Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 040322 onduidelijk arbeidsongeval zeevarende; Rotterdamse kantonrechter bevoegd; afwijzing vordering ex 843A, bewijsopdracht tzv ongeval (2)

RBROT 040322 onduidelijk arbeidsongeval zeevarende; Rotterdamse kantonrechter bevoegd; afwijzing vordering ex 843A, bewijsopdracht tzv ongeval

2.
De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.

2.1
[persoon A] , geboren op [geboortedatum] , was als zeevarende in de rang van ‘fitter’ werkzaam aan boord van het onder de vlag van de Marschall Islands varende zeeschip m/t “ [naam vaartuig 1] ”.

2.2
Owners is eigenaar van de [naam vaartuig 1] .

2.3
Op de zeearbeidsovereenkomst, gesloten op 15 juli 2019, is de toepasselijke cao’s, de ‘Ukrainian ITF-IBF TCC MTWTUU’ en de ‘ITF-IBF TCC Agreement Part II’ van toepassing.

2.4
In artikel 25 cao Part II staat het volgende:

“25.1. A seafarer who suffers permanent disability as a result of an accident whilst in the employment of the Shipowner regardless of fault, including accidents occurring while travelling to or from the ship, and whose ability to work as a seafarer is reduced as a result thereof, but excluding permanent disability due to wilful acts, shall in addition to sick pay, be entitled to compensation according to the provisions of this Agreement.

25.2.
The disability suffered by the seafarer shall be determined by a doctor appointed by the Company. If a doctor appointed by or on behalf of the seafarer disagrees with the assessment, a third doctor may be nominated jointly between the Company and the Union and the decision of this doctor shall be final and binding on both parties. The percentage degree of permanent disability suffered by the seafarer shall be determined by

Company's approved doctor and in accordance with the scale in Box 12.

25.3.
The Shipowner shall provide disability compensation to the seafarer in accordance with Boxes 10A and 10B for officers and in Box it for ratings, with any differences, including less than 10 % disability, to be pro rata.

25.4.
A seafarer whose disability, in accordance with 25.2 above is assessed at 50% or more shall, for the purpose of this paragraph, be regarded as permanently unfit for further sea service in any capacity and be entitled to 100% compensation. Furthermore, any seafarer assessed at less than 50 % disability but certified as permanently unfit for further sea service in any capacity by the Company-nominated doctor, shall also be entitled to 100 % compensation. Any disagreement as to toe assessment or entitlement shall be resolved in accordance with clause 25.2 above.

25.5.
Any payment effected under 25.1 to 25.4 above, shall be without prejudice to any claim for compensation made in law, but shall be deducted from any settlement in respect of such claims.

25.6.
The Shipowners in discharging its responsibilities to provide for safe and decent working conditions, should have effective arrangements for the payment of compensation for personal injury. When a valid claim arises, payment should be made promptly and in full, and there should be no pressure by the shipowner or by the representative of the insurers for a payment less than the contractual amount due under this Agreement. Where the nature of the personal injury makes it difficult for the shipowner to make a full payment of the claim, consideration to be given to the payment of an interim amount so as to avoid undue hardship”.

2.5
De pre-employment medical examination (PEME) heeft plaatsgevonden op 8 juli 2019. Bij de vragen over zijn fysieke gesteldheid heeft [persoon A] ingevuld dat hij geen medische problemen had.

2.6
Op 23 juli 2019 is [persoon A] als fitter tewerkgesteld aan boord van [naam vaartuig 1] en daar is [persoon A] door de Chief Engineer [persoon C] in de sportschool gezien met een brace om zijn rechterknie.

2.7
Op een gegeven moment heeft [persoon A] bij de Chief Engineer aangegeven dat zijn rechterkniegewricht pijn begon te doen en hij daardoor niet meer kon werken.

