Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 130223 verzoek 843a Rv tzv grensoverschrijdend gedrag van medisch specialist en onveilig leer-leefklimaat arts-assistenten

RBZWB 130223 verzoek 843a Rv tzv grensoverschrijdend gedrag van medisch specialist en onveilig leer-leefklimaat arts-assistenten


Het verzoek en het verweer

2.1
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om bij vonnis (de kantonrechter begrijpt: beschikking), uitvoerbaar bij voorraad, Amphia en/of MSB-A te gebieden om (onder beperkende voorwaarden) binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking, op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per week na afloop van deze termijn, aan (de advocaat van) [verzoekster] inzage in en/of afschrift te geven van de volgende bescheiden:
I. Alle documentatie die ziet op het grensoverschrijdend gedrag van [medisch specialist] vóór mei 2019;

en/of

II. De uitkomst van de enquête die in april en mei 2019 onder de arts-assistenten is gehouden;

en/of

III. De melding van de opleider Interne Geneeskunde van 8 oktober 2019 over het onveilige leer- en leefklimaat voor de arts-assistenten;

en/of

IV. De brief die door meer dan 25 arts-assistenten naar de Raad van Bestuur is gestuurd over het gedrag van [medisch specialist] ;

en/of

V. De namen en adresgegevens van de arts-assistenten die een brief hebben geschreven over het gedrag van [medisch specialist] ;

en/of

VI. Het rapport van 12 november 2019 dat is opgesteld in opdracht van het COC en MSB-A en/of alle bijlagen, zoals de e-mails van de voormalig arts-assistenten;

en/of

VII. De verslagen van de getuigenverhoren in de periode van 17 september 2020 tot en met 9 oktober 2020 van de onderzoekscommissie van MSB-A;

en/of

VIII. De namen en adresgegevens van de getuigen die in de periode van 17 september 2020 tot en met 9 oktober 2020 hebben verklaard over het gedrag van [medisch specialist] ;

en/of

IX. De verklaring van [collega medisch specialist] ‘ [naam 1] ’ die heeft verwoord dat [medisch specialist] “sterk is en macht heeft” en “iemand kan breken”, zo ook de verklaringen van ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 3] ’ die spreken over het feit dat [medisch specialist] in kampen denkt en steun afdwingt;

en/of

X. De namen en adresgegevens van ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 3] ’;

en/of

XI. De melding van disfunctioneren van 15 september 2020 met de gegrondverklaring van MSB-A van 28 oktober 2020 en/of de bijlagen/producties,

een en ander met veroordeling van Amphia en/of MSB-A in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met de kosten van tenuitvoerlegging van deze beschikking.

2.2
Verweerders voeren verweer en verzoeken om [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.

3
De beoordeling

3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
- [verzoekster] is in de periode 1988-2020, met een onderbreking van vier jaar (1996-2000), in dienst geweest bij Amphia. Vanaf 2012 werd [verzoekster] door Amphia gedetacheerd als [functie 1] bij MSB-A.
- De hiërarchisch leidinggevende van [verzoekster] was [naam 4] (hierna te noemen: [naam 4] ). [naam 4] is in dienst van Amphia en heeft [functie 2] van (onder andere) de zorgkern [specialisatie] .
- De functioneel leidinggevende van [verzoekster] was [medisch specialist] (hierna te noemen: [medisch specialist] ). [medisch specialist] was sinds 1 januari 2009 als [functie 3] werkzaam bij Amphia.
- Op 5 juni 2019 is [verzoekster] (volledig) arbeidsongeschikt uitgevallen. Tot re-integratie is het niet gekomen en per 1 oktober 2020 is de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en Amphia op verzoek van [verzoekster] beëindigd.
- De relatie tussen verweerders en [medisch specialist] is beëindigd per 25 november 2020 met als directe aanleiding een gegrond verklaarde klacht van een verpleegkundig specialist tegen [medisch specialist] . Vanaf 20 september 2020 was [medisch specialist] vrijgesteld van werkzaamheden.

