GHSHE 090424 geen letsel; 843a vordering tzv veiligheidsonderzoeken burgerluchtvaart afgewezen; verordening verzet zich tegen gebruik bij vaststelling aansprakelijkheid
- Meer over dit onderwerp:
GHSHE 090424 geen letsel; 843a vordering tzv veiligheidsonderzoeken burgerluchtvaart afgewezen; verordening verzet zich tegen gebruik bij vaststelling aansprakelijkheid
6De beoordeling
In het incident
6.1.
Het hof gaat in het incident uit van de volgende feiten.
a. Fokker is een vliegtuigonderhoudsbedrijf.
b. Aerotron verricht onder meer managementdiensten waaronder het onderhoud van vliegtuigen die in eigendom zijn van de groep waartoe onder meer Aerotron en Aerotron Ireland Limited (hierna: Aerotron Ireland) behoren.
Aerotron en Fokker hebben voor bepaalde onderhoudswerkzaamheden aan het vliegtuig, type Boeing 737, model 400, serienummer MSN 26066 (hierna: het vliegtuig), dat eigendom is van Aerotron Ireland, in april 2019 een Aircraft Maintenance Agreement (hierna: AMA) gesloten.
c. Aerotron heeft van de door haar gestelde fouten en ernstige nalatigheden van Fokker bij haar werkzaamheden aan het vliegtuig op verschillende momenten melding gemaakt bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Deze meldingen hebben geleid tot twee onderzoeken door ILT (en de door ILT ingeschakelde externe luchtvaartadviseur TO70) bij Fokker.
d. Eind juni 2023 heeft ILT haar rapport met dertien bevindingen aan Fokker uitgebracht, welk rapport (mede) is gebaseerd op het onderzoek en rapport van TO70.
e. Op 3 juli 2023 heeft ILT een deel van het rapport, over twee bevindingen die betrekking hebben op het vliegtuig, met Aerotron gedeeld.
f. Aerotron Ireland heeft haar (gestelde) vordering op Fokker gecedeerd aan Aerotron.
6.2.
De rechtbank heeft in conventie Aerotron veroordeeld:
- tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Fokker een bedrag van € 1.058.129,03, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf de vervaldata van de betreffende facturen tot en met de dag der algehele voldoening;
- tot betaling aan Fokker een bedrag van € 115.879,28 en voorts een bedrag van € 2.200,- voor iedere volledige week na 5 september 2021 dat het vliegtuig is gestald op het terrein van Fokker te Hoogerheide ;
- tot betaling aan Fokker van een bedrag van € 6.775,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente;
- in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente.
In reconventie heeft de rechtbank Fokker veroordeeld:
- -
tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Aerotron een bedrag van € 51.222,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot en met de dag van de algehele voldoening;
- -
tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Aerotron een bedrag van € 183.149,04 vermeerderd met de contractuele rente vanaf 1 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
Aerotron is in reconventie veroordeeld in de proceskosten van Fokker ad € 4.998,75.
Het vonnis is in conventie en reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
6.3.
Aerotron vordert in het incident:
i. i) Fokker te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit arrest aan Aerotron primair afschrift van, en subsidiair inzage in, de volgende bescheiden te verstrekken (digitale bescheiden daaronder steeds begrepen):
a. het volledige ILT-rapport (met [nummer 1] ) over alle bevindingen, en alle bijlagen bij dit rapport;
b. het volledige TO70-rapport (met [nummer 2] ), en alle bijlagen bij dit rapport;
c. de brief van Fokker aan ILT van 25 mei 2023, met referentie “ [referentienummer] ”, waarnaar het onder a. genoemde rapport verwijst;
d. naast de onder c. genoemde brief, alle overige stukken – waaronder correspondentie van Fokker – waarnaar in het onder a. genoemde rapport en/of het onder b. genoemde TO70-rapport wordt verwezen;
op straffe van een dwangsom van € 50.000,- indien Fokker in gebreke blijft met de volledige voldoening aan deze veroordeling, en een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag dat Fokker in gebreke blijft met de volledige voldoening aan deze veroordeling;
ii) Fokker te veroordelen in de kosten van het incident.
6.4.
Aerotron heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het incident.