2.8
Omstreeks 16 augustus 2019 heeft [persoon A] zich bij de tweede stuurman gemeld met pijnklachten aan zijn rechterknie(gewicht). De tweede stuurman heeft een aantal foto’s van de knie genomen en een injury report opgemaakt.

2.9
De kapitein heeft deze informatie met de medische inventarislijst van augustus 2019 verzonden aan het Internation Medical Radio Center (CIRM) om medisch advies in te winnen.

2.10
CIRM heeft op 18 augustus 2019 medisch advies verstrekt: [persoon A] moest rust houden en zijn rechterknie niet belasten.

2.11
Nadat de [naam vaartuig 1] de haven van Singapore heeft bereikt, is [persoon A] van boord gegaan voor een medisch onderzoek. Op 25 augustus 2019 is [persoon A] door een arts in Singapore onderzocht. Na het maken van MRI foto’s heeft de arts zijn bevindingen met [persoon A] besproken: de voorste kruisband was afgescheurd en er was letsel aanwezig aan beide menisci van de rechterknie als gevolg waarvan [persoon A] niet kon werken. De arts adviseerde dat [persoon A] verder moest worden behandeld in zijn eigen woonplaats.

2.12
[persoon A] is zonder medische begeleiding met het vliegtuig gerepatrieerd naar Odessa, Oekraïne, waar hij op 30 augustus 2019 is gezien door een orthopeed van het Medical Center INTOSANA.

2.13
Op 7 september 2019 heeft er een operatieve ingreep plaatsgevonden en is [persoon A] opgenomen in de kliniek INTOSANA en op 9 september 2019 ontslagen uit de kliniek.

2.14
Daarna is [persoon A] nog een aantal keer door de orthopeed gezien en is er op 24 februari 2020 nog een MRI gemaakt van het rechterkniegewricht van [persoon A] .

2.15
Op 4 maart 2020 is [persoon A] ook onderzocht door de ‘medical-social expert commission’ van het ministerie van Oekraïne. Door de arts is geconcludeerd dat [persoon A] ongeschikt is “for work as a Fitter or in any other maritime speciality in the conditions of a sea voyage”. De arbeidsongeschiktheid is volgens de arts “at least 50%”. Op 4 maart 2021 zou [persoon A] opnieuw worden geëvalueerd door de ‘medical-social expert commission’.

2.16
De Oekraïnse gemachtigde van [persoon A] heeft zich op 18 maart 2020 gewend tot Owners alsmede tot V. Ships, de P&I Club en de lokale agent van de P&I Club met het verzoek om ten minste de contractuele vergoeding van USD 104.866 uit te keren aan [persoon A] . Ondanks herhaalde aanmaningen is aan dit verzoek niet voldaan.

2.17
[persoon A] zou op 29 mei 2020 medisch worden onderzocht door een door Owners aangestelde arts, maar deze afspraak kon vanwege de Covid-19 maartregelen geen doorgang vinden.

2.18
Tot en met februari 2021 heeft [persoon A] het ziekengeld ontvangen (USD 760 per maand). Ook zijn de medische kosten door Owners vergoed.

2.19
[persoon A] heeft op 14 juli 2020 beslag laten leggen op het eveneens in eigendom aan Owners toebehorende schip m/t “ [naam vaartuig 2] ”. Dit beslag is vervolgens opgeheven tegen het stellen van een garantie van USD 609.600.

2.20
In augustus 2020 is door de Nederlandse advocaten van [persoon A] een formele aansprakelijkstelling gezonden aan de Nederlandse advocaten van Owners. Opnieuw is verzocht om in elk geval zorg te dragen voor betaling van de contractuele vergoeding, uiterlijk op 31 augustus 2020. Namens Owners is ontkend dat er een ongeval zou hebben plaatsgevonden en is aansprakelijk afgewezen.