3.2
[verzoekster] heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd. [verzoekster] stelt dat zij jarenlang op haar werk is blootgesteld aan (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van [medisch specialist] . [verzoekster] heeft verweerders aansprakelijk gesteld voor de schade die [verzoekster] hierdoor lijdt. Echter, verweerders betwisten de aansprakelijkheid en voeren (onder meer) aan dat [verzoekster] de door haar gestelde feiten over de bekendheid van verweerders van het gedrag van [medisch specialist] onvoldoende heeft onderbouwd. [verzoekster] stelt vervolgens dat verweerders op de hoogte van het gedrag van [medisch specialist] (moeten) zijn geweest en dat zij voor de onderbouwing van haar stellingen afhankelijk is van bescheiden die zich in het domein van verweerders bevinden. Aangezien verweerders niet bereid zijn deze bescheiden aan [verzoekster] te verstrekken, stelt [verzoekster] zich op het standpunt dat haar verzoeken op grond van artikel 843a Rv toewijsbaar zijn. In dat kader stelt [verzoekster] tot slot dat zij een rechtmatig belang heeft bij inzage en/of afschrift van de verzochte bescheiden, dat het gaat om bepaalde bescheiden, dat zij partij is bij de rechtsbetrekking en dat verweerders de bescheiden tot hun beschikking hebben.

3.3
Verweerders hebben als verweer aangevoerd dat zij niet alle verzochte bescheiden tot hun beschikking hebben, dat [verzoekster] geen rechtmatig belang heeft bij inzage en/of afschrift van alle bescheiden, dat de bescheiden niet de rechtsbetrekking tussen [verzoekster] en verweerders betreffen en dat er onvoldoende gewichtige redenen zijn om te komen tot afgifte van de bescheiden, (mede) omdat ook zonder de gevraagde bescheiden een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd. Volgens verweerders is er sprake van een fishing expedition. Wat betreft het verzoek onder I voeren verweerders nog aan dat er geen sprake is van voldoende bepaalbaarheid en wat betreft de verzoeken onder V, VII en X dat deze gegevens geheim dienen te blijven. Tot slot voeren verweerders aan dat er bij een (gedeeltelijke) toewijzing van het verzoek sprake moet zijn van anonimisering op kosten van [verzoekster] .

3.4
De kantonrechter oordeelt als volgt.

3.4.1
Voor de afgifte- en/of inzagevordering van [verzoekster] moet voldaan zijn aan de volgende eisen van artikel 843a lid 1 Rv:
- rechtmatig belang;
- bepaalde bescheiden;
- aangaande een rechtsbetrekking waarin [verzoekster] partij is;
- bescheiden zijn ter beschikking van of berusten onder verweerders.

Voor verweerders geldt de algemene regel dat zij voormelde stelling(en) van [verzoekster] voldoende gemotiveerd moeten betwisten.

3.4.2
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stellingen van partijen volgt dat (alleen) met betrekking tot de verslagen van de getuigenverhoren van de collega [medisch specialisten] van [medisch specialist] in de periode van 17 september 2020 tot en met 9 oktober 2020 van de onderzoekscommissie van MSB-A aan de vereisten van artikel 843a lid 1 Rv is voldaan. De kantonrechter zal dit oordeel hieronder motiveren.

3.4.3
Het eerste vereiste van artikel 843a lid 1 Rv houdt in dat [verzoekster] een rechtmatig belang moet hebben bij inzage en/of afschrift van de bescheiden. [verzoekster] stelt in dat kader dat zij de bescheiden nodig heeft om een vordering van haar tegen verweerders in een nog te voeren bodemprocedure te onderbouwen dan wel te bewijzen. [verzoekster] stelt namelijk dat zij op haar werk schade heeft geleden door grensoverschrijdend gedrag van [medisch specialist] . Volgens [verzoekster] zijn verweerders daarvoor aansprakelijk op grond van de artikelen 7:658 BW en 6:170 BW. Het toetsingskader in deze procedure is dat [verzoekster] voldoende aannemelijk moet maken dat er mogelijk sprake is aansprakelijkheid van verweerders. Verder moet [verzoekster] onderbouwen waarom juist de gevraagde bescheiden nodig zijn voor de onderbouwing dan wel het bewijs van de door haar gestelde vordering op verweerders.