Aerotron stelt dat de door Fokker ingenomen stellingen in eerste aanleg en de inhoud van het bestreden vonnis op onderdelen niet stroken met het deel van het ILT-rapport dat met Aerotron is gedeeld en stelt belang te hebben bij afschriften van de volledige rapporten van ILT en TO70 nu de overige elf bevindingen in het ILT-rapport ook betrekking zullen kunnen hebben op de door ILT bedoelde “root causes” en “contributing organisational factors” die tot de fouten van Fokker hebben geleid (waaronder de fouten die het onderwerp zijn van de twee overige bevindingen waarop het ILT verstrekte deel van het ILT-rapport ziet).
De vordering voldoet volgens Aerotron aan de vereisten van artikel 843a Rv. Het gaat om bepaalde bescheiden en de bescheiden waarvan Aerotron afschrift dan wel inzage vordert hebben allemaal betrekking op rechtsbetrekkingen waarbij Aerotron partij is. Deze rechtsbetrekkingen zien onder meer op i) de door Aerotron met Fokker gesloten AMA, ii) de vordering op grond van 6:74 BW, iii) de vordering op grond van 6:162 BW en iv) de vordering op grond van 7:401 BW. Verder heeft Aerotron – mede met het oog op haar vorderingen in de hoofdzaak en haar positie in het hoger beroep tegen het bestreden vonnis – rechtmatig belang bij afschrift dan wel inzage in de bescheiden.
Deze bescheiden zijn onder meer relevant voor de beoordeling i) van de (omvang van) door Fokker gemaakte fouten (bij de uitvoering van de werkzaamheden aan het vliegtuig), ii) van de oorzaken van de door Fokker gemaakte fouten (bij de uitvoering van de werkzaamheden aan het vliegtuig), iii) of die fouten haar verweten en toegerekend kunnen worden en iv) of Fokker grof nalatig is geweest, en/of bewust roekeloos en/of opzettelijk heeft gehandeld.
Aerotron stelt tot slot dat Fokker zich niet op een uitzonderingsgrond kan beroepen. Voor zover Fokker een beroep doet op de vertrouwelijkheid van de rapporten op grond van de Verordening (EU) nr. 376/2014 met betrekking tot het melden van voorvallen in de burgerluchtvaart, staat dit niet aan toewijzing van het incident in de weg. Fokker heeft immers, voor zover Aerotron weet, zelf nooit melding gemaakt bij ILT van haar fouten. Fokker kan zich dan niet beroepen op eventuele vertrouwelijkheid van de mededelingen die zij niet uit eigen beweging heeft gedaan. Bovendien prevaleert het belang van waarheidsvinding boven een eventueel belang van Fokker bij vertrouwelijkheid van de bescheiden.
6.5.
Aerotron heeft de bescheiden ook bij ILT opgevraagd, die op grond van de Wet open overheid (Woo) ten onrechte heeft geweigerd het overgrote deel van de verzocht stukken openbaar te maken. Aerotron heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Aerotron stelt dat het Woo-besluit niet relevant is voor de beoordeling van het 843a Rv-incident, nu artikel 843a Rv een ander beoordelingskader heeft en een op zichzelf staande regeling is die naast andere regelingen zoals de Woo van toepassing is.
6.6.
Fokker betoogt dat er gewichtige redenen tegen de gevraagde inzage zijn en voert hiertoe het volgende aan.
Om een hoog niveau van veiligheid in de luchtvaartsector te garanderen bevat Europese en nationale wetgeving bijzondere regelingen die bevorderen dat voorvallen worden gemeld en effectief kunnen worden onderzocht. Dit vereist een Just Culture waarin personen en organisaties zich niet geremd voelen ILT informatie over voorvallen of bedrijfsprocessen te verstrekken. Hierbij is van belang dat voorvalmeldingen en in dat kader uitgewisselde gegevens strikt vertrouwelijk blijven en voor geen ander doel worden gebruikt dan de verbetering van de luchtvaartveiligheid. Het vertrouwelijke karakter van communicatie in het kader van voorvalmeldingen en veiligheidsonderzoeken is verankerd in de Europeesrechtelijk regelgeving (overweging 4 en artikel 14 lid 1 Verordening (EU) 996/2010 en overweging 33 en artikel 15 lid 2 Verordening (EU) 376/2014) die van toepassing is op Fokker in haar hoedanigheid van MRO-organisatie en op de ILT als toezichthouder.
