Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 271010 dystrofie als ongevalsgevolg niet aangetoond; schade geschat op reeds uitgekeerd bedrag

Rb Arnhem 271010 dystrofie als ongevalsgevolg niet aangetoond; schade geschat op reeds uitgekeerd bedrag
(NB: procedure aangespannen door aansprakelijke verzekeraar EJD)

3.  Het geschil
in conventie:
3.1.  Aegon heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal verklaren voor recht:
-  (primair) dat de aard en de ernst van het door [ged.conv./eis.reconv.] gestelde letsel aan het linkerbeen en de gestelde (posttraumatische) dystrofie ten gevolge van het ongeval van 2 april 1995 niet medisch is aangetoond, alsmede dat [ged.conv./eis.reconv.] ten gevolge van het ongeval van 2 april 1995 geen overig letsel heeft opgelopen en causaal verband tussen de huidige medische klachten van [ged.conv./eis.reconv.] en het ongeval van 2 april 1995 derhalve ontbreekt;
-  (subsidiair) dat de ten gevolge van het verkeersongeval van 2 april 1995 door [ged.conv./eis.reconv.] geleden en nog te lijden schade niet meer beloopt dan het door Aegon betaalde bedrag groot € 52.500,00; met veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] in de kosten en de nakosten van dit geding.

3.2.  Aan deze vordering legt zij ten grondslag de stelling dat de door [ged.conv./eis.reconv.] aan het ongeval toegeschreven, zich steeds uitbreidende klachten niet zijn terug te voeren op het verkeersongeval van 2 april 1995. Aegon voelt zich in deze stelling gesteund door de haar bekende stukken uit het medisch dossier van [ged.conv./eis.reconv.], waaruit blijkt van pre-existente klachten, vroegere en latere schadeveroorzakende gebeurtenissen die met het onderhavige ongeval niet van doen hebben en inconsequenties in de stellingen over haar klachten en de oorzaken daarvan aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv.].

3.3.  [ged.conv./eis.reconv.] voert verweer tegen het gevorderde. De gronden daarvan zullen hierna, bij de weergave van het geschil in reconventie, worden weergegeven.

in reconventie:
3.4.  [ged.conv./eis.reconv.] heeft gevorderd dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren:
(primair)
1    dat Aegon op basis van de conclusies die door [arts6] in 2007 in zijn expertiserapportage zijn getrokken, onder meer in de beantwoording van de door partijen gestelde vragen, voor wat betreft de PTD die na 1995 is ontstaan, en het door Dr. [arts6] vastgestelde lichte schedel/hersenletsel als gevolg van de commotio cerebri, alsmede de neuropsychologische klachten en psychische stoornissen als vastgesteld door Nouws, [arts4] en [arts6], volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van deze klachten en beperkingen en de schade die daaruit voor [ged.conv./eis.reconv.] is voortgevloeid en in de toekomst nog zal voortvloeien, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
2    dat er tussen partijen overeenstemming is over 10% b.i.g.p. als gesteld door [naam adviseur] in 2007 en wordt erkend door [ged.conv./eis.reconv.];
(subsidiair)
3    hetgeen de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
met veroordeling van Aegon in de proceskosten.

3.5.  Aegon heeft verweer gevoerd, dat inhoudelijk (vrijwel) overeenkomt met hetgeen zij in conventie ter staving van haar vorderingen heeft aangedragen.

4.  De beoordeling
in conventie en in reconventie:
4.1.  In wezen zijn de vorderingen in conventie en in reconventie elkaars spiegelbeeld, zodat er aanleiding is deze gezamenlijk te beoordelen.

