RBLIM 120820 suicide psychiatrisch patient; vordering in deelgeschil tzv onder instelling berustende bescheiden; afwijzing omdat niet van onderhandeling is gebleken (4)
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 120820 suicide psychiatrisch patient; vordering in deelgeschil tzv onder instelling berustende bescheiden; afwijzing omdat niet van onderhandeling is gebleken;
- obiter dictum in deelgeschil: afwijzing vanwege ingewikkeld feitencomplex en principiële juridische karakter
- deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht ingesteld nu buitengerechtelijke schaderegelingstraject nog niet is ingezet
2
De feiten
2.1.
[verzoekster] is de moeder van [naam dochter] (hierna: [naam dochter] ). [naam dochter] is geboren op [geboortedatum] . Op 5 februari 2019 is [naam dochter] als gevolg van zelfdoding overleden in de instelling voor geestelijke gezondheidszorg genaamd: de Mutsaersstichting.
2.2.
[naam dochter] was sinds 2017 opgenomen op de gesloten afdeling bij de Mutsaersstichting. De psychische gezondheidssituatie van [naam dochter] was zo ernstig dat langdurige opname noodzakelijk was. [naam dochter] werd bij de Mutsaersstichting behandeld en volgde daar onderwijs. Tijdens de opname van [naam dochter] bij de Mutsaersstichting heeft [naam dochter] een aantal keren geprobeerd om zich van het leven te beroven.
2.3.
Na het overlijden van [naam dochter] heeft de Mutsaersstichting een calamiteitenmelding gedaan in de zin van artikel 11 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz). Bij brief van 9 mei 2019 heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) geconcludeerd dat er geen tekortkoming in de zorg kon worden vastgesteld. Ook werd er opgemerkt dat er geen meldplicht in de zin van artikel 11 Wkkgz bestond.
2.4.
Op 21 november 2019 heeft Mr. Rooijen een brief naar de Mutsaersstichting geschreven (productie 5 bij verzoekschrift). Hierin staat voor zover relevant:
“[ ... ]
Cliënte heeft mij verzocht uw instelling aansprakelijk te stellen voor het overlijden van haar dochter.
Cliënte verwijt de stichting dat de aan [naam dochter] geboden zorg niet voldeed aan de daarvoor geldende professionele standaard. De verwijten zijn vooralsnog:
- dat er onvoldoende toezicht is gehouden op [naam dochter] en dat er geen maatregelen zijn genomen nadat [naam dochter] op 5 februari niet in de klas op school is verschenen en niet bij de lunch aanwezig was,
- dat de behandeling van [naam dochter] tekort is geschoten, mede door het ontbreken van een deugdelijk behandelplan,
- dat de situatie van [naam dochter] is verslechterd door de overplaatsing naar een andere groep en op signalen en verzoeken om terug te worden geplaatst niet adequaat is gereageerd.
Cliënte is ook niet onmiddellijk na het overlijden van [naam dochter] geïnformeerd over de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden.
Ten behoeve van mijn onderzoek naar verzoek ik u mij een kopie te sturen van het dossier van [naam dochter] , inclusief het volledige medische dossier en de naar aanleiding van het overlijden opgestelde rapportages.”
2.5.
Per brief van 11 december 2019 (productie 6 bij verzoekschrift) heeft de Mutsaersstichting aangegeven dat de gevraagde documenten, op grond van het voor de behandelaars geldende beroepsgeheim, niet konden worden verstrekt.
2.6.
Op 13 januari 2020 heeft mr. Rooijen verzocht om toezending van het binnen de Mutsaersstichting geldende protocol voor suïcide (productie 7 bij verzoekschrift). Bij e-malbericht van 17 januari 2020 heeft de Mutsaersstichting laten weten het protocol voor suïcide niet te verstrekken omdat dit voor intern gebruik is (productie 8 bij verzoekschrift).
2.7.
Bij e-mailbericht van 2 april 2020 heeft mr. Rooijen gevraagd of de Mutsaersstichting bereid is om op grond van artikel 7:458a BW het medisch dossier te verstrekken (productie 9 bij verzoekschrift). Ook dit heeft de Mutsaersstichting geweigerd.
3
Het geschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) de Mutsaersstichting te gelasten om aan [verzoekster] , binnen veertien dagen na deze beschikking, in afschrift te doen toekomen van:
- het volledige dossier, inclusief het medische dossier van (de behandelingen van) [naam dochter] ;
- de naar aanleiding van het overlijden van [naam dochter] opgestelde calamiteitenrapportage, alsmede de correspondentie daaromtrent van en met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd;
- de binnen de Mutsaersstichting geldende protocollen met betrekking tot suïcide en eventuele overige protocollen die op de behandeling van [naam dochter] betrekking hebben gehad.
b) de kosten van de behandeling van dit verzoekschrift aan de zijde van [verzoekster] te begroten op € 10.648,00 en de Mutsaersstichting te veroordelen om dit bedrag aan [verzoekster] te voldoen nadat de aansprakelijkheid voor het overlijden van [naam dochter] is erkend of door de rechtbank is vastgesteld.
