Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 201217 val op hellingbaan; bewijslast slachtoffer tzv natheid vloer; exploitant aansprakelijk bij bewijs natte vloer; 50% eigen schuld door slofjes eiseres

Rb Oost-Brabant 201217 val op hellingbaan; bewijslast slachtoffer tzv natheid vloer; exploitant aansprakelijk bij bewijs natte vloer; 50% eigen schuld door slofjes eiseres

2 De feiten

2.1.
Op 30 maart 2010 is [eiseres] (destijds 46 jaar oud) ten val gekomen in het horecagedeelte van het door Laco geëxploiteerde sportcentrum/zwembad “De Wissen” in Helmond. Zij heeft daarbij letsel opgelopen aan haar rechter enkel.

2.2.
In dit horecagedeelte van “De Wissen” bevindt zich een verhoging waar onder andere de bar is gesitueerd. Deze verhoging kan worden betreden met een trap (2 treden) dan wel via een hellingbaan (zie foto 1).

https://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=dc64601b-1a0e-46c0-afef-181adf58efba

Foto 1.

2.3.
[eiseres] is ten val gekomen toen zij over deze hellingbaan liep. Ten tijde van het ongeval was de hellingbaan, net als de rest van het horecagedeelte, voorzien van een rode laminaatvloer. Na het ongeval heeft Laco de hellingbaan voorzien van een van noppen voorziene rubbermat (zie foto 1.)

2.4.
[eiseres] droeg op die bewuste dag zogenaamde Marokkaanse sloffen met kunststof zolen (zie foto’s 2 en 3).

https://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=f2900c57-d75b-45de-b653-84d4711ab64cFoto 2

https://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=ab80601a-29a6-4801-92ae-2cd3ddd9a745Foto 3.

2.5.
Bij brief van 14 juli 2010 heeft [eiseres] Laco aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van haar val.

(...)

4 De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat [eiseres] op 30 maart 2010 zwembad “De Wissen” bezocht in verband met de zwemles van haar kinderen. Terwijl haar kinderen zwemles hadden, bracht zij haar tijd door in het horecagedeelte van het complex. Zij is daar over de hellingbaan gelopen en ten val gekomen, met ernstig enkelletsel tot gevolg.

Natte vloer

4.2.
[eiseres] stelt dat zij is uitgegleden omdat de vloer op de hellingbaan plaatselijk vochtig en daardoor glad was. [eiseres] stelt dat de vloer van de hellingbaan vaker nat was omdat zwemmers op blote (natte) voeten het horecagedeelte bezoeken (kinderen tijdens het discozwemmen), omdat zweminstructeurs op natte slippers daar rondlopen, en omdat ouders tijdens de zwemles van hun kinderen het zwembad mogen betreden met blauwe hoesjes om hun schoenen, met welke (natte) hoesjes ze vervolgens het horecagedeelte in lopen. Volgens [eiseres] liggen er niet overal genoeg droogloopmatten die kunnen voorkomen dat men met natte voeten of schoenen het horecagedeelte van het zwembad bereikt.

4.3.
Laco betwist dat de vloer op de hellingbaan nat was toen [eiseres] daar viel, en ook dat de vloer daar vaak nat was. Laco voert aan dat zwembadcomplex De Wissen twee horecagelegenheden heeft, te weten een ‘nat’ horecagedeelte direct bij het zwembad, voor de badgasten, en een ‘droog’ horecagedeelte dat aansluit op het fitnessgedeelte van het complex. In dit laatste horecadeel is [eiseres] ten val gekomen. Volgens Laco komen daar geen badgasten. De blauwe hoesjes om de schoenen worden volgens Laco alleen gedragen bij het zwembad en na het verlaten daarvan direct verwijderd, men loopt daarmee niet het droge horecagedeelte binnen. En als men dat al doet, dan zijn die hoesjes bij het bereiken van het horecagedeelte droog door de afstand tussen zwembad en horecagedeelte en de aanwezigheid van droogloopmatten bij alle ingangen van dit horecadeel. Laco wijst op een proef die is gedaan bij het onderzoek door deskundige Velthuijs, waarbij vier personen met natte schoenen vanaf het zwembad naar het horecagedeelte liepen en daar met droge schoenen arriveerden. Laco voert tot slot aan dat op de dag dat [eiseres] is gevallen, er niet was gedweild in het horecagedeelte.

4.4.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet vaststaat dat de vloer op de hellingbaan nat was op het moment dat [eiseres] daar ten val kwam en overweegt daartoe het volgende.

