Rb Arnhem 280307 verbaal en fysiek geweld, dreigen met dood en gooien bierglas; eigen schuld
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 28-03-07 verbaal en fysiek geweld, dreigen met dood en gooien bierglas; eigen schuld bezoeker bar
10. Waar het bij de beoordeling van een beroep op eigen schuld, zoals hier, om gaat is of er omstandigheden aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen die aan [eiser] kunnen worden toegerekend. In dat geval wordt in beginsel de schadevergoedingsplicht van de aansprakelijke persoon geheel of gedeeltelijk verminderd, tenzij de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht geheel in stand blijft wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten (art. 6:101 lid 1 BW). In dat verband is [gedaagde sub 1] bij tussenvonnis van 13 oktober 2004 opgedragen te bewijzen dat [eiser] zonder noodzaak bierglazen heeft gegooid, diverse malen zowel verbaal als fysiek geweigerd heeft om [gedaagde sub 2] te verlaten en [gedaagde sub 1] heeft bedreigd met de dood.
11. De verklaringen van de (in het tussenvonnis van 7 september 2005 in rechtsoverweging 5 opgenomen) getuigen [eiser], [gedaagde sub 1] en Langeveld stemmen in zoverre met elkaar overeen, dat daaruit kan worden afgeleid dat [eiser] zowel verbaal als fysiek heeft geweigerd [gedaagde sub 2] te verlaten, alsmede dat hij [gedaagde sub 1] impliciet heeft bedreigd met de dood. Vast staat immers dat [eiser] [gedaagde sub 1] heeft herinnerd aan de kort daarvoor gepleegde moord op een portier van danceclub De Matrixx in [woonplaats].
12. Op grond van de verklaringen van de getuige [eiser] en van de (in het tussenvonnis van 7 september 2005 genoemde) getuigen Merkus en Lenssen kan worden aangenomen dat [eiser] in ieder geval een bierglas heeft laten vallen. [eiser] heeft daarover verklaard dat hij het glas per ongeluk heeft laten vallen en dat hij heeft vernomen dat dat glas op de beneden gelegen dansvloer terecht is gekomen. Ook Merkus heeft verklaard dat [eiser] een bierglas heeft laten vallen, maar hij weet niet waarom. Volgens Lenssen heeft [eiser] meerdere glazen over de balustrade gegooid.
Gelet op de feitelijke situatie ter plaatse, zoals die blijkt uit de onweersproken verklaring van de getuige Langeveld en de aan het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 maart 2005 (abusievelijk gedateerd 17 februari 2005) gehechte foto’s genummerd 1 en 2, moet worden aangenomen dat de lezing van Lenssen juist is. Langeveld heeft daarover verklaard:
“U toont mij de foto’s die u nummert met 1 en 2. U vraagt mij aan te geven waar ik [eiser] heb zien staan. Op foto 1 links bovenin; op foto 2 links onderin. Ik heb nog nooit gezien dat een glas van de bovenverdieping naar de benedenverdieping rolt. Als er een glas zou vallen op de bovenverdieping rolt dat in principe tegen een stalen rand aan. Die zal zo’n 25 cm hoog zijn. Indien dat glas daar toch overheen zou rollen, dan komt dit terecht in de plexi glazen bak die u op foto 2 afgebeeld ziet. De bak bevond zich ook reeds daar ten tijde van het incident”.
[eiser] heeft er geen verklaring voor kunnen geven hoe het ondanks deze feitelijke situatie mogelijk is dat een glas dat per ongeluk uit zijn hand is gevallen toch over de stalen rand en vervolgens over de plexiglazen bak op de lager gelegen dansvloer terecht heeft kunnen komen.
13. De conclusie is dat [gedaagde sub 1] c.s. zijn geslaagd in het bewijs. Aangenomen moet worden dat [eiser] zonder noodzaak tenminste een bierglas op de lager gelegen dansvloer heeft gegooid, diverse malen zowel verbaal als fysiek heeft geweigerd [gedaagde sub 2] te verlaten en [gedaagde sub 1] (impliciet) heeft bedreigd met de dood. Dat zijn omstandigheden die aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen en die aan [eiser] kunnen worden toegerekend. Het beroep op eigen schuld treft dus doel.
14. Vervolgens moet worden bezien in welke mate de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Aan de zijde van [eiser] geldt dat zijn gedrag uitzetting uit de bar-dancing in de hand heeft gewerkt en dat zijn handelwijze tijdens de uitzetting ertoe heeft geleid dat de bewaker, [gedaagde sub 1], boos/geïrriteerd raakte en dat fysiek contact tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] onvermijdelijk werd. Anderzijds moet de reactie van [gedaagde sub 1] op het gedrag van [eiser] als onprofessioneel en bovendien buitenproportioneel worden bestempeld. Een bezoeker die op een trap staat een zoals hier moet worden aangenomen krachtige duw geven ter bespoediging van diens vertrek was in de gegeven omstandigheden onjuist en onbetamelijk. [gedaagde sub 1] had [eiser] immers ook bij de arm kunnen meenemen naar de uitgang van de bar-dancing, zoals hij even daarvoor ook had gedaan, of hem op ‘normale’ wijze naar de uitgang kunnen duwen. Deze wederzijdse omstandigheden waarderend heeft de fout van [gedaagde sub 1] een wezenlijker bijdrage geleverd aan het ontstaan van de schade. De rechtbank acht daarom een verdeling van de schade op zijn plaats in die zin, dat [gedaagde sub 1] 75% en [eiser] 25% dient te dragen. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die een andere verdeling van de onderlinge draagplicht zouden kunnen rechtvaardigen. Het enkele feit dat het inkomen van [gedaagde sub 1] gering is, is daarvoor onvoldoende. LJN BA4252