3.2.
De Mutsaersstichting voert verweer.
3.3.
Op de stellingen word hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
Het deelgeschil
4.1.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv. Overwogen wordt dat de deelgeschilprocedure volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid biedt in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechter te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).
4.2.
De Mutsaersstichting heeft meerdere verweren gevoerd tegen het verzoek van [verzoekster] . Een van de meest verstrekkende verweren betreft de stelling dat [verzoekster] , gelet op de aard en inhoud haar verzoek, niet een deelgeschil maar een incidentele vordering gegrond op artikel 843a Rv had behoren in te stellen en zij dus niet in haar verzoek kan worden ontvangen. De rechtbank verwerpt dat verweer op de volgende gronden.
Het enkele feit dat het mogelijk is langs meerdere juridische wegen de gewenste informatie te vergaren, rechtvaardigt op zichzelf niet de conclusie dat [verzoekster] niet in haar verzoek kan worden ontvangen.
4.3.
Vervolgens heeft de Mutsaersstichting gesteld dat tussen [verzoekster] en haar in het geheel geen onderhandelingen hebben plaatsgevonden, hetgeen een beletsel vormt voor behandeling van het verzoek in de deelgeschilprocedure. Hierbij komt dat er nog geen formele aansprakelijkheidsstelling heeft plaatsgevonden. Er kan dan ook nog niet worden gesproken van een aansprakelijkheidsgeschil. Een beslissing over het al dan niet verstrekken van de door [verzoekster] verzochte bescheiden brengt niet met zich mee dat partijen met elkaar in gesprek gaan om te bezien of een minnelijke regeling mogelijk. Integendeel, na een beslissing dienen meerdere hypothetische sprongen te worden gemaakt om te kunnen spreken van een impasse in de onderhandelingsfase.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor de behandeling van een verzoek tot beslissing over een deelgeschil is vereist dat partijen zich bevinden in de fase van buitengerechtelijke onderhandelingen. Dit dient uit het verzoekschrift en de stukken die ter onderbouwing zijn overgelegd te blijken. Uit de brief van mr. Rooijen van 21 november 2019 blijkt slechts dat mr. Rooijen ten behoeve van zijn onderzoek om een kopie van het volledige medische dossier van [naam dochter] verzoekt. Ook uit de overige correspondentie tussen partijen blijkt niet dat partijen met elkaar in onderhandeling zijn getreden c.q. inhoudelijke standpunten hebben ingenomen over bijvoorbeeld de aansprakelijkheid, de schade of de causaliteit. Bij deze stand van zaken is geen zinnige uitspraak te doen over de vraag of en, zo ja, onder welke voorwaarden tussen partijen een vaststellingsovereenkomst kan worden gesloten en is er dus (nog) geen taak weggelegd voor de deelgeschilrechter. Op deze grond zal het verzoek van [verzoekster] worden af gewezen.
4.5.
Terzijde wordt nog het volgende opgemerkt.
Indien de rechtbank wel zou zijn toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek dan zou dat niet tot een toewijzende beslissing hebben geleid. De voorgelegde kwesties hebben juridisch een principieel karakter en zijn feitelijk zodanig ingewikkeld dat behandeling daarvan in een bodemprocedure op zijn plaats is. De onderhavige procedure leent zich daar in beginsel niet voor.
De kosten van het deelgeschil
4.6.
[verzoekster] vordert dat de kosten van het deelgeschil worden begroot op € 10.648,00 inclusief btw, zijnde in totaal 30 uur voor de werkzaamheden voor het opstellen van het verzoek, de correspondentie, de zitting en de voorbereiding daarvan en de werkzaamheden na de zitting exclusief 4 uur reistijd. Het uurtarief voor deze uren bedraag € 275,00 exclusief btw. Voor de reistijd wordt een tarief van € 137,50 exclusief btw gehanteerd.
De Mutsaersstichting heeft zich daartegen verweerd.
4.7.
Ook als het verzoek wordt afgewezen dient in beginsel op grond van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Dat is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is omdat het buitengerechtelijke schaderegelingstraject tussen partijen nog niet is ingezet en het op de weg van [verzoekster] lag om daar een aanvang mee te maken. De kosten van [verzoekster] zullen daarom niet worden begroot. ECLI:NL:RBLIM:2020:10501