het medisch dossier van [A] bevinden. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding om te veronderstellen dat het MCL bewust bescheiden voor [A] achter zou houden. Weliswaar heeft het MCL niet handig geopereerd door in eerste instantie te verklaren dat alle medische bescheiden waren overgelegd en nadien medische bescheiden te overhandigen die nog niet eerder waren overgelegd, maar mede gelet op de grote hoeveelheid bescheiden die inmiddels zijn afgegeven, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat het MCL in het bezit is van medische bescheiden die zij bewust nog niet aan [A] heeft verstrekt. De stelling van [A] dat uit het door hem overgelegde behandeljournaal van zijn huisarts blijkt dat hij in 2005, 2007, 2008, 2009, 2010, 2012, 2013, 2014 en 2015 diverse klachten heeft gehad en daarvoor mede bij het MCL onder behandeling is geweest, leidt niet tot een ander oordeel. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan uit het behandeljournaal niet worden afgeleid dat in 2013 een echo van het hart en een ECG is gemaakt en dat in 2006, 2011 en 2013 labonderzoeken hebben plaatsgevonden. Ook kan uit dit behandeljournaal, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden afgeleid dat er, afgezien van de elleboogfoto, meer radiologisch onderzoek is verricht dan de onderzoeken ter zake waarvan het radiologisch beeldmateriaal en de radiologische verslagen reeds aan [A] zijn verstrekt. Echter, ook indien er veronderstellenderwijs met [A] van wordt uitgegaan dat dit wel het geval is geweest en dat er voorts wél poliklinische contacten met de [functie] zijn geweest in de jaren 2007, 2009, 2010 en 2013 en met de [functie] in de jaren 2006 t/m 2012 kan dit [A] niet baten. Dit maakt namelijk nog niet dat voorshands vaststaat dat zich ter zake bescheiden in het medisch dossier van [A] bevinden, nu ook sprake kan zijn van een onvolledig bijgehouden dossier of van zoekgeraakte bescheiden. Voor zover dat het geval zou zijn - wat voor de voorzieningenrechter niet duidelijk is - komt dat in strijd met de dossier- en bewaarplicht, maar dat kan niet tot toewijzing van het gevorderde leiden. De verplichtingen als bedoeld in artikel 7:456 BW en artikel 35 Wbp gaan niet zo ver dat het MCL kan worden verplicht niet bestaande bescheiden alsnog te produceren en te overleggen.

4.16.
Ten aanzien van de gevorderde onderzoeksinformatie in connectie met het hartkatheterisatieonderzoek van 2 juli 2012 overweegt de voorzieningenrechter dat mr. Jongmans ter zitting heeft aangegeven dat het gaat om het beeldmateriaal behorend bij het verslag van de hartkatheterisatie van 2 juli 2012, dat [A] als productie heeft overgelegd. Indien [A] gevolgd dient te worden in zijn stelling dat dit beeldmateriaal niet bij de reeds aan hem overgelegde medische bescheiden zit, rechtvaardigt dit, anders dan [A] kennelijk meent, nog niet de conclusie dat het MCL dit beeldmateriaal heeft achtergehouden, maar kan het ook betekenen dat het beeldmateriaal niet in het dossier is opgenomen of is kwijtgeraakt. Waar niet vaststaat dat het beeldmateriaal nog voorhanden is en van het MCL, zoals hiervoor is overwogen, niet kan worden gevergd niet bestaande bescheiden alsnog te produceren en te overleggen, kan de vordering ook op dit punt niet worden toegewezen. De voorzieningenrechter hecht er wel aan op te merken dat mevrouw drs. G.E. Fukur, directiesecretaris van het MCL, ter zitting heeft toegezegd nogmaals naar dit beeldmateriaal te zullen (laten) zoeken. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat als het beeldmateriaal dan alsnog gevonden wordt dit zo spoedig mogelijk aan [A] zal worden verstrekt.

4.17.
Voor zover [A] afgifte vordert van de elleboogfoto als beschreven in r.o. 4.12 onder 6 overweegt de voorzieningenrechter dat, waar [A] niet heeft bestreden dat dit een foto is die is genomen in het kader van een orthopedische behandeling, hij niet aannemelijk heeft gemaakt welk spoedeisend belang hij heeft bij afgifte van die foto. Het gestelde spoedeisend belang houdt immers geen verband met een orthopedische behandeling maar met een levensreddende operatie aan het hart en de nieren (transplantatie).

4.18.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de primaire vorderingen zullen worden afgewezen.

4.19.
De subsidiaire vordering strekkende tot het treffen van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening zal eveneens worden afgewezen. Deze vordering is in de eerste plaats te vaag om toe te kunnen wijzen. Het ligt op de weg van de eisende partij om duidelijk te maken wat zij wil, mede om de wederpartij de gelegenheid te bieden daarop te reageren. Het is niet aan de rechter om aan partijen, bij wie over en weer grote belangen spelen, een eigen beslissing op te dringen op punten die geen onderwerp van hun rechtsstrijd zijn geweest. In de tweede plaats acht de voorzieningenrechter het samenstel van beslissingen die zij in dit vonnis binnen het kader van de rechtsstrijd neemt afdoende. Het is niet nodig om daar nog iets aan toe te voegen dat zij zelf geraden acht. De subsidiaire vordering zal derhalve eveneens worden afgewezen.

4.20.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het MCL na de eerste zitting nog een groot aantal medische bescheiden uit het medisch dossier heeft overgelegd, terwijl het MCL tijdens deze zitting had betoogd dat alles reeds was overgelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan zij zich in deze niet verschuilen achter het verweer dat de behandelend artsen tegen haar hadden gezegd dat alle (relevante) medische bescheiden waren overgelegd. Hetgeen de behandelend artsen in dit verband tegen haar hebben gezegd regardeert [A] namelijk niet, nu er in dit geding van uitgegaan moet worden dat op het MCL als hulpverlener jegens [A] de dossierplicht rust en de verplichting om aan hem desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift te verstrekken van bescheiden uit dit dossier. In het feit dat het starten van de kort geding procedure kennelijk nodig was om het MCL te bewegen meer bescheiden te overleggen dan zij reeds had gedaan, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. ECLI:NL:RBNNE:2015:4149