ongevalsgevolgen

4.2.  De partijen zijn erover verdeeld welk letsel [ged.conv./eis.reconv.] direct en/of indirect heeft opgelopen bij en/of door het ongeval in 1995. [ged.conv./eis.reconv.] stelt daarover bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie kort gezegd het volgende. Zij heeft tijdens het ongeval haar linker been gestoten en daardoor letsel opgelopen in de vorm van post-traumatische dystrofie aan dat been. Hierdoor is zij onvast ter been geworden en in 1997 in de badkamer ten val gekomen, waardoor vergelijkbare klachten aan haar linker onderarm/pols zijn ontstaan. Uiteindelijk is door de dystrofieklachten aan het linker been (indirect) ook dystrofie ontstaan aan haar rechter been. Daarnaast is [ged.conv./eis.reconv.] tijdens het ongeval met haar hoofd tegen de rechter middenstijl van de auto geklapt. Zij heeft kortdurend het bewustzijn verloren. Vrij spoedig na het ongeval heeft zij hoofdpijn, nekpijn, cognitieve klachten en een gedragsverandering ontwikkeld. Ook de inmiddels opgetreden oogklachten wijt zij aan het ongeval. Aegon betwist primair dat tussen de door [ged.conv./eis.reconv.] gestelde dystrofieklachten links en het ongeval van 1995 causaal verband bestaat, onder verwijzing naar bij [ged.conv./eis.reconv.] daarvoor al bestaande - maar door [ged.conv./eis.reconv.] volgens Aegon aanvankelijk verzwegen - klachten. Subsidiair meent Aegon dat het causaal verband tussen het ongeval en de schade wordt doorbroken door de dystrofieklachten die [ged.conv./eis.reconv.] aan haar linker arm heeft ontwikkeld na de val in 1997 en later ontstane dystrofieklachten aan haar rechter voet, die geen van alle verband houden met het ongeval van 1995. Verder blijkt volgens Aegon uit niets dat [ged.conv./eis.reconv.] door het ongeval kampt met de overige klachten. Uit niets blijkt dat zij bij het ongeval ook haar hoofd heeft gestoten en daardoor hoofdletsel heeft opgelopen. In het (verzekerings-)geneeskundig dossier van [ged.conv./eis.reconv.] worden dergelijke klachten pas jaren ná het ongeval vermeld, op basis van enkel de - inconsistente - mededelingen daarover van [ged.conv./eis.reconv.] zelf. Intussen heeft [ged.conv./eis.reconv.] sinds 1995 nog verschillende valpartijen en ongevallen doorgemaakt die tot de beweerde klachten kunnen hebben geleid, aldus Aegon. Ook de oogklachten hebben volgens Aegon niet met het ongeval van 1995 van doen.

linker beenletsel

4.3.  Op zichzelf zijn er voldoende aanwijzingen dat [ged.conv./eis.reconv.] tijdens het ongeval van april 1995 haar linker knie heeft gestoten. Weliswaar zijn de precieze omschrijvingen daarvan van [ged.conv./eis.reconv.] aan de diverse (para)medici niet erg consistent - het ene moment heeft zij haar been gestoten, het andere heeft het been beklemd gezeten - , maar mede gezien de bevestiging op dit punt door [betrokkene1] in zijn schriftelijke verklaring van 1999 (zie onder 2.13) kan daarvan worden uitgegaan. De vraag die vervolgens voorligt, is of als vaststaand kan worden aangenomen dat [ged.conv./eis.reconv.] dáárdoor posttraumatische dystrofieklachten aan haar linker been heeft ontwikkeld.

causaal verband met ongeval?

4.4.  Uit het door [ged.conv./eis.reconv.] overgelegde medisch en verzekeringsgeneeskundig dossier blijkt dat zij vóór het ongeval van 1995 al bekend was met posttraumatische dystrofieklachten aan haar linker (onder)been en/of voet alsmede dat zij tot aan het ongeval leed aan instabiliteitsklachten van het linker been. Eind jaren tachtig heeft [ged.conv./eis.reconv.] na een enkelfractuur dergelijke klachten ontwikkeld en zich onder behandeling gesteld van prof. [arts1], specialist op dit gebied. In 1993, toen [ged.conv./eis.reconv.] in verband met letsel aan haar linker knie medische behandeling nodig had, heeft zij zich weer enkele malen gemeld op het spreekuur voor posttraumatische dystrofie. Na genezing van het kniebandletsel is zij blijven kampen met instabiliteitsklachten aan haar linkerbeen, zo volgt uit de brieven van (de collega van) prof. [arts1]. In november 1995, circa een half jaar na het verkeersongeval, heeft zij zich opnieuw met dergelijke klachten op zijn spreekuur gemeld (zie onder 2.2). Aan hem heeft [ged.conv./eis.reconv.] toen meegedeeld dat zij in april 1995 een verkeersongeval had meegemaakt en dat haar been daarbij beklemd heeft gezeten. Op die grond heeft prof. [arts1] de door [ged.conv./eis.reconv.] geuite posttraumatische dystrofie klachten als een gevolg van dat ongeval gezien. In een brief van 11 december 2003 heeft prof. [arts1] volgens dr. [arts4] (zie voor diens rapport onder 2.19) geconcludeerd dat de klachten van [ged.conv./eis.reconv.] zijn terug te voeren op het ongeval van 23 oktober 1989 en dat het ongeval van maart [bedoeld zal zijn: april; rb] 1995 leidde tot een recidief van de klachten.

