Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 200514 letsel paard en ruiter door niet-verankerde hindernis in wedstrijd; beroep op exoneratie faalt

Hof 's-Hertogenbosch 200514 letsel paard en ruiter door niet-verankerde hindernis in wedstrijd; beroep op exoneratie faalt; causaal verband aangenomen

4 De beoordeling

4.1.
[geïntimeerde] woont in België. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval nu [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] gevestigd zijn respectievelijk woonplaats hebben in Nederland. Gelet op die vestigings-/woonplaats was de rechtbank Zeeland-West-Brabant (voorheen: rechtbank Breda) bevoegd van het geschil kennis te nemen, en in hoger beroep is dit hof bevoegd.
Partijen noch de rechter in eerste aanleg hebben zich uitgelaten over het toepasselijke recht. Het hof begrijpt uit het feit dat partijen in hun stellingen aansluiting zoeken bij het Nederlandse recht, dat zij voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen, hetgeen in casu is toegestaan.

4.1.1.
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis van 7 maart 2012 onder 3.1.1 tot en met 3.1.11 vastgesteld van welke feiten zij is uitgegaan. Deze feiten vormen, voor zover in hoger beroep niet betwist, ook voor het hof het uitgangspunt. Daarnaast acht het hof nog andere feiten van belang.
Het gaat in deze zaak om het volgende.

4.1.2.
Op 16 en 17 oktober 2010 heeft [Paarden- en Ponysportvereniging] een zogeheten eventingwedstrijd (hierna: “de wedstrijd”) georganiseerd onder auspiciën van de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (hierna: “de KNHS”).
Een “eventingwedstrijd” bestaat uit een dressuurproef, een springparcours en een terrein- proef. Zo 'n terreinproef wordt ook wel “cross country” genoemd. De proef wordt afgelegd in een natuurlijke omgeving zoals bossen en weilanden. Tijdens een vooraf bepaalde route dienen door ruiter en paard verschillende soorten hindernissen te worden genomen zoals wallen, waterbak passages, greppels, constructies met boomstammen en dergelijke objecten; ook wordt er wel gebruik gemaakt van zogeheten mobiele hindernissen. Het cross country parcours was ontworpen en gebouwd door [appellant 2], een ervaren parcoursbouwer en in het bezit van een KNHS-licentie. Voor aanvang van de wedstrijd was het parcours geïnspecteerd en goedgekeurd door een door de KNHS aangewezen technisch afgevaardigde.

4.1.3.
[geïntimeerde] heeft zich – per internet - via het “Vraag programma SGW-Eventing” van de KNHS voor de wedstrijd aangemeld. [geïntimeerde] heeft het verschuldigde inschrijfgeld betaald. Vervolgens heeft hij op 17 oktober 2010 deelgenomen met zijn negenjarige ruin, “Romeo de l Éaugrennée” genaamd (hierna: “het paard”). Nadat [geïntimeerde] de onderdelen dressuur en springen zonder problemen had doorlopen is hij begonnen met het derde onderdeel van de wedstrijd, de cross country. Aangekomen bij de laatste, de 21ste hindernis van dit onderdeel (hierna: “de hindernis”) heeft het paard niet goed afgezet, waardoor het niet hoog genoeg van de grond kwam en het in aanraking kwam met de hindernis. Als gevolg hiervan zijn [geïntimeerde] en paard ten val gekomen, waardoor het paard zo ernstig gewond is geraakt (kort gezegd brak het zijn rug) dat het ter plaatse door de dierenarts geëuthaniseerd is moeten worden. [geïntimeerde] liep bij het ongeval verwondingen aan zijn ribben op.

4.1.4.
De hindernis kan als volgt beschreven worden: het betrof een zogeheten mobiele prefab hindernis in de vorm van een boerderij. De hoogte was 102,5 cm. De breedte aan de basis was 100,5 cm en op het breedste punt 110 cm; de lengte was 345 cm. Het betrof een balk structuur met een zadeldak, gemaakt van betonplex. Door een tractor met zogeheten lepels is de boerderij op de plaats gezet en van bovenaf met de lepels in de grond geduwd, zodanig dat de bovenzijde van de boerderij circa 1 m boven het maaiveld uitstak. De hindernis was niet gestut noch met enige verankering verbonden aan de grond.