2.21
[persoon A] heeft in november 2020 de opinie aan dr. [persoon D] , orthopedisch chirurg en traumaloog, ingewonnen over de vraag of zijn letsel door een andere oorzaak dan een ongeval kan worden verklaard. In het rapport van dr. [persoon D] staat – voor zover van belang – de volgende conclusie: “With all the described damages there is no connection with the already mentioned, very simple damage that patient [persoon A] suffered with his trauma five years earlier. His complains after the first traumatisation of one of his cruciate ligaments have disappeared very fast, which has been leading to the situation that he had the possibility to perform his job on the Nordic American Tankers Ltd.

In my expert opinion as a qualified (recently, retired) orthopedic surgeon, it is impossible tot explain mr. [persoon A] ’s medical condition as established and described by medical experts in Singapore and Odessa from anything other than a sudden accident.”

2.22
Owners is het niet eens met de conclusie van dr. [persoon D] . Volgens Owners is de conclusie niet gebaseerd op objectieve medische informatie.

2.23
Owners heeft het medisch dossier opgevraagd en de stukken laten onderzoeken door prof. [persoon E] , orthopeed-traumaloog en prof. B [persoon F] en [persoon G] , artsen met forensische expertise. Op de MRI foto’s van 26 augustus 2019 hebben zij gezien dat de voorste kruisband zich op dat moment al in een staat van subtotale resporptie bevond. Dit wijst op ouder letsel. Ook werden marginale botgroei/benige zwellingen, verweking van het gewrichtskraakbeen en vernauwing van de gewrichtsspleet waargenomen op de MRI foto’s. Dit zijn tekenen van knieartrose en wijzen op de chroniciteit van de verwonding van het rechterkniegewricht. De conclusie is dat er in het medisch dossier geen objectieve forensische gegevens aanwezig over een verwonding van het rechterkniegewricht in de vorm van een scheur van de voorste kruisband die is ontstaan op of omstreeks 18 augustus 2019.

2.24
Naar aanleiding van het rapport van deze deskundigen heeft Owners de aansprakelijkheid definitief van de hand gewezen.

3.
Het geschil in conventie

in het incident

[persoon A] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dat toelaat,

3.1
vordering met betrekking tot een voorschot en medisch onderzoek
Owners te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van een bedrag van USD 104.866,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2019, althans vanaf 1 april 2020, althans vanaf 1 september 2020,
en voor zover naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk, daaraan voorafgaand een arts aan te wijzen voor het verrichten van medisch onderzoek naar de arbeidsongeschiktheid van [persoon A] en zijn geschiktheid tot het verrichten van verdere dienst op zee, met veroordeling van Owners in de kosten van het incident;

3.2
vordering ex artikel 843 a Rv

Owners te bevelen
I. in schriftelijke vorm en/of op gegevensdragers afschrift dan wel uittreksel van de
1. NAW-gegevens;
2. Rang en
3. Overige contactgegevens
van de bemanningsleden die zich op 16 augustus 2019 aan boord van de m/t [naam vaartuig 1] bevonden, te verstrekken aan [persoon A] binnen twee weken na het wijzen van dit vonnis in het incident;

II. in schriftelijk vorm en/of op gegevensdragers afschrift van het medisch logboek betreffende de periode 16 tot en met 30 augustus 2019 waarop de medische gegeven van [persoon A] aan boord van de m/t [naam vaartuig 1] zijn vermeld, te verstrekken aan [persoon A] binnen twee weken na het wijzen van dit vonnis in het incident;
althans binnen het kader van artikel 843a Rv te bepalen op welke wijze Owners kennis dient te verschaffen van bedoelde bescheiden en/of gegevens;
steeds op straffe van een verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat Owners in gebreke blijft geheel of gedeeltelijk aan het gevorderde te voldoen, met een maximum van € 100.000,-;
een en ander met veroordeling van Owners in de kosten van het incident, alsmede in de wettelijke rente over deze kosten, voor zover deze niet door Owners zijn voldaan binnen twee dagen na dagtekening van dit vonnis.