4.5.  Daar staat tegenover dat [ged.conv./eis.reconv.] in augustus 1996 aan de verzekeringsarts van het GAK in het kader van haar medische voorgeschiedenis niet het ongeval als oorzaak van haar klachten heeft vermeld, doch heeft meegedeeld dat zij bij het opstaan vanuit zit door de linker enkel was gegaan, dat het twee jaar redelijk was gegaan, maar dat de klachten op dat moment in volle hevigheid weer terug kwamen, dat zij bandletsel had opgelopen en dat zij na een week een rode, koude enkel had, met weinig gevoel in de tenen, transpireren en veel pijn rondom het hielbeen uitstralend naar de tenen en met minder gevoel in de voetzool en dat zij nog snel door de enkel zakte (zie onder 2.5). Ter comparitie is namens [ged.conv./eis.reconv.] - [ged.conv./eis.reconv.] zelf is niet verschenen - geen plausibele verklaring gegeven voor deze afwijkende verklaring voor het ontstaan van de klachten aan haar linker onderbeen. Het mag dan volgens de advocaat ‘slechts’ door de verzekeringsarts zijn opgetekend, maar de bovengenoemde passage is vermeld onder het kopje ‘huidige anamnese’, hetgeen erop duidt dat het door [ged.conv./eis.reconv.] zelf aan de verzekeringsarts verstrekte informatie betreft. Ook in de nadien verschenen verzekeringsgeneeskundige rapporten en de overige medische informatie ontbreekt iedere verwijzing naar het verkeersongeval van april 1995 als oorzaak van de klachten aan het linker been (zie onder 2.3 e.v.). De huisartsenkaart van [ged.conv./eis.reconv.] uit die periode bevat, voor zover leesbaar en relevant, een consult op 29 september 1995, maar een aantekening van de huisarts met betrekking tot dystrofieklachten, al dan niet in relatie tot het ongeval, is in die aantekening niet te lezen. Het door de partijen gezamenlijk ingewonnen rapport van Dr. [arts4] (zie onder 2.19) biedt geen overtuigende steun voor de stelling van [ged.conv./eis.reconv.] dat zij door alleen het ongeval posttraumatische dystrofieklachten aan haar linkeronderbeen heeft. De door Dr. [arts4] vermelde conclusie van prof. [arts1] van 11 december 2003 gaat daarvan niet uit. Ook het rapport van Dr. [arts6] (zie onder 2.21) biedt geen steun voor de stelling van [ged.conv./eis.reconv.]. Dr. [arts6] heeft zijn conclusie dat door het ongeval van april 1995 posttraumatische dystrofie is opgetreden slechts gegrond op de brieven van prof. [arts1].

4.6.  Anders dan [ged.conv./eis.reconv.] voorstaat, is er in het licht van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden geen aanleiding een nieuw orthopedisch onderzoek - of onderzoek door een van de door Dr. [arts4] gesuggereerde medisch specialisten - te gelasten ter beantwoording van de vraag of de in november 1995 door prof. [arts1] geconstateerde dystrofische verschijnselen volledig veroorzaakt zijn door het ongeval in april 1995. Niet valt te verwachten dat enig medisch specialist die vraag - mede in het licht van hetgeen hiervoor, onder 4.5 is overwogen - thans nog met voldoende mate van zekerheid zal kunnen beantwoorden. Op grond van het al het voorgaande, in het bijzonder de bevindingen van prof. [arts1] als specialist op het gebied van posttraumatische dystrofie bezien in samenhang met het feit dát [ged.conv./eis.reconv.] haar linker been heeft gestoten en het gegeven dat een dergelijk incident de oorzaak kan zijn van recidive van dystrofie, acht de rechtbank het op zichzelf voldoende aannemelijk dat [ged.conv./eis.reconv.] door het ongeval van april 1995 een opleving of verergering van de al bestaande posttraumatische dystrofieklachten aan haar linker onderbeen heeft opgelopen. Dit zal dan ook bij de verdere beoordeling van het geschil tot uitgangspunt worden genomen.

indirect armletsel

4.7.  De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of de dystrofieklachten aan de linker onderarm/hand van [ged.conv./eis.reconv.] ten gevolge van de val in de badkamer in 1997, eveneens als - indirect - ongevalsgevolg kunnen worden beschouwd. [ged.conv./eis.reconv.] beantwoordt die vraag bevestigend. Zij stelt dat zij door het ongeval van april 1995 onvast ter been was en daardoor is gevallen. Aegon heeft deze stelling betwist, met een beroep op het UWV-dossier. Volgens Aegon blijkt daaruit dat [ged.conv./eis.reconv.] al vóór het ongeval van 1995 kampte met instabiliteitsklachten en dat zij zowel voor als na het kniebandletsel van 1993 vaak is gevallen en verzwikkingen heeft doorgemaakt.