4.1.5.
Na de botsing met ruiter en paard is de hindernis gekanteld in de looprichting van het paard: de hindernis is dóór gekanteld, eerst op het zijvlak en vervolgens op een dakhelft.

4.1.6.
In het Vraagprogramma SGW-Eventing dat door [geïntimeerde] werd gebruikt om zich voor de wedstrijd in te schrijven, is onder meer opgenomen:

“De wedstrijd (…) zal worden verreden volgens de reglementen en richtlijnen voor de samengestelde wedstrijden, verreden onder auspiciën van de K.N.H.S.
(…)
5. wedstrijdgevende organisatie, noch ieder andere betrokkene bij de wedstrijd kan op enigerlei wijze aansprakelijk en / of verantwoordelijk worden gesteld omtrent schade in welke vorm dan ook aan personen, paarden en / of materiaal. Zowel deelnemers als bezoekers nemen deel en / of zijn aanwezig op eigen risico.”

4.1.7.
Bij het Algemeen Wedstrijdreglement van de KNHS hoort een bijlage 3 “Gedragscode Welzijn van het paard”. Art. 3a daarvan luidt: “Wedstrijdterrein (…) Alle hindernissen dienen te worden geconstrueerd met de veiligheid van het paard in gedachten.” In artikel 4c staat: “Verwondingen tijdens wedstrijden Er dient tijdens wedstrijden controle te worden uitgeoefend ter voorkoming van verwondingen van paarden. De toestand van het terreinoppervlak, de wedstrijdfrequentie en andere risicofactoren dienen zorgvuldig te worden onderzocht om verwondingen van paarden tot een minimum te beperken”.

4.1.8.
Naast het Algemeen Wedstrijdreglement hanteert de KNHS verschillende disciplinereglementen, waaronder het “Discipline reglement Eventing”.
Artikel 315 daarvan, dat blijkens de aanhef betrekking heeft op “Cross-country” schrijft onder d sub 1 voor: “De hindernissen moeten vast en indrukwekkend door hun vorm en aanzicht zijn en zoveel mogelijk in natuurlijke staat worden gehouden”.

4.1.9.
In artikel 3 sub 1 en 6 van de statuten van [Paarden- en Ponysportvereniging] staat:
“1. De vereniging en leden zijn lid van de KNHS.

6. Op de vereniging en de leden zijn van toepassing
a. de statuten, reglementen en besluiten van de KNHS;
b. de statuten, reglementen en besluiten van de Fédération Equestre Internationale
(FEI).”

4.1.10.
Artikel 5 van de statuten van de KNHS luidt:
“Leden van de KNHS zijn verplicht:
a. de Statuten, het Algemeen Reglement en de reglementen van de KNHS en de besluiten van organen van de KNHS na te leven;
(…)
c. de statuten, reglementen en besluiten van de Fédération Equestre Internationale na te leven;”

4.1.11.
De “Fédération Equestre Internationale”(hierna: “FEI”) hanteert de zogeheten “Rules for Eventing”; de van toepassing zijnde versie, welke in het geding is overgelegd, dateert van 12 mei 2010. In artikel 531, dat blijkens de aanhef betrekking heeft op “Obstacles” staat onder het subkopje 3. “Type of Obstacles” onder 3.1:“The obstacles must be fixed and imposing in shape and appearance. When natural obstacles are used, they should, if necessary, be reinforced so that they remain in the same state throughout the test. All reasonable precautions must be taken to prevent the possibility of an athlete being able to pass mounted under an obstacle. Portable fences must be secured to the ground in a way that the fence cannot move.”

4.1.12.
Op internationaal niveau wordt er jaarlijks een bijeenkomst gehouden, waarbij (onder meer) de veiligheid van mobiele hindernissen in cross country wedstrijden onderwerp van bespreking is. Tijdens het FEI Eventing Safety Forum 2008 in Kopenhagen waarvan een verslag zich bij de stukken bevindt, is benadrukt dat “Cross country fences must in essence be fixed i.e. not knock down like a show Jump “ (3.a verslag) en voorts dat “the prioritized target is elimination of somersault falls and reduction of the number of horse falls in general” (2e alinea onder “CONCLUSION”, p. 10). Ten aanzien van handleiding voor cross country bouwers is opgenomen “Portables must be secured to the ground in such a way that they cannot tip over or move in a horizontal direction if hit by a horse”(onder 4, p. 14).