3.4.4
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] voor nu de mogelijke aansprakelijkheid van verweerders voldoende aannemelijk heeft gemaakt. [verzoekster] heeft voldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit een redelijk vermoeden blijkt dat er (mogelijk) sprake is van schending van de (zorg)plicht van artikel 7:658 BW dan wel van (risiso- )aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW. Daarbij is met name van belang dat ook MSB-A heeft gesteld dat [medisch specialist] zich jarenlang schuldig heeft gemaakt aan structureel en ernstig grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van meerdere personen en dat [medisch specialist] een gedocumenteerd verleden heeft ten aanzien van grensoverschrijdend gedrag, waarbij er meerdere onderzoeken hebben plaatsgevonden. Blijkens productie 4 bij het verzoek heeft MSB-A het besluit tot opzegging van de overeenkomst met [medisch specialist] met onder andere deze stellingen gemotiveerd. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerders op grond van de artikelen 7:658 en 6:170 BW (mogelijk) aansprakelijk zouden kunnen zijn voor de schade die [verzoekster] stelt te hebben geleden als gevolg van het grensoverschrijdende gedrag van [medisch specialist] .

3.4.5
Verder is de kantonrechter – rekening houdend met de belangen van beide partijen en van alle derde-belanghebbenden – van oordeel dat [verzoekster] (alleen) wat betreft de verslagen van de getuigenverhoren van de collega [medisch specialisten] van [medisch specialist] in de periode 17 september 2020 tot en met 9 oktober 2020 van de onderzoekscommissie van MSB-A voldoende heeft onderbouwd dat die bescheiden op dit moment nodig zijn voor de onderbouwing dan wel het bewijs van de door haar gestelde vordering op verweerders. Bij dat oordeel spelen met name de volgende feiten en omstandigheden een rol. Aan de ene kant heeft [verzoekster] al de beschikking over de nodige informatie, waaronder het arbitraal vonnis van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg van 13 augustus 2021 en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 2 februari 2022. De vraag is of [verzoekster] haar vordering tegen verweerders in de bodemprocedure daarmee voldoende kan onderbouwen en zo nodig bewijzen. Daarbij speelt met name een rol dat verweerders betwisten zij al eerder dan in het voorjaar van 2019 bekend waren met het gedrag van [medisch specialist] , terwijl voormelde stukken (met name het arbitraal vonnis van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg van 13 augustus 2021 en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 2 februari 2022) het voorjaar van 2019 als beginpunt nemen en (hoofdzakelijk) zien op het gedrag van [medisch specialist] ten opzichte van arts-assistenten en één verpleegkundig specialist.
Aan de andere kant heeft [verzoekster] voldoende aannemelijk gemaakt dat de collega [medisch specialisten] van [medisch specialist] meer weten van het gedrag van [medisch specialist] en hier ook over hebben verklaard, waaronder dat hij dit gedrag niet onder stoelen of banken stak. Zo wijst [verzoekster] op de volgende uitspraken die collega [medisch specialisten] over [medisch specialist] hebben gedaan: “sterk is en macht heeft”, “iemand kan breken”, “in kampen denk”, “steun afdwingt” en “hij is zo”. Bovendien is bij deze verslagen van belang dat een aantal andere bezwaren niet speelt. Zo is er in mindere mate dan bij de bescheiden met betrekking tot de arts-assistenten en verpleegkundig specialist sprake van privacygevoelige informatie. Verder blijkt – in tegenstelling tot de arts-assistenten – niet dat de collega [medisch specialisten] om geheimhouding/vertrouwelijkheid hebben verzocht. (Mede) gelet op het voorgaande gaat ten aanzien van deze verslagen ook het verweer dat de gevorderde inzage in dan wel afschrift van onnodig is voor een behoorlijke rechtsbedeling niet op. Kortom, in de huidige stand van zaken heeft [verzoekster] (alleen) wat betreft de verslagen van de getuigenverhoren van de collega [medisch specialisten] van [medisch specialist] in de periode 17 september 2020 tot en met 9 oktober 2020 van de onderzoekscommissie van MSB-A een zodanig belang dat de betreffende vordering toewijsbaar is, mits aan de overige – hierna te behandelen – vereisten is voldaan. Dat neemt overigens niet weg dat [verzoekster] – afhankelijk van het verloop van de bodemprocedure – op een later moment mogelijk alsnog ook een voldoende belang krijgt bij inzage in of afschrift van andere stukken.