3.3
in de hoofdzaak

[persoon A] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dat toelaat,

I. te verklaren voor recht dat Owners aansprakelijk is voor de schade van [persoon A] als gevolg van het aan hem op 16 augustus 2019 overkomen ongeval;
II. Owners te veroordelen tot vergoeding van de door [persoon A] als gevolg daarvan geleden schade, nader op te maken bij staat;
III. Owners te veroordelen tot vergoeding van de door [persoon A] gemaakte buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 8.297,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
IV. Owners te veroordelen tot vergoeding van de door [persoon A] geleden schade als gevolg van het niet nakomen van artikel 25.6 van de toepasselijke cao door Owners, te vermeerderen met de wettelijke rente;
een en ander met veroordeling van Owners in de kosten van het geding, waaronder mede begrepen een bedrag aan salaris voor de gemachtigde, evenals in de wettelijke rente over de kosten, voor zover deze niet door Owners zijn betaald binnen veertien dagen na de datum waarop het vonnis is gewezen.

3.4
Owners heeft tegen zowel de vorderingen in het incident als tegen de hoofdzaak gemotiveerd verweer gevoerd.

3.5
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.
Het geschil in reconventie

4.1
Owners heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [persoon A] te veroordelen:

Primair:
- Om aan Owners te betalen een bedrag van USD 25.319,51 plus p.m., te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum vanaf ontvangst van de betaling, althans een in goede justitie te bepalen datum;

Subsidiair:
- Om aan Owners te betalen een bedrag van USD 6.080,- plus p.m., te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum vanaf ontvangst van de betaling, althans een in goede justitie te bepalen datum;

Primair en subsidiair:
- In de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
- In de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening vonnis, dan wel vanaf 14 dagen na aanzegging van deze kosten tot aan de dag der algehele voldoening.

4.2
[persoon A] heeft tegen de vordering in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5.
De beoordeling

De bevoegdheid

5.1
Nu [persoon A] woonachtig is in het buitenland en Owners gevestigd is in het buitenland, draagt de zaak een internationaal karakter. De kantonrechter moet daarom allereerst ambtshalve onderzoeken of hij rechtsmacht heeft om van deze zaak kennis te nemen. Indien dat het geval is, moet de kantonrechter vervolgens nagaan naar welk materieel recht de vorderingen moeten worden beoordeeld.

5.2
Owners is niet in een land van de Europese Unie gevestigd, zodat de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012) ex artikel 4 van die verordening niet van toepassing is en wordt de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter – onverminderd artikelen 18, 21, 24-26 EEX-Vo 2012 EEX-Vo 2012 – beoordeeld aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

5.3
[persoon A] stelt zich op het standpunt dat de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam verlof heeft verleend tot het leggen van beslag, welk beslag tegen het stellen van een garantie is opgeheven, zodat de Rechtbank Rotterdam op grond van artikel 767 Rv bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van [persoon A] .

5.4
Artikel 767 Rv heeft ten doel rechtsmacht te scheppen voor de Nederlandse rechter in zaken waarin anders geen bevoegde rechter in Nederland zou zijn aangewezen, terwijl in Nederland voor de schuldeiser wel verhaalsmogelijkheden bestaan (verg. HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3771). Bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen, kan de eis in de hoofdzaak worden ingesteld voor de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter het verlof tot het gelegde of het tegen zekerheidstelling voorkomen of opgeheven beslag heeft verleend. Er is door de voorzieningenrechter in deze rechtbank verlof verleend en vervolgens beslag gelegd op een eveneens in eigendom aan Owners toebehorende schip m/t “ [naam vaartuig 2] ” dat ten tijde van de beslaglegging in Nederland lag.

5.5
Nu niet is gebleken dat de Nederlandse rechter reeds uit andere hoofde rechtsmacht heeft en er geen buitenlandse rechter wiens uitspraak in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd bevoegd is (een executieverdrag ontbreekt), is de kantonrechter te Rotterdam op grond van artikel 767 Rv bevoegd om van dit geschil kennis te nemen.