4.4.1.
Voor de beoordeling van de toedracht van het ongeval is niet zozeer van belang of het vaker nat is op de hellingbaan in het horecagedeelte van het zwembad. Relevant is of het daar nat was (of vochtig, zoals [eiseres] stelt) toen [eiseres] daar op 30 maart 2010 ten val kwam. Dit neemt niet weg dat als zou komen vast te staan dat door de inrichting en gang van zaken in het zwembadcomplex de vloer van de hellingbaan destijds vaker nat was, dit steun zou kunnen bieden voor de stelling van [eiseres] dat de vloer op het moment van haar val nat was. [eiseres] heeft haar stelling dat het vaker nat is op de hellingbaan echter niet anders onderbouwd dan met hulp van een aantal getuigenverklaringen, waaraan om hierna te noemen redenen slechts beperkt gewicht toekomt. Gelet op het verweer van Laco, dat overigens ook niet nader met verklaringen of andere stukken is onderbouwd, heeft de rechtbank vooralsnog niet kunnen vaststellen in hoeverre de inrichting en de gang van zaken in het zwembadcomplex meebrengen dat de vloer van de hellingbaan vaker nat was.

4.4.2.
[eiseres] is tamelijk summier in haar stellingen over de manier waarop en de omstandigheden waaronder zij ten val is gekomen. Een eigen verklaring van [eiseres] hierover is niet overgelegd. Wel heeft [eiseres] maar liefst dertien verklaringen overgelegd van in totaal negen andere personen om haar stelling over het nat en glad zijn van de hellingbaan te onderbouwen. Deze getuigenverklaringen missen echter naar het oordeel van de rechtbank de nodige overtuigingskracht. Onder meer is niet duidelijk hoe de verklaringen tot stand zijn gekomen. Van één van de getuigen zijn vier afzonderlijke verklaringen overgelegd, waarvan twee handgeschreven verklaringen, die echter zijn geschreven en ondertekend in verschillende handschriften (producties 16 en 17 van [eiseres] ), wat betekent dat tenminste één van deze verklaringen niet door deze getuige zelf is opgesteld en ondertekend. Een aantal van de overgelegde dertien verklaringen is niet gedateerd en vast staat dat veel van de verklaringen pas jaren na het ongeval zijn opgesteld. De verklaringen zijn bovendien in veel gevallen in tamelijk algemene bewoordingen gesteld, in de trand van: “het is vaker nat op de hellingbaan en er glijden vaker mensen daar uit”. De verklaringen zijn weinig specifiek over de situatie ten tijde van het ongeval van [eiseres] . Uit de verklaringen wordt in een aantal gevallen niet duidelijk of men ter plaatse aanwezig was op het moment dat [eiseres] viel. Ook diegenen die hebben verklaard aanwezig te zijn geweest, zijn niet erg uitvoerig in hun beschrijving van wat zij ten aanzien van de val van [eiseres] precies zelf hebben waargenomen. Al met al kan de rechtbank daarom aan deze verklaringen geen zwaar gewicht toekennen.

4.4.3.
Laco heeft verklaringen overgelegd van een baliemedewerkster en een fitnessinstructrice die [eiseres] na haar val hebben geholpen. De fitnessinstructrice heeft direct op de dag van het ongeval een ongevallenrapport opgemaakt, waarin zij heeft genoteerd dat [eiseres] had aangegeven ervan overtuigd te zijn dat zij was gevallen omdat het afritje volgens haar erg glad was, maar dat [eiseres] Turkse slofjes droeg waarvan ook het ambulancepersoneel opmerkte dat deze erg gevaarlijk zijn en totaal geen steun bieden. In een ongedateerde latere verklaring heeft deze fitnessinstructrice haar eerdere verklaring bevestigd en daaraan toegevoegd dat zij, nadat [eiseres] was gevallen en aangaf dat het afritje heel glad was, heeft gecontroleerd of dit zo was en dat zij toen heeft geconstateerd dat het afritje niet glad en al helemaal niet nat was. Volgens haar had het die dag ook niet geregend en was er die dag ook nog niet gedweild. De baliemedewerkster, die [eiseres] als eerste te hulp schoot, heeft op 28 januari 2011 verklaard dat [eiseres] na haar val opmerkte dat de vloer glad en nat was, dat zij (de baliemedewerkster) dat toen direct heeft nagekeken, dat de vloer droog bleek en ook niet glad, en dat [eiseres] gladde slippers droeg die niet passend waren aan haar voeten. Uit deze verklaringen van de twee medewerksters van Laco volgt dat [eiseres] al direct na haar val heeft aangegeven dat de vloer nat en glad zou zijn, maar blijkt ook dat de twee medewerksters van Laco dit uitdrukkelijk ontkennen. Al met al staat daarom naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat de vloer van de hellingbaan nat was op het moment dat [eiseres] daar ten val kwam.