3.4.6
Wat betreft de overige vereisten overweegt de kantonrechter dat het bij het verzoek om inzage in dan wel afschrift van de verslagen van de getuigenverhoren van de collega [medisch specialisten] van [medisch specialist] in de periode 17 september 2020 tot en met 9 oktober 2020 van de onderzoekscommissie van MSB-A gaat om voldoende bepaalde en concreet omschreven bescheiden. Verder moeten de verslagen een rechtsbetrekking betreffen waarin [verzoekster] partij is. [verzoekster] heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat in de verslagen informatie staat over het grensoverschrijdende gedrag van [medisch specialist] op de werkvloer en dat die informatie ook ziet op de rechtsverhouding tussen [verzoekster] en verweerders in het kader van de artikelen 7:658 en 6:170 BW. Wat betreft het laatste vereiste hebben verweerders onweersproken aangevoerd dat alleen MSB-A de beschikking heeft over de betreffende verslagen. Daarom zal de vordering alleen ten aanzien van MSB-A worden toegewezen. De kantonrechter ziet met name gelet op de opstelling en standpunten van partijen geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.

3.4.7
Gelet op de standpunten van partijen zal de kantonrechter bepalen dat de verslagen geanonimiseerd mogen worden, maar de kosten daarvan komen niet voor rekening van [verzoekster] , aangezien verweerders onvoldoende hebben aangevoerd over de hoogte van deze kosten.

3.4.8
[verzoekster] heeft verzocht om de beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Verweerders hebben bezwaar gemaakt tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking maar zij hebben dit bezwaar niet (voldoende) gemotiveerd. Verweerders hebben niet (voldoende) aangevoerd wat hun belang is bij behoud van de bestaande toestand tot op een eventueel rechtsmiddel is beslist. Daarom zal de kantonrechter de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.4.9
MSB-A zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster] . Deze kosten worden tot op heden vastgesteld op € 614,00, bestaande uit € 86,00 aan griffierechten en € 528,00 (2 x € 264,00) aan salaris voor de gemachtigde van [verzoekster] . De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover MSB-A de proceskosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis zal hebben voldaan. De gevorderde executiekosten zullen worden afgewezen, omdat vergoeding van deze kosten slechts toewijsbaar is, als die kosten in redelijkheid zijn gemaakt, hetgeen niet op voorhand te beoordelen is.

3.4.10
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Amphia. Deze kosten worden tot op heden vastgesteld op € 528,00 (2 x € 264,00) aan salaris voor de gemachtigde van Amphia. ECLI:NL:RBZWB:2023:1853


PROCESSUELE ASPECTEN, bewijskwesties

RBROT 100223 niet voldaan aan stelplicht bij vordering na tramongeval, mede met oog op pre-existente klachten

2.
Het geschil

2.1.
[eiser01] eist samengevat:
- RET te veroordelen aan hem te betalen € 21.138,-;
- RET te veroordelen in de proceskosten;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

2.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. Op 25 juni 2014 was [eiser01] controleur op een tram van RET. Die tram is vanachter aangereden door een andere tram. Door deze aanrijding is [eiser01] gevallen, met (blijvende) nek- en schouderklachten tot gevolg. Vanwege deze klachten vordert [eiser01] schadevergoeding van RET, bestaande uit smartengeld van € 8.000,-, verlies aan arbeidsvermogen van € 10.000,- en huishoudelijke hulp van € 3.888,-. Omdat [eiser01] al € 750,- heeft ontvangen, moet RET nog een bedrag van € 21.138,- betalen.