4.8.  Inderdaad blijkt uit het GAK/UWV-dossier, dat op dit punt ter comparitie uitgebreid is besproken, van vóór het ongeval van 1995 al bestaande instabiliteit van het linker been van [ged.conv./eis.reconv.]. In het bijzonder valt op dat [ged.conv./eis.reconv.] zelf in 1993 heeft geschreven, in het kader van haar aanvraag bij het GAK voor een bepaald soort kniebrace, dat zij die nog jaren zou moeten dragen, naast de bevindingen van prof. [arts1] in 1993 (zie onder 2.2). Bij deze stand van zaken is niet zonder meer aannemelijk dat de valpartij in de badkamer in 1997 het gevolg is van door het ongeval in 1995 veroorzaakte instabiliteitsklachten. Het had op de weg van [ged.conv./eis.reconv.] gelegen, in het licht van de gemotiveerde en gedocumenteerde betwisting daarvan door Aegon, haar stelling nader te onderbouwen met concrete feiten en omstandigheden. Nu zij dit heeft nagelaten, geldt dat zij niet voldaan heeft aan de op haar rustende stelplicht. Voor een - ambtshalve - bewijsopdracht ziet de rechtbank aanknopingspunten noch aanleiding. De stelling van [ged.conv./eis.reconv.] omtrent de klachten aan haar linker onderarm/hand als (indirect) ongevalsgevolg kan daarmee niet als vaststaand worden aangenomen en zal dus bij de verdere beoordeling niet tot uitgangspunt kunnen worden genomen.

hoofdletsel

4.9.  De stellingen van [ged.conv./eis.reconv.] dat zij tijdens het verkeersongeval van april 1995 hard haar hoofd heeft gestoten en dat zij dientengevolge ‘vrij spoedig na het ongeval’ last had van hoofd-, nek- en cognitieve klachten alsmede gedragsverandering worden, zoals Aegon terecht heeft aangevoerd, niet gedragen door het (medisch) dossier. Slechts op de huisartsenkaart van [ged.conv./eis.reconv.] is een aantekening van juli 1995 te vinden waarin wordt gezinspeeld op ‘moeheid’, ‘slecht slapen’ en ‘petit mal’ (volgens het zakwoordenboek der geneeskunde van Coëlho, 28e druk een verouderde term voor absences). Voor het overige bevat geen (verzekerings-)geneeskundig stuk tot in 1997, na de val in de badkamer, enige verwijzing naar deze klachten. In het bijzonder het verzekeringsgeneeskundig rapport van 12 augustus 1996 (zie onder 2.5) vermeldt daaromtrent niets. In het arbeidsdeskundig rapport van 5 september 1997 (zie onder 2.11) wordt voor het eerst gewag gemaakt van concentratieproblemen. De oorzaak daarvoor wordt echter niet vermeld. Wel wordt vermeld dat vanwege de beperkingen voor lopen en het gebruik van haar linkerhand [ged.conv./eis.reconv.] ongeschikt is voor haar eigen werk. Kennelijk speelden andere dan die klachten daarbij geen rol. Pas in 2000, in het kader van een herkeuring door het GAK, is er sprake van beperkingen in verband met concentratieproblemen volgens de verzekeringsarts. Ook dan wordt niets over de oorzaak vermeld (zie onder 2.15). Dr. [arts6] acht het volgens zijn rapportage (zie onder 2.21) zeer waarschijnlijk dat [ged.conv./eis.reconv.] door het ongeval een licht traumatisch schedel/hersenletsel heeft opgelopen. Dr. [arts6] baseert dat op de amnesie (= geheugenverlies) die [ged.conv./eis.reconv.] voor het ongeval zou hebben gehad en gaat ervan uit dat [ged.conv./eis.reconv.] een schedeltrauma heeft doorgemaakt. Dat daadwerkelijk sprake is geweest van een schedeltrauma (het stoten van het hoofd) tijdens het ongeval, staat met deze passage in het rapport van Dr. [arts6] echter niet vast. Het is in wezen slechts de weergave van wat [ged.conv./eis.reconv.] hem heeft verteld. Hetzelfde geldt voor de beweerde amnesie voor het ongeval. Uit de verklaring die [ged.conv./eis.reconv.] destijds aan de schaderegelaar van Aegon heeft afgelegd, blijkt geenszins van enige amnesie rondom het ongeval (zie onder 2.14). Integendeel, [ged.conv./eis.reconv.] heeft toen aan Aegon verslag gedaan van feiten en omstandigheden van vóór, tijdens en na het ongeval. Op grond hiervan moet het ervoor worden gehouden dat niet alleen niet is komen vast te staan dat sprake is van amnesie, maar dat ook niet kan worden uitgegaan van kortdurend bewustzijnverlies, zoals [ged.conv./eis.reconv.] in deze procedure heeft gesteld. Met Aegon is de rechtbank van oordeel dat Dr. [arts6] in zijn conclusie over het licht schedel/hersentrauma dan niet kan worden gevolgd. Overigens valt op dat Dr. [arts6] zelf betwijfelt of de door [ged.conv./eis.reconv.] gemelde (maar door hem niet onderzochte) zeer ernstige cognitieve en gedragsmatige stoornissen door een dergelijk - licht - schedeltrauma zouden kunnen worden verklaard. Voor zover in het kader van deze procedure al waarde kan worden gehecht aan de uitlatingen van de neuropsycholoog Nouw geldt dat ook die slechts zijn gebaseerd op mededelingen van [ged.conv./eis.reconv.]. Vervolgens valt op dat Nouw heeft genoteerd dat [ged.conv./eis.reconv.] de oorzaak van haar cognitieve klachten in posttraumatische spierdystrofie ziet (zie onder 2.22). Dat strookt weer niet met de stelling van [ged.conv./eis.reconv.] dat zij haar hoofd heeft gestoten tijdens het ongeval en dat dát de oorzaak van die klachten is. De door Nouw geconstateerde organische gedragsverandering is door de huisarts in 2007 op de huisartsenkaart van [ged.conv./eis.reconv.] genoteerd. Het zou kunnen dat sprake is van een dergelijke gedragsverandering, maar een objectieve aanwijzing voor het ongeval als oorzaak daarvan is in de medische stukken niet te vinden. Ook de recente bevindingen van de neuroloog Bruijn (zie onder 2.24) zijn gebaseerd op informatie van alleen [ged.conv./eis.reconv.] zelf. De door hem op de MRI van de hersenen van [ged.conv./eis.reconv.] gevonden, minimale witte stof afwijkingen zijn volgens hem aspecifiek. Bezien in het kader van zijn verdere bevindingen kan daaruit niet worden opgemaakt dat die afwijkingen verband houden met het ongeval, laat staan de door [ged.conv./eis.reconv.] geuite klachten. Daar komt bij dat uit het medisch dossier inderdaad valt op te maken, zoals Aegon stelt, dat [ged.conv./eis.reconv.] sinds 1995 een aantal valpartijen en ongelukken heeft meegemaakt, waardoor eveneens niet zonder meer kan worden aangenomen dat (juist) het ongeval van 1995 tot die witte stofafwijkingen heeft geleid. Overigens heeft Bruijn ondanks die bevindingen niet geconcludeerd dat sprake is van neurologische afwijkingen. Verder is nog van (bijkomend, niet doorslaggevend) belang hetgeen [betrokkene1] heeft verklaard tegenover de schaderegelaar van Aegon in 1999 (zie onder 2.13): [ged.conv./eis.reconv.] heeft slechts over pijn in haar knie geklaagd en niet over pijn in haar hoofd. Volgens hem heeft zij pas later verteld dat ze ook haar hoofd had gestoten.