De vertrouwelijkheid ziet niet alleen op de uitgewisselde informatie, maar geldt ook voor de bevindingen en de daaraan ten grondslag liggende documenten.
Fokker concludeert dat de bevordering van de luchtvaartveiligheid vergt dat betrokken personen en organisaties zich niet belemmerd voelen om veiligheidsgegevens en informatie over voorvallen aan de toezichthouder te verstrekken en om maatregelen te nemen op basis van bevindingen van de ILT. Daarvoor is noodzakelijk dat zij kunnen vertrouwen op de vertrouwelijkheid van de informatie-uitwisseling en het gegeven dat (de bevindingen uit) het veiligheidsonderzoek slechts worden gebruikt voor kwaliteitsverbetering. Dit belang van vertrouwelijkheid levert een gewichtige reden op in de zin van artikel 843a lid 4 Rv.
6.7.
Fokker stelt daarnaast dat afwijzing van een Woo-verzoek niet zonder meer meebrengt dat sprake is van een gewichtige reden in de zin van artikel 843a Rv, omdat dit per geval moet worden afgewogen. De onafhankelijke beoordeling van de toezichthouder moet worden gevolgd nu deze heeft beoordeeld welke onderzoeksgegevens en bevindingen rechtstreeks betrekking hebben op het vliegtuig. Deze bevindingen zijn ook aan Aerotron verstrekt.
6.8.
Tot slot stelt Fokker dat Aerotron geen rechtmatig belang heeft bij een afschrift dan wel inzage in de bescheiden. Zij heeft de bevindingen die betrekking hebben op het vliegtuig ontvangen. De overige bevindingen zijn van organisatorische en processuele aard en zien niet op het vliegtuig waardoor Aerotron geen belang heeft bij inzage. Daar komt bij dat de bevindingen en het daaraan ten grondslag liggende veiligheidsonderzoek niet bedoeld zijn voor het vaststellen van schuld of aansprakelijkheid, maar voor interne kwaliteitsbewaking.
6.9.
Ingeval het hof van oordeel is dat Aerotron recht heeft op inzage in het onderzoek zoals verricht in opdracht van ILT, verzoekt Fokker onder meer dat de inzage die wordt gevorderd op grond van de onderdelen (a), (b) en (c) wordt beperkt tot hoofdstuk 4 en 5 van het TO70 rapport. Deze twee hoofdstukken bevatten de conclusies en de aanbevelingen van TO70 en daarop zijn de bevindingen van de ILT gebaseerd. Dit doet recht aan de belangen van beide partijen, aldus Fokker.
Indien het hof onderdeel (d) toewijst, dan verzoekt Fokker het hof daarvan uit te zonderen: de eerdere audit reports, de aan ILT verstrekte plannen en correspondentie met de ILT en TO70.
6.10.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd. Onder deze bescheiden vallen bijvoorbeeld persoonlijke, medische en financiële gegevens en vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Of in een concreet geval een dergelijke ingeroepen gewichtige reden bestaat die tot afwijzing van de vordering of het verzoek moet leiden waar het die vertrouwelijke gegevens betreft, dient door de rechter met afweging van alle betrokken belangen, gemotiveerd te worden beslist. Het ligt op de weg van de partij die zich op het bestaan van een gewichtige reden beroept, te stellen en zo nodig aannemelijk te maken, met betrekking tot welke gegevens zij het bestaan van haar belang bij vertrouwelijkheid inroept en, zo nodig, waarin dat belang bestaat. Daarbij dient de opgave zo specifiek te zijn dat de rechter zich een oordeel kan vormen over de gerechtvaardigdheid van het beroep (HR 26 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1985 (Syngenta Seeds)).
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt, dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een 'fishing expedition' te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
6.11.
Het hof stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat indien een verzoek onder de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob), thans de Wet Open Overheid, is afgewezen, dit er niet aan in de weg hoeft te staan dat in een separate civiele procedure een incidentele vordering ex artikel 843a Rv wordt ingesteld. Bij zo’n incidentele vordering op de voet van artikel 843a Rv gaat het immers om toegang van een partij tot voor de in die separate civiele procedure relevante informatie. In de Woo procedure gaat het om een aan ieder toekomende aanspraak op publieke overheid. Of een Woo-verzoek wel of niet is toegewezen is in zoverre voor de beoordeling van de vordering ex artikel 843a Rv niet relevant.