2.3.
RET is het niet eens met de eis en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [eiser01] in de proceskosten. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

3.
De beoordeling

3.1.
RET heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. De vraag is of [eiser01] recht heeft op meer schadevergoeding dan al ontvangen. Als uitgangspunt voor de vaststelling van de schade geldt dat [eiser01] zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de aanrijding niet was gebeurd. Daarvoor moet eerst komen vast te staan dat, zoals wordt gesteld, de nek- en schouderklachten van [eiser01] een gevolg zijn van het ongeval.

3.2.
[eiser01] heeft als onderbouwing van die stelling verschillende (medische) stukken overgelegd. Door RET wordt het bestaan van de klachten als zodanig niet betwist, maar wel dat deze zijn veroorzaakt of verergerd door het ongeval. Volgens RET gaat het namelijk om pre-existente klachten. Zij heeft in dat verband adviezen van de door beide partijen ingeschakelde medisch adviseurs overgelegd.

3.3.
In het advies van de medisch adviseur van [eiser01] van 13 februari 2015 staat onder andere: “Client wordt verder gezien door de neuroloog die client al onder behandeling heeft vanaf 2009 i.v.m. forse slijtageverschijnselen van de halswervelkolom, waarbij het ruggenmerg betrokken is en vanwege een radiculair syndroom van de 6e halswortel links. Dat is een zogenaamde nekhernia. ( ... ) Uit de overige medische gegevens wordt duidelijk dat de neuroloog t.g.v. het ongeval geen toename van de reeds bestaande neurologische uitval heeft geconstateerd en dat er volgens de neuroloog wel sprake is van veel spierpijnklachten.

En in die van de medisch adviseur van RET van 20 maart 2015:
Hij was bekend met forse verouderingsafwijkingen van de nek, met ook schade aan het ruggenmerg op verschillende niveaus en een vernauwing van het wervelkanaal.

Gezien het feit dat hij nog niet al te lang voor het ongeval gezien is door een pijnarts voor vergelijkbare klachten is het langdurig aannemen van klachten als ongevalsgevolg naar mijn mening thans niet medisch onderbouwd. ( ... ) Blijvende beperkingen of blijvende invaliditeit verwacht ik niet als ongevalgevolg, aangezien er geen objectieve verslechtering lijkt te zijn opgetreden van de reeds aanwezige problematiek.

3.4.
Door beide medisch adviseurs is geadviseerd om nader onderzoek te laten doen naar het verband tussen ongevalsgerelateerde en pre-existente klachten. Dit is echter niet gebeurd. Wel is een brief van (de gemachtigde van) [eiser01] aan RET van 8 februari 2021 overgelegd, waarin wordt verwezen naar medische gegevens van de huisarts waaruit moet blijken dat [eiser01] geen “last” had van klachten die samenhangen met het ongeval. Die gegevens zijn echter niet in het geding gebracht. Een en ander leidt tot het oordeel dat [eiser01] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Zeker gelet op het tijdsverloop en de al beschikbare medische informatie had van hem verwacht mogen worden dat hij zijn standpunt meer zou concretiseren. Omdat [eiser01] dit heeft nagelaten, zal zijn vordering worden afgewezen.

3.5.
[eiser01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van RET tot vandaag vast op € 1.058,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 529,-).

3.6.
Dit vonnis wordt ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv). ECLI:NL:RBROT:2023:2563