4.10.  Ter comparitie is ter onderbouwing van het gestelde hoofdletsel nog verwezen naar de brief van de vader van [ged.conv./eis.reconv.] aan Nouw. Volgens die brief is de huisarts er kort na het ongeval bijgeroepen, toen er [ged.conv./eis.reconv.] naast beenklachten ook erg van de kaart bleek te zijn. De huisarts heeft toen volgens de vader van [ged.conv./eis.reconv.] gezegd dat er mogelijk sprake was van overspannenheid en dat in verband met de aanrijding en het geschetste beeld erna niet onwaarschijnlijk sprake was van een hersenschudding. Namens [ged.conv./eis.reconv.] is getuigenbewijs aangeboden van wat de vader de huisarts heeft horen zeggen.

4.11.  De rechtbank zal [ged.conv./eis.reconv.] niet toelaten tot het leveren van dit getuigenbewijs. Indien er - veronderstellenderwijs - van wordt uitgegaan dat na getuigenverhoor komt vast te staan dat de huisarts tijdens een huisbezoek aan [ged.conv./eis.reconv.] kort na het ongeval de hiervoor weergegeven opmerkingen heeft gemaakt, kan (enkel) op grond daarvan in het licht van alle overige hiervoor (onder 4.9) genoemde feiten en omstandigheden niet als vaststaand worden aangenomen dat [ged.conv./eis.reconv.] ten gevolge van het ongeval van april 1995 ook hoofdletsel heeft opgelopen met de gestelde hoofd-, nek-, cognitieve en psychische klachten tot gevolg. Het aangeboden getuigenbewijs wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.

4.12.  Het is bij deze stand van zaken ook niet zinvol een psychiater een neuropsychologisch onderzoek te laten uitvoeren. De rechtbank zal dan ook niet tot de benoeming van een psychiater overgaan voor een onderzoek naar deze en/of eventuele psychische klachten van [ged.conv./eis.reconv.]. Het ter comparitie namens haar geuite vermoeden dat die door het ongeval zijn veroorzaakt, gevolgd door de opmerking dat er ondanks de verdere gebeurtenissen in het leven van [ged.conv./eis.reconv.] voor een deel waarschijnlijk wel causaal verband bestaat met het ongeval, biedt daarvoor onvoldoende concrete aanknopingspunten.