4.5.
De rechtbank zal conform de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan [eiseres] bewijs opdragen van haar stelling dat de vloer van de hellingbaan in het horecagedeelte van het zwembadcomplex nat was toen zij daar op 30 maart 2010 ten val kwam.

4.6.
Indien [eiseres] niet zal slagen in het haar opgedragen bewijs, dan komt de gestelde toedracht van haar val niet vast te staan en moeten haar vorderingen worden afgewezen. Indien daarentegen na bewijslevering wel komt vast te staan dat de vloer nat was toen [eiseres] daarop ten val kwam, dan geldt het volgende.

Aansprakelijkheid

4.7.
Door [eiseres] is een beroep gedaan op de artikelen 6:162 en 6:174 BW. Aangezien de vloer van de hellingbaan waarop [eiseres] is gevallen moet worden beschouwd als een bestanddeel van het zwembadcomplex waarin deze zich bevindt, valt deze onder het bereik van het begrip ‘opstal’ als bedoeld in lid 1 van artikel 6:174 BW.

4.8.
In artikel 6:174 lid 1 BW is bepaald dat de bezitter van een gebrekkige opstal, dat wil zeggen een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen oplevert, in beginsel aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt.

4.9.
Laco stelt zich op het standpunt dat artikel 6:174 BW hier toepassing mist, omdat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bij water of vocht op de vloer geen sprake zou zijn van een gebrek als bedoeld in artikel 6:174 BW. Laco beroept zich in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 3 mei 2002 (NJ 2002/465, Rook/Staat) waarin sprake was van ijzel op een ZOAB-wegdek.

4.10.
De jurisprudentie waar Laco op doelt houdt kort gezegd in dat als er vreemde voorwerpen (of substanties) op een weg of vloer liggen die daar niet thuishoren en daarmee niet duurzaam zijn verbonden - bijvoorbeeld olie, vuil, bladeren of ijzel - deze de weg of vloer niet gebrekkig maken in de zin van artikel 6:174 BW. De gedachte hierachter is dat dergelijke voorwerpen of substanties geen gevaarlijke eigenschap toevoegen aan die weg of vloer als zodanig, maar op zichzelf een gevaar vormen, op in beginsel elke weg of vloer.

4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is er een subtiel maar relevant verschil tussen de situaties waar deze jurisprudentie op doelt en de onderhavige situatie, waarin beweerdelijk sprake was van een vochtige en daardoor gladde vloer. [eiseres] stelt immers niet dat zij is uitgegleden over een op de vloer gelegen plas water (zoals je kunt uitglijden over olie, vuil, bladeren of ijzel) maar over de vloer zelf. Zij stelt dat de laminaatvloer, zoals die destijds ook op de hellingbaan lag, de gevaarlijke eigenschap heeft dat hij (te) glad wordt als hij vochtig of nat wordt. In een dergelijk geval kan naar het oordeel van de rechtbank sprake zijn van een gebrekkige vloer in de zin van artikel 6:174 BW.

4.12.
Bij de beoordeling of een opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het in het algemeen aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of de betreffende opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Dit alles volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155, Dijkdoorbraak Wilnis) waarin ook is bepaald dat bij de invulling van het gebreksbegrip van artikel 6:174 BW ook de zogenaamde Kelderluikcriteria (uit het arrest van de Hoge Raad van 5 november 1965, LJN AB7079, NJ 1966, 136) een rol van betekenis spelen.

4.13.
Partijen hebben gezamenlijk onderzoek laten uitvoeren door deskundige Velthuijs naar de stroefheid van de laminaatvloer in het horecagedeelte van het zwembadcomplex. Uit het rapport van deskundige Velthuijs volgt dat de stroefheid van een vloer kan worden uitgedrukt in een wrijvingscoëfficiënt met een waarde die ligt tussen 0,00 en 1,00, waarbij dan geldt hoe hoger de waarde hoe hoger de stroefheid. Velthuijs stelt in zijn rapport dat volgens de geldende richtlijn (NTA 7909) een minimum wrijvingsweerstand van 0,44 wordt geadviseerd, waarbij bovendien de kleinste waarde (van de natte vloer) niet meer dan 50% lager mag liggen dan de hoogste waarde (van de droge vloer). Velthuijs heeft op de droge vloer waardes gemeten van 0,60 tot 0,65. Op de natgemaakte vloer heeft hij waardes gemeten van 0,36. De natte vloer haalde dus niet de minimaal geadviseerde stroefheid van 0,44. Wel werd (nog net) voldaan aan de aanvullende eis ten aanzien van het maximaal toegestane verschil tussen de vloer in droge en natte toestand. De rechtbank begrijpt hieruit dat de laminaatvloer in natte toestand niet voldoet aan de volgens algemene richtlijnen geadviseerde stroefheidsnorm, en dat de vloer in natte toestand bovendien aanzienlijk gladder is dan in droge toestand. Weliswaar is het verschil (net) niet meer dan de toegestane 50%, maar toch is sprake van een aanzienlijk verschil. Ter illustratie wijst de rechtbank op de bevinding van Velthuijs ten aanzien van de rubbermat die thans op de hellingbaan is aangebracht, waarop hij waardes heeft gemeten van 0,84 (droog) en 0,74 (nat), waarbij dus niet alleen sprake is van een veel hogere mate van stroefheid, maar ook van een geringer verschil in droge en natte toestand.