4.1.13.
De parcoursbouwers en de technisch afgevaardigden van de KNHS maken bij het bouwen, vervaardigen en inspecteren van cross country parcoursen gebruik van de uit 2005 daterende “handleiding voor bouwers en ontwerpers van cross country parcoursen”. Op bladzijde 14 van deze handleiding staat het volgende vermeld:
“2. Solide
De constructie van de crosshindernissen moet sterk zijn, waarbij staanders voor de bevestiging van de bomen goed verankerd moeten zijn in de grond (ca 80 cm). Bij prefab hindernissen is dat anders. Bij dit soort hindernissen is het van groot belang dat de betreffende hindernis op een solide en brede basis is gebouwd, om omverspringen te voorkomen. Bij sommige prefab hindernissen met een smalle basis ( punten, huisjes, etc.) zullen goede voorzorgsmaatregelen genomen moeten worden om deze in de grond te verankeren.“
Verderop in de handleiding (p. 47, 2e kolom) staat nog vermeld:
“De constructie van de prefabs moet degelijk en robuust zijn op een sterk frame als basis. Deze basis moet ervoor zorgen dat de prefabs stevig staan en niet omver gesprongen kunnen worden.”

4.1.14.
[Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] zijn verzekerd tegen aansprakelijkheid voor schade zoals door [geïntimeerde] geclaimd.

4.1.15.
Bij brieven van 12 november 2010 en 10 mei 2011 heeft [geïntimeerde] [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] aansprakelijk gesteld. [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen, althans niet erkend.

4.2.1.
In juni 2011 heeft [geïntimeerde] [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] (en de KNHS) gedagvaard en hoofdelijke veroordeling gevorderd tot betaling van een bedrag van € 45.000,-- aan schade, met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding en met hoofdelijke veroordeling in de proceskosten.

4.2.2.
Aan zijn vordering legde [geïntimeerde] – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Dat de hindernis in kwestie niet in de grond verankerd was, is in strijd met de geldende voorschriften. Dat nalaten is onrechtmatig jegens [geïntimeerde] en aan [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] (en de KNHS) toe te rekenen. Tengevolge van dit onrechtmatig handelen is de gevorderde schade ontstaan. Dit causaal verband moet vermoed aanwezig te zijn, nu de geschonden zorgvuldigheidsnorm specifiek strekt tot het voorkomen van het gevaar dat zich nu heeft verwezenlijkt, namelijk (zwaar) lichamelijk letsel bij zowel [geïntimeerde] als het paard. Dat het paard niet hoog genoeg heeft gesprongen, valt niet buiten een normale lijn der verwachting. Voor [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] was het niet bezwaarlijk om voorzorgsmaatregelen te nemen; met eenvoudige middelen zoals een L-ijzer of spiraalvormige grondankers of een afdoende stutting met palen had voorkomen kunnen worden dat de hindernis zou kantelen. Gelet op een enkele maanden voor de wedstrijd uitgebracht bod op het paard van € 45.000,--, kan de waarde van het paard op dat bedrag worden geschat, aldus [geïntimeerde].