4.13.  Op grond van het voorgaande zal bij de verdere beoordeling niet tot uitgangspunt kunnen worden genomen dat de door [ged.conv./eis.reconv.] gestelde hoofd-, nek-, cognitieve en psychische klachten aan het ongeval moeten worden toegeschreven.

overige klachten

4.14.  Ook de oogklachten en de dystrofieklachten die [ged.conv./eis.reconv.] stelt aan haar rechtervoet te hebben opgelopen kunnen niet als gevolg van het ongeval van 1995 worden beschouwd. Voor een dergelijke conclusie bieden de stellingen van de partijen, bezien in het licht van de overgelegde stukken, namelijk geen aanleiding.

in reconventie:

4.15.  Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, kunnen de eerste twee door [ged.conv./eis.reconv.] gevorderde verklaringen voor recht niet worden toegewezen. Met betrekking tot de verklaring voor recht inzake het percentage blijvende invaliditeit van de gehele persoon (10%) wordt nog overwogen dat, wat er ook zij van de berichten van de medisch adviseur [naam adviseur] van Aegon, gesteld noch gebleken is dat tussen (een bevoegde vertegenwoordiger van) Aegon en [ged.conv./eis.reconv.] daarover overeenstemming is bereikt.

4.16.  De derde gevorderde verklaring voor recht is te onbepaald en reeds daarom niet voor toewijzing vatbaar.

in conventie:

4.17.  Gelet op hetgeen onder 4.6 is overwogen en beslist, geldt als uitgangspunt in deze procedure dat [ged.conv./eis.reconv.] door het ongeval van april 1995 een opleving of verergering van de al bestaande posttraumatische dystrofieklachten aan haar linker onderbeen heeft opgelopen. De aard van dit letsel en enig causaal verband tussen dat letsel en het ongeval staan daarmee vast. Voor zover de primair gevorderde verklaring voor recht hier op ziet, moet zij worden afgewezen.
4.18.  De primair gevorderde verklaring voor recht ziet ook op de door [ged.conv./eis.reconv.] gestelde ernst van de aan het ongeval toe te schrijven posttraumatische dystrofieklachten van haar linker onderbeen. Die ernst wordt inderdaad, zoals Aegon stelt, op basis van het medisch dossier niet aangetoond. Weliswaar is [ged.conv./eis.reconv.] in het najaar van 1995 volledig uitgevallen voor haar werk, maar zij heeft die werkzaamheden in 1996 weer gedeeltelijk hervat. De stelling van [ged.conv./eis.reconv.] dat zij sinds 1996 in een rolstoel verblijft in verband met ‘pijn in de benen’ vindt geen steun in het dossier. Over de noodzaak voor [ged.conv./eis.reconv.] zich in 1996 met behulp van krukken te verplaatsen, zoals zij kennelijk deed, is door de verzekeringarts van het GAK opgemerkt dat die volgens hem ontbrak (zie onder 2.5). De klachten aan het linker been hebben volgens de GAK-beschikking van 17 oktober 1996 tot een beperkte mate (45-55%) van arbeidsongeschiktheid geleid (zie onder 2.6). Uit het rapport van de WAO-keuring van 16 april 1997 blijkt dat die beenklachten stabiel waren, maar dat [ged.conv./eis.reconv.] door de val in de badkamer dystrofieklachten aan haar linker pols en hand heeft ontwikkeld. Het moet ervoor worden gehouden dat haar mate van arbeidsongeschiktheid vanwege die klachten in april 1997 is toegenomen en op 80-100% is vastgesteld (zie onder 2.8 en 2.9). Betekenis komt ook toe aan de opmerking van Dr. [arts4], die tegenover de door [ged.conv./eis.reconv.] geuite ernstige klachten plaatst dat zijn (eigen) bevindingen na onderzoek relatief mild zijn (zie onder 2.19). Het voorgaande is aanleiding dit onderdeel van de verklaring voor recht toe te wijzen.
4.19.  Hetzelfde geldt, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.7 tot en met 4.14 is overwogen en beslist, met betrekking tot de verklaring voor recht voor zover die ziet op ‘overig’ letsel.
4.20.  Aangezien de primair gevorderde verklaring voor recht ten dele wordt afgewezen, wordt toegekomen aan de beoordeling van de subsidiair gevorderde verklaring voor recht. Ter beoordeling daarvan zal, zo mogelijk, een inschatting moeten worden gegeven van de schade van [ged.conv./eis.reconv.] die aan de opleving of verergering van de posttraumatische dystrofieklachten aan haar linker onderbeen/voet kan worden toegerekend. Aegon meent dat de looptijd van de schade is beperkt tot 1997, aangezien vanaf dat moment andere, niet ongevalsgerelateerde gebeurtenissen [ged.conv./eis.reconv.] beperkingen op allerlei gebied hebben bezorgd en overigens, mede op grond van de bevindingen van Dr. [arts6], aannemelijk is dat [ged.conv./eis.reconv.] op enig moment ook zonder het ongeval van 1995 posttraumatische dystrofieklachten zou hebben ontwikkeld. Aegon heeft bij het bepalen van het door haar ter eenzijdige afwikkeling uitgekeerde bedrag ad EUR 52.500,00 voor ogen gehad: kosten voor huishoudelijke hulp (3 jaren x 8 uren per week à EUR 12,50 x 52 weken = EUR 15.600,00), verlies zelfwerkzaamheid (EUR 1.000,00 x 3 jaren = EUR 3.000,00) en smartengeld (EUR 12.500,00 in het kader van de afdoening buiten rechte, terwijl eigenlijk niet meer dan EUR 7.500,00 gerechtvaardigd zou zijn). De optelsom van deze bedragen beloopt EUR 31.100,00, maar met het oog op een regeling in der minne heeft zij [ged.conv./eis.reconv.] nog EUR 21.400,00 extra betaald, aldus Aegon. [ged.conv./eis.reconv.] betwist dat sprake is van doorbreking van genoemd causaal verband en meent dat naast de door Aegon genoemde schadeposten ook verlies van arbeidsvermogen zal moeten worden begroot.