Het toepasselijk recht

5.6
Partijen zijn het erover eens dat het recht van de Marshall eilanden in deze zaak van toepassing is. De kantonrechter zal derhalve de vorderingen van partijen beoordelen naar het recht van de Marshall eilanden.

vordering ex artikel 223 Rv met betrekking tot een voorschot en medisch onderzoek

5.7
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan tijdens een aanhangig geding iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Een voorlopige voorziening als hier bedoeld kan pas worden gevorderd indien en nadat de bodemprocedure aanhangig is gemaakt, terwijl de incidentele vordering moet samenhangen met de vordering in de hoofdzaak. De kantonrechter stelt vast dat ten aanzien van de onderhavige incidentele vordering aan deze criteria wordt voldaan, zodat [persoon A] ontvankelijk is in zijn vordering.

5.8
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in het kader van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv dient de rechter, evenals in kort geding, te onderzoeken of de vordering van de [persoon A] voldoende aannemelijk is en of een spoedeisend belang bestaat, terwijl bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico wordt betrokken.

5.9
De kantonrechter is van oordeel dat in dit stadium van de procedure geen sprake is van een situatie waarin te verwachten is dat de vordering – zonder nadere bewijslevering – met een grote mate van waarschijnlijkheid in de hoofdzaak zal worden toegewezen. Owners betwist immers uitdrukkelijk dat de door [persoon A] ondervonden problemen het gevolg zijn van een ongeval. Voorts betwist Owners dat zij een zorgplicht hebben geschonden. Owners ontkent bovendien dat [persoon A] schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn functie aan boord van de [naam vaartuig 1] . Daar komt bij dat voldoende aannemelijk is dat er sprake is van een aanmerkelijk restitutierisico. Het is niet aannemelijk dat [persoon A] indien nodig in staat zal zijn het voorschot terug te betalen. Reeds gelet hierop zal de incidentele vordering van [persoon A] om Owners te veroordelen tot betaling van USD 104.866 worden afgewezen.

5.10
Ten aanzien van het medisch onderzoek ziet de kantonrechter ook geen reden om nu al tot toewijzing over te gaan. Een voorlopige voorziening is een tijdelijke beslissing die slechts geldt voor de duur van de procedure. [persoon A] moet in die zin belang hebben bij het verzoek dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht. Hiervan is geen sprake. In de hoofdzaak zal de vraag aan de orde komen of er medisch onderzoek noodzakelijk is om het geschil tussen partijen te beslechten. Daarom zal ook deze incidentele vordering van [persoon A] worden afgewezen.

de vordering ex artikel 843a Rv

5.11
De vordering tot afgifte van stukken ex artikel 843 a Rv heeft betrekking op gegevens van de bemanningsleden die zich op 16 augustus 2019 aan boord van de m/t [naam vaartuig 1] bevonden en medische gegevens van [persoon A] aan boord van de m/t [naam vaartuig 1] .

Medische stukken

5.12
Ter zitting heeft Owners aangegeven dat zij bereid is om medische stukken, voor zover deze nog niet zijn verstrekt, alsnog aan [persoon A] te verstrekken. [persoon A] dient hiertoe een verzoek aan de gemachtigde van Owners te doen.

5.13
Nu partijen ter zitting afspraken over deze medische stukken hebben gemaakt, is een veroordeling tot afgifte van deze stukken niet meer nodig.

Stukken met gegevens van de bemanningsleden

5.14
Op grond van artikel 843a Rv gelden verschillende voorwaarden voor inzage in of afgifte van bescheiden. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden over een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.

5.15
De voorwaarden ‘rechtmatig belang’ en ‘bepaalde bescheiden’ moeten in samenhang worden beoordeeld: [persoon A] moet de bescheiden zo concreet mogelijk omschrijven, zodat duidelijk is waarop hij aanspraak maakt en getoetst kan worden of hij een rechtmatig belang bij die bescheiden heeft.