4.2.3.
Nadat de rechtbank bij tussenvonnis van 12 oktober 2011 een comparitie van partijen had gelast, welke op 10 januari 2012 heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij het bestreden tussenvonnis van 7 maart 2012 als volgt geoordeeld:
i. i) blijkens de in dit vonnis aangehaalde passages uit nationale en internationale regelgeving is men thans tot het inzicht gekomen, dat de veiligheid het best gediend is bij een constructie van een hindernis, die vast is, niet van zijn plaats komt en bij aanraking niet omver valt. Als een hindernis die eigenschappen niet uit zichzelf in zich heeft, dienen kennelijk voorzorgsmaatregelen te worden getroffen, opdat het risico van de nadelige gevolgen van een veiligheidsincident geminimaliseerd wordt. In dit geval is de hindernis als gevolg van de botsing met het paard op zijn kant gerold en vervolgens op een dakhelft terecht gekomen. Kennelijk is de inschatting van [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2], dat de hindernis na een botsing met een paard, niet zou kantelen, onjuist gebleken en is de keuze om geen voorzorgsmaatregelen te nemen foutief. De hindernis voldeed niet aan de in redelijkheid hier aan te stellen eisen (3.5);
ii) het verband tussen deze normschending en de schade is aanwezig, tenzij [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] aannemelijk maken dat deze schade ook zou zijn ontstaan indien zij wel toereikende voorzorgsmaatregelen hadden genomen (omkeringsregel). [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] worden toegelaten tot bewijslevering tegen dit voorshands bewezen geachte causale verband (3.5);
iii) hoewel de grondslag van de vordering onrechtmatig handelen is, is tussen [Paarden- en Ponysportvereniging] en [geïntimeerde] een contractuele relatie ontstaan, binnen welke de vordering van [geïntimeerde] behandeld moet worden (3.6);
iv) [appellant 2] is als ontwerper en bouwer van de hindernis aansprakelijk (3.7);
v) de KNHS is geen mede-organisator of verantwoordelijk toezichthouder van de wedstrijd. De vordering jegens de KNHS zal worden afgewezen (3.8);
vi) het beroep van [Paarden- en Ponysportvereniging] op de exoneratieclausule (hof: r.o. 4.1.6) is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, in het bijzonder ook nu gedaagden verzekerd zijn juist tegen het risico van dit soort ongevallen (3.9);
vii) het van te voren nalopen van het parcours door [geïntimeerde] geschiedt vanuit andere perspectieven dan louter dat van veiligheid en [geïntimeerde] hoeft er als ruiter niet op bedacht te zijn dat een hindernis niet is gebouwd in overeenstemming met veiligheidsvoorschriften (3.10);
viii) het beroep op eigen schuld wordt verworpen (3.11 en 3.12);
ix) de schade zal worden vastgesteld op de waarde van het paard in het economisch verkeer pal voor het ongeval (3.13).

4.2.4.
[Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] hebben op 6 juni 2012 vijf en op 27 juni 2012 vijf getuigen doen horen. In contra-enquête heeft [geïntimeerde] drie getuigen doen horen, waaronder zich zelf.
Bij het bestreden eindvonnis van 10 juli 2013 heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] tegen [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] toegewezen en de vordering tegen de KNHS afgewezen.

4.3.1.
[Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] hebben tijdig hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis van 7 maart 2012 en het eindvonnis van 10 juli 2013. Zij vorderen vernietiging van deze vonnissen, afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] en (uitvoerbaar bij voorraad) veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het uit hoofde van het eindvonnis aan hem betaalde bedrag, met wettelijke rente daarover en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft niet (incidenteel) geappelleerd tegen de afwijzing van zijn vordering op de KNHS, zodat die vordering geen deel uitmaakt van de rechtsstrijd in hoger beroep.

4.3.2.
Met hun eerste grief maken [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] bezwaar tegen de verwerping door de rechtbank van het beroep op de in het Vraagprogramma SGW Eventing opgenomen exoneratie-clausule. Met hun tweede grief komen [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de veiligheid van ruiter en paard het best gediend is met een constructie van een hindernis die vast zit, niet van zijn plaats komt en bij aanraking niet omver valt.
Grief 3 is gericht tegen de in het bestreden tussenvonnis aan [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] verstrekte bewijsopdracht. Grief 4 betreft de verwerping door de rechtbank van het beroep op eigen schuld. Grief 5 is gericht tegen de bewijswaardering door de rechtbank, grief 6 tegen de hoogte van het toegewezen schadebedrag. Met grief 7 wordt bezwaar gemaakt tegen de hoofdelijke veroordeling tot vergoeding van de gevorderde schade. Deze grief heeft geen zelfstandige betekenis.