4.21.  De stellingen van [ged.conv./eis.reconv.] dat naast de klachten aan haar linker been ook alle andere door haar inmiddels ondervonden klachten direct of indirect het gevolg zijn van het ongeval van 1995 zijn hiervoor reeds verworpen. Voor de begroting van haar schade kan daarvan dus niet worden uitgegaan. Wel geldt als uitgangspunt dat door het ongeval van 1995 [ged.conv./eis.reconv.] een opleving of verergering van de posttraumatische dystrofieklachten aan haar linker onderbeen heeft doorgemaakt. De daaraan in redelijkheid toe te rekenen schade moet door Aegon worden vergoed. Bij die - in verband met de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade in beginsel: ruime - toerekening zal echter ook rekening moeten worden gehouden met de [ged.conv./eis.reconv.] nadien overkomen gebeurtenissen en de nadien door [ged.conv./eis.reconv.] ontwikkelde, niet ongevalsgerelateerde klachten.

4.22.  De rechtbank acht het, in aanmerking genomen dat [ged.conv./eis.reconv.] vóór het ongeval arbeidsgeschikt was, op zichzelf voldoende aannemelijk dat (aanvankelijk) de opleving/verergering van de dystrofieklachten aan het linker onderbeen de oorzaak zijn voor de in het najaar van 1995 ingetreden volledige en per 1996 geconstateerde gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van [ged.conv./eis.reconv.]. Zij heeft door die klachten lichte beperkingen bij, kort gezegd, het staan en lopen ondervonden. Vanaf maart/april 1997 heeft [ged.conv./eis.reconv.], die linkshandig is, er echter beperkingen van het gebruik van haar linker arm/hand bijgekregen en zijn, naar haar eigen zeggen, ook cognitieve beperkingen haar parten gaan spelen, in steeds verder toenemende mate. Dystrofieklachten aan het rechter been, oogklachten en psychische klachten kwamen daar nog bij. Blijkens het (verzekerings-)geneeskundig dossier hebben zich ook na 1997 nog allerlei val- en zwikpartijen voorgedaan. Op grond van dit alles ligt het in de rede vanaf een nader te bepalen moment het causaal verband tussen de uit het ongeval voortvloeiende schade voor [ged.conv./eis.reconv.] en het ongeval niet langer aanwezig te achten. Ook de opmerking van Dr. [arts6] (zie onder 2.22) over de reële kans dat [ged.conv./eis.reconv.] ook zonder het ongeval van 1995 posttraumatische dystrofieklachten zou hebben kunnen ontwikkelen draagt bij tot deze beslissing.

4.23.  Bij het bepalen van het moment waarop genoemd causaal verband niet langer aanwezig wordt geacht doet zich de moeilijkheid voor dat door het complex van gebeurtenissen die [ged.conv./eis.reconv.] de door haar gestelde lichamelijke en geestelijke beperkingen bezorgen dit moment niet nauwkeurig worden vastgesteld. De rechtbank ziet in het onderhavige geval te weinig mogelijkheden voor het (al dan niet met behulp van nadere deskundigenberichten) vaststellen van met voldoende zekerheid vaststaande, nauwkeurige uitgangspunten ter bepaling van dit moment en, in het verlengde daarvan, de schade van [ged.conv./eis.reconv.]. Op grond van dit alles zal de rechtbank met gebruikmaking van haar bevoegdheid daartoe (art. 6:97 BW) een beredeneerde, globale schatting maken van deze schade, teneinde te kunnen beoordelen of Aegon die al dan niet heeft vergoed met het door haar aan [ged.conv./eis.reconv.] betaalde bedrag.

4.24.  Voor de looptijd van de aan het ongeval toe te rekenen schade is er, objectief gezien, aanleiding het moment van de val in de badkamer in maart 1997 te beschouwen als het moment waarop het causaal verband tussen de financiële gevolgen van de toegenomen linker onderbeenklachten met het ongeval werd verbroken. Immers, vanaf dat moment raakte [ged.conv./eis.reconv.] beperkt in het gebruik van haar linkerhand, terwijl zij linkshandig is. De rechtbank sluit zich echter aan bij de door Aegon ook in deze procedure aangehouden looptijd van drie jaren, te rekenen vanaf de datum van het ongeval. Met betrekking tot de van april 1995 - april 1998 geleden schade wegens kosten huishoudelijke hulp, verlies van zelfwerkzaamheid en verlies van arbeidsvermogen en inzake het (los van enige looptijd te begroten) smartengeld wordt het volgende overwogen.