4.14.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het standpunt van Laco, dat de vloer van de hellingbaan ook in natte toestand voldoende stroef was, niet houdbaar. Laco voert aan dat de vloer tijdens de val van [eiseres] nooit zo nat kan zijn geweest als bij de meting door Velthuijs, die immers een vol glas water op de vloer goot en dit met een doek uitsmeerde om een voldoende lang meetspoor te vormen. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat Laco met haar advocaat aanwezig was bij het onderzoek door Velthuijs. Indien Laco meent dat Velthuijs te veel water gebruikte om een realistische meting te kunnen doen, dan had het op haar weg gelegen dit direct aan Velthuijs voor te leggen. Dat is niet gebeurd. Uit het rapport van Velthuijs blijkt niet hoelang het meetspoor moest zijn en hoe nat de vloer na het uitsmeren van het water precies was. De rechtbank ziet echter geen reden om aan te nemen dat de vloer tijdens de meting natter was dan in werkelijkheid het geval kan zijn geweest. Door Laco is bovendien niet onderbouwd gesteld dat en in welke mate het gebruik van minder water tot het meten van een hogere stroefheid had geleid. De rechtbank ziet dan ook geen reden om Laco te volgen in haar stelling dat de gemeten waarde van 0,36 voor de vloer in natte toestand niet representatief zou zijn. Door Laco is ook niet gesteld of onderbouwd dat de aanbevolen minimale stroefheid van 0,44 hier niet als maatgevend zou kunnen gelden.

4.15.
Velthuijs kon zijn onderzoek niet uitvoeren op de precieze plaats van de val van [eiseres] omdat Laco op de hellingbaan inmiddels een rubbermat op de vloer had laten bevestigen. Het onderzoek is daarom uitgevoerd op de (horizontaal gelegen) laminaatvloer die ligt tussen de hellingbaan en de bar. Uit het rapport van Velthuijs begrijpt de rechtbank dat als een vloer is gelegen op een helling, deze in beginsel dezelfde stroefheid heeft als op een horizontaal vlak. De stroefheid is immers een materiaaleigenschap. Dit neemt niet weg, zoals Velthuijs ook aangeeft, dat men bij het belopen van een helling sneller uitglijdt omdat het lopen op een helling nu eenmaal moeilijker is, onder andere door de invloed van je eigen gewicht. Vanuit veiligheidsoogpunt kan het dus aangewezen zijn om op een hellingbaan een vloer te leggen met een hogere stroefheid, om uitglijden te voorkomen. Velthuijs geeft in zijn rapport geen antwoord op de vraag welke stroefheid voor een vloer op een helling van 19% (zoals hier aan de orde) volgens de geldende richtlijnen miminaal wordt geadviseerd. Uit zijn antwoord op vraag 2, waarin hij spreekt over een onbepaalde correctie indien sprake is van een helling, blijkt wel dat hij meent dat op een helling een vloer met een hogere stroefheid dan 0,44 wordt aanbevolen.