Contractuele relatie. Onrechtmatige daad. Exoneratie. Grief 1. De hindernis. Grief 2
4.4.1.
In de toelichting op de eerste grief stelt [Paarden- en Ponysportvereniging] dat zij er mee akkoord is dat de rechtbank haar relatie met [geïntimeerde] als contractueel heeft gekwalificeerd, en stelt [appellant 2] dat zijn eventuele aansprakelijkheid moet worden beoordeeld binnen de sleutel van de onrechtmatige daad.
[Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] wijzen er op dat alle partijen bekend waren met de risico’s van cross country wedstrijden en dat [geïntimeerde] wist van de exoneratie-clausule. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte aan het feit dat [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] verzekerd waren, de conclusie verbonden dat aan hen geen beroep op de exoneratie-clausule toe komt. Op grond van de statuten van de KNHS was [Paarden- en Ponysportvereniging] verplicht zich te verzekeren. Indien zij geen beroep op de exoneratie-clausule kan doen, heeft dat aanzienlijke gevolgen; zo heeft zij zich, gelet op de bestreden vonnissen, genoodzaakt gezien de wedstrijd voor 2013 af te gelasten, aldus [Paarden- en Ponysportvereniging]. [appellant 2] heeft aangevoerd dat aan hem een afgeleid beroep op de exoneratie-clausule toekomt.

4.4.2.
In de toelichting op de tweede grief hebben [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] het volgende aangevoerd. Het was niet nodig om de hindernis vast te zetten. De hindernis is goedgekeurd door de Technisch Afgevaardigde van de KNHS (hierna: “TA”). Ook na het ongeval hebben beide betrokken TA’s geoordeeld dat de hindernis 100% in orde was. Het gebruik van vaste hindernissen is geen garantie voor absolute veiligheid of het voorkomen van ongevallen.

4.4.3.
[geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de door de rechtbank als contractuele relatie gekwalificeerde relatie tussen hem en [Paarden- en Ponysportvereniging]. Voor wat betreft zijn relatie tot [appellant 2] is [geïntimeerde] het er mee eens dat deze moet worden beoordeeld in het licht van de onrechtmatige daad.
Anders dan de rechtbank heeft aangenomen en [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] stellen, is in casu wel degelijk sprake van bewuste roekeloosheid aan de zijde van [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2], aldus [geïntimeerde]. Daarvoor is immers slechts een geobjectiveerde wetenschap van de aan een bepaalde handeling verbonden gevaren nodig. Voor [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] was het volgens [geïntimeerde] zonder meer kenbaar dat uit veiligheidsoogpunt een verankering van de hindernissen in de grond noodzakelijk was. Zij hebben er bewust voor gekozen de hindernis niet in de grond te verankeren. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat dat niet nodig was. Als, zoals in dit geval, sprake is van bewuste roekeloosheid, geldt als uitgangspunt dat een beroep op een contractuele exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Dat verenigingen zich exonereren is in abstracto begrijpelijk, maar dat neemt niet weg dat in een concreet geval aan hen geen beroep op die exoneratie kan toekomen, aldus [geïntimeerde]. Ten slotte is volgens [geïntimeerde] van onberekenbaar gedrag van het paard geen sprake geweest; het heeft de hindernis niet geheel juist genomen en daarop behoort de organisator van een eventingwedstrijd juist bedacht te zijn.
Subsidiair heeft [geïntimeerde] betoogd dat de overige door hem aangevoerde omstandigheden een beroep op de exoneratie-clausule in de weg staan. Als omstandigheden heeft [geïntimeerde] genoemd:
i. i) de ernst van het verwijt dat volgens hem aan [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] moet worden gemaakt;
ii) het feit dat het voor hen niet bezwaarlijk was om voorzorgsmaatregelen te nemen;
iii) dat een paard een hindernis niet juist neemt valt niet buiten de normale lijn der verwachting;
iv) bij loszittende hindernissen moet ernstig rekening gehouden worden met ernstige letselschade (ruiter) en vermogensschade (paard);
v) [geïntimeerde] hoefde er niet op bedacht te zijn dat de hindernis niet vast stond;
vi) de gevolgen van de aansprakelijkheid zijn volledig gedekt door een verzekering;
vii) [geïntimeerde] was geen professionele deelnemer maar nam als amateurruiter aan de wedstrijd deel;
viii) op grond van artikel 6:237 sub f BW moet de exoneratie-clausule worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn.

