Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 150818 Ongeval in ballenbak Ikea (II) vordering tot afgifte persoonsgegevens

RBLIM 150818 Ongeval in ballenbak Ikea (II) Ikea niet aansprakelijk; vordering tot afgifte persoonsgegevens 

Verstrekken NAW-gegevens

4.10.
[eiser in de hoofdzaak] heeft een leeg (voorbeeld) inschrijfformulier van Ikea overgelegd (productie 1 bij dagvaarding). Op dat inschrijfformulier kan door de begeleider van het kind de naam van het kind, de leeftijd, het adres en de woonplaats, het telefoonnummer, het kledingboxnummer en de naam van de ouder/volwassene worden ingevuld. Dergelijke gegevens zijn, gelet op de aard en inhoud ervan, persoonsgegevens.

4.11.
[eiser in de hoofdzaak] dient, om een vordering tegen het duwende meisje en haar ouders te kunnen instellen, over de NAW-gegevens van het duwende meisje te beschikken. [eiser in de hoofdzaak] wil dan ook inzage in de bij Ikea aanwezige NAW-gegevens van dat meisje en heeft gesteld dat hij een rechtmatig belang heeft bij die inzage. Voor het geval dat Ikea niet over de volledige NAW-gegevens beschikt, heeft [eiser in de hoofdzaak] aangevoerd dat hij, aan de hand van de gegevens die Ikea wel heeft, de ontbrekende gegevens kan achterhalen.

4.12.
De rechtbank begrijpt dat [eiser in de hoofdzaak] de onderhavige vordering stoelt op artikel 843a lid 1 Rv. Om een vordering tot inzage te kunnen toewijzen, moet [eiser in de hoofdzaak] op grond van dat artikellid (1) een rechtmatig belang hebben bij inzage (2) van een bepaald bescheid aangaande (3) een rechtsbetrekking waarin hij partij is. Aan de tweede en derde voorwaarde is voldaan. [eiser in de hoofdzaak] wil inzage in een concreet omschreven bescheid: het inschrijfformulier dat is ingevuld door de ouders/begeleiders van het duwende meisje. Ook is de rechtsbetrekking duidelijk. [eiser in de hoofdzaak] wil de ouders van het duwende meisje aansprakelijk stellen. Resteert de vraag of [eiser in de hoofdzaak] een rechtmatig belang heeft bij zijn vordering. Artikel 6:169 lid 1 BW regelt de risicoaansprakelijkheid van de ouder/voogd voor de gedragingen van kinderen jonger dan veertien jaar. [eiser in de hoofdzaak] zal, om tot aansprakelijkheid van die ouders te kunnen komen, moeten onderbouwen dat de gedraging van het andere meisje, namelijk haar duw van [minderjarige] , als een onrechtmatige daad aan dat meisje zou kunnen worden toegerekend, als haar leeftijd daaraan niet in de weg zou hebben gestaan. Partijen verschillen daarover van mening. De rechtbank overweegt dat indien [eiser in de hoofdzaak] voldoende kan onderbouwen dat het andere meisje onrechtmatig heeft gehandeld, hij een rechtsvordering tegen de ouders van dat meisje kan instellen en hij dan ook een rechtmatig belang heeft bij zijn vordering tot inzage. De rechtbank acht het gelet hierop nodig om de video-opname van 10 juni 2014 te bekijken. Na het bekijken van deze beelden zal blijken of kan worden vastgesteld of er sprake was van een onrechtmatig handelen van het duwende meisje, dan wel van een speelse duw en een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De rechtbank zal bepalen dat Ikea die video-opname op een usb-stick of dvd ter griffie van deze rechtbank moet deponeren. Ikea is niet gehouden om van die opname een kopie aan [eiser in de hoofdzaak] te verstrekken vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het betreffende minderjarige kind. De video-opname zal te zijner tijd door de rechtbank, in bijzijn van partijen, op een nader te bepalen zitting worden bekeken. [eiser in de hoofdzaak] heeft eerder al gemotiveerd kenbaar gemaakt waarom hij die opname niet wil zien. De rechtbank zal [eiser in de hoofdzaak] daarom niet verplichten om die zitting bij te wonen. Indien [eiser in de hoofdzaak] de opname niet wil zien, kan hij zijn advocaat de zitting laten bijwonen. Partijen zullen bij akte in de gelegenheid worden gesteld om de rechtbank opgave te doen van hun verhinderdata vanaf oktober tot en met december 2018, waarna de rechtbank een zitting als hiervoor vermeld zal plannen.

4.13.
De rechtbank overweegt verder dat Ikea, als bewaarder van (een deel van) de NAW -gegevens van het duwende meisje, een beroep heeft gedaan op artikel 8 Wbp. De rechtbank begrijpt het beroep van Ikea aldus dat sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv. Ikea heeft aangevoerd dat het haar niet vrijstaat om de bewuste gegevens (zonder meer) aan [eiser in de hoofdzaak] te verstrekken. [eiser in de hoofdzaak] heeft dit bestreden en gesteld dat zijn belang zwaarder weegt dan het recht van privacy van het duwende meisje.

4.14.
De rechtbank overweegt dat per 25 mei 2018 de Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016, betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (hierna te noemen: AVG) van toepassing is. Per die datum zijn de Richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 en de Wbp ingetrokken. De AVG heeft directe werking en een belangenafweging als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, Wbp is terug te vinden in artikel 6 aanhef, lid 1, onder f, AVG. Overwogen wordt dat persoonsgegevens mogen worden verwerkt als dit noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verwerkingsverantwoordelijke of een derde, mits de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene(n) niet zwaarder wegen. Nieuw is dat in artikel 6 aanhef, lid 1, onder f, AVG het belang van het kind apart is vermeld. Artikel 6 aanhef, lid 1, onder f, AVG luidt:

Rechtmatigheid van de verwerking

1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.

4.15.
Partijen zijn alleen ingegaan op de belangenafweging als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, Wbp en worden, gelet op het bovenstaande, in de gelegenheid gesteld om bij akte, voor zover zij dat nodig achten, alsnog nader in te gaan op het toetsingskader van de nieuwe regelgeving.

4.16.
In afwachting van de door partijen te nemen aktes zal iedere verder beslissing worden aanhouden. ECLI:NL:RBLIM:2018:8016