4.16.
De hellingbaan waar [eiseres] is gevallen is gelegen in het horecagedeelte van een door Laco geëxploiteerd sport-/zwembadcomplex. Het gaat hier om een voor het publiek toegankelijk gebouw waaraan in het algemeen hoge eisen worden gesteld wat betreft de veiligheid. Het horecagedeelte wordt bezocht door sporters en zwemmers, door personeel van het complex en ook door andere bezoekers. De hellingbaan is bedoeld voor gebruikers van een rolstoel, rollator of kinderwagen, en moet daarom voldoende vlak zijn om daarover zonder al te veel moeite omhoog en omlaag te kunnen rijden. Anderzijds moet de hellingbaan voldoende stroef zijn om daarover veilig te kunnen lopen. Niet alleen voor diegenen achter de rolstoel, rollator of kinderwagen, maar ook voor anderen die gebruik maken van de hellingbaan. Zoals [eiseres] onweersproken heeft gesteld wordt de hellingbaan, gelet op ligging daarvan, door veel lopende bezoekers gebruikt. Van deze bezoekers mag worden verwacht dat zij weten dat zij op een hellingbaan voorzichtiger moeten lopen dan op een horizontale vloer. Anderszijds mogen deze bezoekers verwachten dat een vloer die speciaal is bestemd voor minder valide bezoekers, een bepaalde mate van veiligheid biedt en niet (heel) glad is. Laco heeft gekozen voor het gebruik van een tamelijk gladde laminaatvloer, destijds ook op de hellingbaan, en moet hebben geweten dat die vloer extra glad was als hij nat was. Laco heeft ook aangegeven dat na het dweilen van de vloer er altijd een waarschuwingsbord wordt geplaatst. Het moge zo zijn dat eerder geen ongevallen bij Laco zijn gemeld, Laco had er naar het oordeel van de rechtbank toch rekening mee moeten houden dat de vloer op de hellingbaan, ondanks de beweerdelijke aanwezigheid van droogloopmatten (dat deze voldoende aanwezig zijn wordt door [eiseres] betwist) toch nat kan worden, en dat de verschillende bezoekers bij het belopen van de natte en daardoor gladde hellingbaan mogelijk niet altijd de daarvoor benodigde bijzondere voorzichtigheid in acht nemen waardoor een risico bestond op uitglijden, met alle mogelijke gevolgen vandien. Het was voor Laco niet bezwaarlijk te zorgen voor een voldoende stroeve vloer op de hellingbaan, zoals zij na de val van [eiseres] ook heeft gedaan.

4.17.
Al het voorgaande in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat de laminaatvloer op de hellingbaan gebrekkig was als bedoeld in artikel 6:174 BW omdat hij in natte toestand te glad was en daardoor een gevaar voor personen opleverde. Indien na bewijslevering komt vast te staan dat de vloer nat was toen [eiseres] daar viel, dan staat naar het oordeel van de rechtbank ook genoegzaam vast dat zij hierdoor is uitgegleden en het aan de vloer verbonden gevaar zich aldus heeft verwezenlijkt. Alsdan is Laco dan ook in beginsel aansprakelijk voor de schade van [eiseres] .

Eigen schuld

4.18.
Laco doet een beroep op eigen schuld van [eiseres] in de zin van artikel 6:101 BW omdat zij onvoldoende stevige huisslofjes droeg, die weinig grip boden en bovendien te groot waren voor haar. [eiseres] voert hiertegen aan dat het schoeisel dat zij droeg normale slippers zijn die door heel veel mensen worden gedragen, ook in het zwembad.

De rechtbank overweegt als volgt.

4.19.
Het staat vast dat [eiseres] ten tijde van haar val de slofjes droeg die te zien zijn op foto’s 2 en 3 (hiervoor onder 2.4). Uit de verklaringen van de medewerksters van Laco volgt dat het ambulancepersoneel een opmerking heeft gemaakt over het gevaar van de slofjes doordat zij weinig steun bieden en bovendien niet pasten aan haar voeten. Ook Velthuijs, die bij zijn onderzoek kon beschikken over de slofjes, schrijft dat de slofjes geen steun bieden aan de enkel en toelaten dat de hiel op het binnenmateriaal kan wegglijden. Hij merkt op dat zij op hem geen degelijke indruk maken en uitsluitend dienen te worden gedragen in een huiselijke omgeving.

4.20.
De rechtbank ziet grond om te oordelen dat de omstandigheid dat [eiseres] haar slofjes droeg, die haar voeten weinig steun bieden en slechts bedoeld zijn om binnenshuis te dragen, ertoe heeft bijgedragen dat zij is gevallen en daarbij enkelletsel heeft opgelopen. De schade van [eiseres] is derhalve mede een gevolg van een omstandigheid die aan haar kan worden toegerekend. De rechtbank ziet voor wat betreft de gladheid van de vloer en de ongeschiktheid van het schoeisel van [eiseres] geen grond om aan te nemen dat het een meer heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade dan het ander. Voor zover na bewijslevering sprake zal blijken te zijn van een vergoedingsplicht van Laco, dan zal die daarom worden verminderd tot 50% van de schade.

Tot slot

4.21.
In afwachting van de uitkomst van de bewijslevering door [eiseres] zal iedere verdere beslissing over onder andere schade en causaal verband worden aangehouden. ECLI:NL:RBOBR:2017:6554