4.4.4.
[geïntimeerde] heeft voorts aangevoerd, dat het “vastduwen” van de hindernis met behulp van de lepels van de tractor, niet als “vastzetten” kan worden aangemerkt. Hij heeft er voorts op gewezen dat [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] niet onderbouwen waarom de hindernis naar hun oordeel niet behoefde te worden verankerd. Dat de hindernis door de TA was goedgekeurd ontslaat [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] niet van hun verantwoordelijkheid om de deelnemers aan de wedstrijd een veilig parcours te bieden dat voldoet aan de geldende regels. Verder is de beoordeling van de TA’s na het ongeval niet objectief te noemen; zij beoordeelden immers hun eigen werk.

4.4.5.
Het hof oordeelt als volgt.
Gelet op het oordeel van de rechtbank ter zake en de in verband daarmee in hoger beroep ingenomen standpunten van partijen, zal in hoger beroep worden uitgegaan van een contractuele relatie tussen [Paarden- en Ponysportvereniging] en [geïntimeerde] en zal de eventuele aansprakelijkheid van [appellant 2] in het kader van de onrechtmatige daad worden beoordeeld.
Afgezien van de vraag of aan [appellant 2] een afgeleid beroep op de door [Paarden- en Ponysportvereniging] gehanteerde exoneratie-clausule toekomt, heeft voornoemd onderscheid geen gevolg voor de beoordeling van het door [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] gedane beroep op de exoneratie-clausule en het daartegen door [geïntimeerde] gevoerde verweer.

4.4.6.
Het antwoord op de vraag of redelijkheid en billijkheid aan een beroep op een contractueel beding in de weg staan, hangt af van alle relevante omstandigheden, zoals de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en onderlinge verhouding tussen partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, de mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest, en – bij exoneratiebedingen – de zwaarte van de schuld ter zake van het veroorzaken van de schade, mede in verband met de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen (standaardjurisprudentie sinds Hoge Raad 19 mei 1967, NJ 1967, 261 Saladin/HBU, Hoge Raad 20 februari 1976, NJ 1976, 486 Pseudo-vogelpest en Hoge Raad 25 april 1986, NJ 1986, 714 Smilde).
Een exoneratie-clausule dient in het algemeen buiten toepassing te blijven, indien de schade is veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van de aansprakelijk gestelde partij (Hoge Raad 12 december 1997, NJ 1998, 208 Gemeente Stein/Driessen). Uit de omstandigheid dat geen sprake is van “grove schuld” kan, zonder verder onderzoek, niet worden afgeleid dat de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid zich niet doet gelden, omdat alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Daaronder vallen bijvoorbeeld ook de gevolgen van het verzuim en in hoeverre de daardoor ontstane schade door verzekering is gedekt (Hoge Raad 18 juni 2004, NJ 2004, 585 Kuunders/Swinkels).

4.4.7.
Naar het oordeel van het hof valt aan [Paarden- en Ponysportvereniging] als organisator van de wedstrijd en eindverantwoordelijke voor de veiligheid, alsmede aan [appellant 2] als bouwer van de hindernis, een ernstig verwijt te maken omtrent het niet vastzetten van de hindernis. Anders dan [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] hebben betoogd, blijkt uit alle van toepassing zijnde reglementen (r.o. 4.1.7, 4.1.8, 4.1.11), alsmede uit de instructies voor de hindernisbouwers (r.o. 4.1.13), dat het in het geval van cross country wedstrijden voor de veiligheid van groot belang is dat de mobiele hindernis vast staat, in die zin dat de hindernis bij aanraking met ruiter en paard niet omvalt. Ook als uit die reglementen niet zonder meer zou kunnen worden afgeleid dat altijd een verankering in de grond nodig is, blijkt uit de aangehaalde regelgeving dat omverspringen van de hindernis moet worden voorkomen. Dat kan mogelijk ook door middel van een voldoende solide stut worden bereikt, maar daarvan was in dit geval evenmin sprake. Terecht heeft de rechtbank dan ook overwogen, dat de veiligheid van ruiter en paard het best gediend is met een constructie van een hindernis die vast zit, niet van zijn plaats komt en bij aanraking niet omver valt.
Overigens verwerpt het hof het verweer van [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] dat, nu de wedstrijd een nationaal karakter had, het FEI-reglement en hetgeen tijdens het FEI Eventing Safety Forum (r.o. 4.1.12) is besproken, niet van toepassing is. [geïntimeerde] heeft er terecht op gewezen dat blijkens de statuten van [Paarden- en Ponysportvereniging] en van de KNHS (r.o. 4.1.9 en 4.1.10), [Paarden- en Ponysportvereniging] gehouden is (onder meer) de reglementen van de FEI na te leven.