6.12.
Gezien de stellingen van partijen zal het hof eerst bezien of in deze zaak sprake is van gewichtige redenen waardoor Fokker niet gehouden is afschriften van de door Aerotron gevraagde bescheiden af te geven dan wel deze bescheiden in te laten zien. Dat is het geval. Dat oordeel baseert het hof op het volgende.
Tussen partijen is niet in geschil dat Aerotron over de werkzaamheden van Fokker aan het vliegtuig bij ILT meldingen heeft gemaakt. Dit heeft geleid tot twee onderzoeken door ILT en de door ILT ingeschakelde externe luchtvaartadviseur TO70. Eind juni 2023 heeft ILT haar rapport met dertien bevindingen aan Fokker uitgebracht, welk rapport (mede) is gebaseerd op het onderzoek en rapport van TO70.
Op 3 juli 2023 heeft ILT een deel van het rapport, over twee bevindingen die betrekking hebben op het vliegtuig, met Aerotron gedeeld. Van de overige elf bevindingen heeft Aerotron, ondanks haar verzoek tot inzage, geen inzage ingehad. Deze bevindingen zijn volgens ILT en Fokker van organisatorische en procedurele aard.
6.13.
Aerotron heeft aangegeven belang te hebben bij inzage in de door haar gevraagde stukken omdat de overige elf bevindingen in het ILT-rapport ook betrekking kunnen hebben op de door ILT bedoelde factoren van organisatorische en processuele aard die tot de fouten van Fokker hebben geleid (waaronder de fouten die het onderwerp zijn van de twee overige bevindingen waarop het ILT verstrekte deel van het ILT-rapport ziet). Aerotron heeft deze bescheiden nodig om de omvang en oorzaken van de door Fokker gemaakte fouten te kunnen achterhalen, en om te kunnen beoordelen of die fouten Fokker toegerekend kunnen worden, aldus nog steeds Aerotron.
Het hof leidt uit deze stellingen af dat Aerotron deze stukken nodig meent te hebben voor de onderbouwing van de schuldvraag dan wel aansprakelijkheid van Fokker en de daaruit voortvloeiende vordering tot schadevergoeding.
Tegenover dit belang staat het belang van Fokker én van de toezichthouder ILT, waarbij Fokker verwijst naar bijzondere regelingen in Europese en nationale wetgeving die bevorderen dat voorvallen gemeld moeten worden om een hoog niveau van veiligheid in de luchtvaart te garanderen. Hierbij is het volgens Fokker noodzakelijk dat de melders kunnen vertrouwen op de vertrouwelijkheid van de informatie-uitwisseling en het gegeven dat de bevindingen uit het veiligheidsonderzoek slechts zullen worden gebruikt voor kwaliteitsverbetering.
6.14.
De Verordening nr. 376/2014 waarnaar Fokker onder andere verwijst, voorziet in regels die beogen ervoor te zorgen dat veiligheidsinformatie met betrekking tot de burgerluchtvaart wordt gemeld, verzameld, opgeslagen, beschermd, uitgewisseld tussen luchtvaartdeskundigen en geanalyseerd, en dat, in voorkomend geval, tijdig veiligheidsmaatregelen, gestoeld op een analyse van deze informatie, kunnen worden genomen.
In overweging 33 van de Verordening nr. 376/2014 staat het volgende:
“De melding van voorvallen en gebruik van informatie uit voorvallen ter verbetering van de veiligheid zijn gestoeld op een vertrouwensrelatie tussen de melder en de entiteit die bevoegd is voor de verzameling en beoordeling van de informatie. Dit vereist een strikte toepassing van de regels inzake vertrouwelijkheid. De bescherming van de veiligheidsinformatie tegen oneigenlijk gebruik en de beperking van de toegang tot het [ECR] tot belanghebbenden die deelnemen aan de verbetering van de veiligheid van de burgerluchtvaart, hebben tot doel te garanderen dat veiligheidsinformatie beschikbaar blijft, zodat passende en tijdige preventieve maatregelen kunnen worden genomen en de veiligheid van de luchtvaart kan worden verbeterd. In dit verband moet gevoelige informatie over veiligheid op passende wijze worden beschermd en moet de verzameling ervan worden gewaarborgd door de vertrouwelijkheid van de informatie te garanderen, de bron te beschermen en het vertrouwen van het in de burgerluchtvaart werkzame personeel in systemen voor de melding van voorvallen te verzekeren. (…)
De verzamelde informatie moet afdoende worden beschermd tegen onrechtmatig gebruik en onrechtmatige openbaarmaking. Ze mag alleen worden gebruikt om de luchtvaartveiligheid in stand te houden en te verbeteren, niet om schuld of aansprakelijkheid vast te stellen.”