5.16
Artikel 843a Rv biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een schriftelijk/ digitaal bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Voor zover nog enige aanvullende bewijslast op [persoon A] zou rusten, heeft [persoon A] onder meer aangeboden om andere bemanningsleden van het schip te horen over het ongeval en de toedracht ervan. Om die reden heeft [persoon A] de bemanningslijst van 16 augustus 2019 nodig.

5.17
In feite wil [persoon A] namen van collega’s die op 16 augustus 2019 het ongeval, die nog moet worden vastgesteld, zouden hebben waargenomen. [persoon A] was op 16 augustus 2019 aan het werk met collega’s en weet dus zelf precies met wie hij heeft gewerkt. Niet valt in te zien waarom [persoon A] de volledige bemanningslijst nodig heeft. Hij had kunnen volstaan met het noemen van (voor)namen en eventuele functie, voorzover hij niet over de volledige gegevens beschikt.

5.18
Het voorgaande leidt ertoe dat de bescheiden waarvan afschrift c.q. inzage wordt gevraagd niet voldoende bepaald zijn en [persoon A] evenmin rechtmatig belang heeft bij afschrift c.q. inzage van die bescheiden, zodat de vordering tot veroordeling van Owners tot afschrift daarvan zal worden afgewezen.

5.19
[persoon A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

In de hoofdzaak

in conventie
5.20

[persoon A] heeft gesteld dat hij ten gevolge van een ongeval aan boord van [naam vaartuig 1] schade heeft geleden. Tussen partijen is niet in geschil dat [persoon A] tijdens zijn dienstverband aan boord van de m/t [naam vaartuig 1] problemen aan zijn kniebanden is gaan ondervinden, die in Singapore voor het eerst medisch zijn onderzocht en behandeld. Partijen verschillen wel van mening of door de door [persoon A] ondervonden problemen het gevolg zijn van een ongeval aan boord.

5.21
De kantonrechter is van oordeel dat gelet op de gemotiveerde betwisting van Owners, [persoon A] op dit moment onvoldoende heeft onderbouwd dat op 16 augustus 2019 het door hem gestelde ongeval heeft plaatsgevonden, zodat dit nog niet als vaststaand kan worden aangenomen. Partijen zijn ter zitting het erover eens dat er bewijslevering nodig is en dat op [persoon A] de bewijslast ligt. [persoon A] zal derhalve in de gelegenheid worden gesteld om bewijs te leveren van zijn stelling dat op 16 augustus 2019 een ongeval aan boord van [naam vaartuig 1] heeft plaatsgevonden.

5.22
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

in reconventie
5.23

Owners heeft gesteld dat [persoon A] als gevolg van het geven van een verkeerde voorstelling van zaken over zijn fysieke gesteldheid geen recht heeft op:

- Een vergoeding van zijn medische kosten (artikel 22 IBF-agreement part II);
- Een uitkering van ziektegeld (artikel 23 IBF-agreement part II);
- Een arbeidsongeschiktheidsuitkering (25 IBF-agreement part II).

5.24
Door het PEME-formulier niet naar waarheid in te vullen, zijn de ziektegeld en medische kosten door Owners onverschuldigd betaald, aldus Owners.

5.25
[persoon A] betwist dat hij het PEME-formulier niet naar waarheid heeft ingevuld. Er heeft een ongeval aan boord plaatsgevonden. De medische kosten en ziekengeld zijn door Owners doorbetaald en [persoon A] mocht en mag erop vertrouwen dat het ziekengeld verschuldigd aan hem is betaald. Er komt aan Owners geen beroep toe op een recht tot terugvordering.

5.26
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering in reconventie samenhangt met de vordering in conventie, zodat de bewijslevering moet worden afgewacht voordat in reconventie verder kan worden beslist.

5.27
Ook hier zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2022:1780