4.4.8.
Dat [geïntimeerde] zich bewust was van de risico’s van een cross country wedstrijd en zich vrijwillig heeft blootgesteld aan het risico van een val van hem en/of zijn paard, bevrijdt [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] niet van hun aansprakelijkheid ter zake van het niet treffen van de met het oog op dat risico geboden veiligheidsmaatregelen. Voorts valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat het enkele feit dat [appellant 2] als vrijwilliger is opgetreden, in de weg zou staan aan het concluderen tot aansprakelijkheid aan zijn zijde.

4.4.9.
Daarnaast acht het hof van belang dat het voor [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] niet bezwaarlijk was om voorzorgsmaatregelen te treffen, zoals bijvoorbeeld het in de grond verankeren door middel van een L-ijzer of het stutten met zware balken. [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] hebben dit niet bestreden, maar aangevoerd dat dat niet nodig was. Zij miskennen hiermee echter dat het tegendeel is gebleken; de hindernis is immers bij botsing met het paard in de rijrichting (twee maal) gekanteld. [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] hebben dus een inschattingsfout gemaakt en bewust de hindernis niet vastgezet, hoewel de van toepassing zijnde reglementen verankering/stutting/vastzetting voorschreven. Hun betoog, dat de hindernis erg zwaar was, 1 meter breed en met de lepels van de tractor nog enkele centimers de grond in is gedrukt, maakt dat niet anders. Het belang van een goede vastzetting was gelet op de geldende reglementen voor hen evident, althans behoorde dat te zijn en enkel het gewicht van de hindernis, de breedte van 1 meter en het enkele centimeters de grond in zijn geduwd was onvoldoende om kanteling te voorkomen. [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] hebben verder niet bestreden dat het feit dat een paard een hindernis niet goed neemt, voorzienbaar is. Dat een loszittende hindernis tot ernstige letsel- en vermogensschade kan leiden, is niet, althans onvoldoende gemotiveerd door hen weersproken. Ten slotte komt mede betekenis toe aan de door [geïntimeerde] genoemde omstandigheid, dat hij er niet op bedacht hoefde te zijn dat de hindernis niet vast stond. Hieraan doet niet af dat [geïntimeerde] voorafgaande aan de wedstrijd het parcours kon aflopen en bekijken. [geïntimeerde] heeft onbestreden gesteld dat het daarbij gaat om een verkenning van het parcours en dat hij daarbij niet checkt c.q. lang niet altijd kan checken of aan de veiligheidsnormen is voldaan. Zelfs indien dat laatste anders zou zijn, ontslaat dat [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] niet van de plicht de veiligheidsvoorschriften na te leven.

4.4.10.
Gelet op het ernstige verwijt dat zowel aan [Paarden- en Ponysportvereniging] als aan [appellant 2] moet worden gemaakt (r.o. 4.4.7), alsmede op de in r.o. 4.4.8 genoemde omstandigheden, in samenhang met het feit dat [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] zijn verzekerd tegen aansprakelijkheid zoals in dit geval aan de orde is, acht het hof, evenals de rechtbank, het door [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] gedane beroep op de exoneratie-clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dat leidt niet tot een onmogelijkheid voor [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] om cross country wedstrijden te organiseren c.q. hindernissen daarvoor te bouwen. Dat in deze zaak wordt geoordeeld, dat een beroep op de exoneratie-clausule in dit concrete geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, betekent niet dat [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] in andere gevallen zich evenmin met succes op de exoneratie-clausule zouden kunnen beroepen. Steeds zullen alle relevante omstandigheden bepalend zijn.
Het door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord gedane beroep op artikel 6: 233 sub a jo. 6:237 sub f BW (r.o. 4.4.2 vii), waarop [Paarden- en Ponysportvereniging] en [appellant 2] niet hebben kunnen reageren, behoeft geen bespreking. Dat zelfde geldt voor de vraag of aan [appellant 2] een afgeleid beroep op de exoneratie-clausule zou toekomen.
De eerste twee grieven slagen niet.

ECLI:NL:GHSHE:2014:1426