In artikel 1 lid 2 van de Verordening nr. 376/2014 staat dat het “enige doel dat met de meldingen van voorvallen wordt beoogd, is ongevallen en incidenten te voorkomen en niet de schuld of aansprakelijkheid vast te stellen”.
Artikel 15 lid 2 van diezelfde Verordening luidt:
“Onverminderd het bepaalde inzake de bescherming van veiligheidsinformatie in de artikelen 12, 14 en 15 van Verordening (EU) nr. 996/2010 wordt informatie afgeleid uit voorvalmeldingen uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor die informatie is verzameld.
De lidstaten, het Agentschap en de organisaties stellen de informatie over voorvallen niet ter beschikking of gebruiken deze niet:
a. a) om schuld of aansprakelijkheid vast te stellen, of
b) voor een ander doel dan het in stand houden of verbeteren van de veiligheid van de luchtvaart.”
6.15.
Het hof is van oordeel dat in dit geval het belang van Fokker (en in het verlengde daarvan: het belang van toezichthouder ILT) zwaarder weegt. Uit het hiervoor onder rov. 6.14 weergegevene volgt dat de vertrouwelijkheid van het melden van voorvallen en het gegeven dat (de bevindingen uit) het veiligheidsonderzoek slechts worden gebruikt voor de kwaliteitsverbetering voor de luchtvaart, essentieel zijn voor het waarborgen van veilig vliegverkeer. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van Aerotron om in deze procedure (mogelijk) haar vordering ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade nader te kunnen onderbouwen. Daarbij komt dat Aerotron al de bevindingen heeft gehad die zagen op de fouten van Fokker ten aanzien van het vliegtuig zelf. Dat Aerotron ook nog inzage wil in de overige bevindingen acht het hof in strijd met de Verordening nr. 376/2014 nu uitdrukkelijk is bepaald dat de bevindingen niet gebruikt mogen worden om schuld of aansprakelijkheid vast te stellen, hetgeen Aerotron nu juist met deze bevindingen wel wil doen. Dat Aerotron en niet Fokker de meldingen bij ILT heeft gedaan maakt het vorenstaande niet anders. Aerotron heeft immers wel de bevindingen ontvangen die zien op de werkzaamheden van Fokker aan het vliegtuig.
Het hof verwijst nog naar de conclusie van de AG in de zaak RTL c.s./Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Conclusie 15 juni 2023, Zaak C-451/22), waarin de AG ingaat op de gestelde prejudiciële vragen en aangeeft dat de hiervoor genoemde algemene en strikte vertrouwelijkheidsregeling weliswaar afbreuk kan doen aan het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie, maar dat de uitoefening van die rechten aan beperkingen kunnen worden onderworpen die noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid en in dat geval gerechtvaardigd zijn.
6.16.
Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen a tot en met d in deze fase van de procedure worden afgewezen nu het hof van oordeel is dat het belang van Fokker zwaarder weegt dan het belang van Aerotron en Fokker terecht een beroep doet op de in artikel 843a lid 4 Rv opgenomen weigeringsgrond van de gewichtige reden. Het hof komt dan niet meer toe aan de vraag of voldaan is aan de vereisten van artikel 843a lid 1 Rv.
Gelet op het oordeel van het hof bestaat er geen aanleiding om Aerotron nog in de gelegenheid te stellen te reageren op de antwoordmemorie van Fokker. Nieuwe feiten die zich hebben voorgedaan na de memorie van Aerotron van 14 november 2023 kunnen worden vermeld in de door Aerotron nog te nemen memorie van grieven.
6.17.
Het hof zal de beslissing over de proceskosten aanhouden tot aan de einduitspraak in de hoofdzaak. ECLI:NL:GHSHE:2024:1193