4.25.  Uit de stellingen daarover van Aegon begrijpt de rechtbank dat zij aan [ged.conv./eis.reconv.] EUR 12.500,00 aan smartengeld heeft uitgekeerd met het oog op een regeling in der minne. Aegon heeft daarbij echter de kanttekening geplaatst dat een smartengeld van EUR 7.500,00 normaal gesproken passend zou zijn geweest bij dit aan het ongeval toe te rekenen, beperkte letsel. Naar het oordeel van de rechtbank zou het aan [ged.conv./eis.reconv.] in verband met de gevolgen van het ongeval van 1995 toe te kennen smartengeld, rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, het bedrag van EUR 7.500,00 zeker niet overstijgen.

4.26.  Tegen de door Aegon gehanteerde (in het licht van het aan het ongeval toe te rekenen letsel: ruimhartige) schatting van [ged.conv./eis.reconv.]s behoefte aan huishoudelijke hulp (8 uren per week gedurende 52 weken per jaar) en het door Aegon gehanteerde uurtarief (EUR 12,50 per uur, hetgeen naar de in de periode 1995-1998 geldende maatstaven hoog is) is door [ged.conv./eis.reconv.] niets ingebracht. De rechtbank acht het aannemelijk dat Aegon deze schadepost van [ged.conv./eis.reconv.] met betaling van EUR 15.600,00 in elk geval volledig heeft vergoed.

4.27.  Concrete bezwaren tegen de door Aegon gehanteerde begroting van het verlies van zelfwerkzaamheid van [ged.conv./eis.reconv.] van EUR 1.000,00 per jaar zijn evenmin aangevoerd. De uitkering van EUR 3.000,00 in totaal voor deze schadepost komt de rechtbank niet onredelijk voor. Ter illustratie verwijst de rechtbank naar de bedragen die in de richtlijn Zelfwerkzaamheid van de (inmiddels) Letselschaderaad tot uitgangspunt worden genomen. Het bedrag van EUR 1.000,00 per jaar komt overeen met het tarief dat vanaf medio 2006 tot dit jaar gold voor de ‘duurste’ categorie: een slachtoffer in het bezit van een eigen woning met tuin dat gewoon was daaraan al het onderhoud zelf te doen.

4.28.  Dan het verlies van arbeidsvermogen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het verlies van arbeidsvermogen van [ged.conv./eis.reconv.] over de periode april 1995 - april 1998 dat aan het ongeval van 1995 kan worden toegerekend uitkomt boven het bedrag van EUR 21.400,00. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat aan [ged.conv./eis.reconv.] gedurende het eerste ziektejaar (van 19 september 1995 tot 19 september 1996) door haar werkgever het loon (van toen: fl. 6.000,00 oftewel EUR 2.723,00 bruto per maand, zo blijkt uit het verzekeringsgeneeskundig dossier) volledig zal zijn doorbetaald. Vanaf 19 september 1996 tot 18 april 1997 heeft [ged.conv./eis.reconv.] gedeeltelijk gewerkt en gedeeltelijk een WAO-uitkering genoten. Vanaf 18 april 1997 is zij door de inmiddels opgelopen klachten aan de linker onderarm/hand volledig van een WAO-uitkering afhankelijk geworden, naar wordt aangenomen tot aan april 1998, maar het financiële nadeel van deze toegenomen arbeidsongeschiktheid staat niet in verband met het ongeval en kan daarom niet als schade aan Aegon worden toegerekend. Het komt er, globaal gerekend, op neer dat [ged.conv./eis.reconv.] door het ongeval gedurende (afgerond) 19 maanden niet haar volledige inkomen uit arbeid heeft ontvangen, maar deels op een combinatie van een deel van dat inkomen met een (relatief lagere) deeluitkering op basis van 45-55% arbeidsongeschiktheid was aangewezen. Dat zij daardoor in die periode per maand meer netto-inkomen heeft misgelopen dan (EUR 21.400,00 gedeeld door 19 maanden) EUR 1.126,00, acht de rechtbank niet aannemelijk. Met de extra betaling door Aegon van EUR 21.400,00 wordt het verlies van arbeidsvermogen van [ged.conv./eis.reconv.] geacht volledig te zijn vergoed.

4.29.  Op grond van al het voorgaande kan de subsidiair gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.

in conventie en in reconventie:

4.30.  In de conventie heeft [ged.conv./eis.reconv.] te gelden als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. In de reconventie is zij volledig in het ongelijk gesteld. Zij zal daarom in de kosten van de beide procedures worden veroordeeld. LJN BO3995