Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 190815 val 15-jarige van jonge pony bij proefrit bij aankoop; beroep op exoneratie verworpen

Rb Gelderland 190815 val 15-jarige van jonge pony bij proefrit bij aankoop; beroep op exoneratie verworpen; 33% eigen schuld vanwege ervaring en omstandigheden

5 De beoordeling

5.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of, en in welke mate, [gedaagde] aansprakelijk is voor het aan [eiseres] overkomen ongeval. [eiseres] heeft haar vordering gegrond op artikel 6:179 BW, omdat zij volgens haar als gevolg van de eigen energie van de pony uit het zadel is geworpen. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat hij aansprakelijkheid bij voorbaat heeft afgewend door zichtbare borden waarop is vermeld “Betreden op Eigen Risico”. Voorts betwist [gedaagde] aansprakelijk te zijn en voert hij aan dat geen sprake is geweest van eigen energie van de pony, maar dat [eiseres] het in strijd met de gegeven instructies te veel been heeft gegeven en de handen te hoog heeft gehouden, waardoor de pony is geschrokken en ervandoor is gegaan. Bovendien had [eiseres] als reactie op het versnellen van de pony deze in de volte moeten dwingen en niet tegen de bakrand moeten zetten wat een soort laatste redmiddel is.

Exoneratiebeding

5.2.
Wat betreft het exoneratiebeding heeft [eiseres] aangevoerd dat zij geen borden heeft gezien en dat haar voorafgaand aan de proefrit hierover niets is gezegd. Ingeval zij het bord wel zou hebben gezien, voert [eiseres] aan dat zij de strekking van tekst gelet op haar leeftijd niet kon begrijpen. Tot slot beroept [eiseres] zich op de vernietigbaarheid van het exoneratiebeding.

5.3.
De rechtbank overweegt het volgende. [gedaagde] heeft zijn stelling dat [eiseres] de borden met de exoneratie heeft gezien niet onderbouwd. Vaststaat dat [eiseres] niet in de stal is geweest waar haar nicht het gesprek heeft gevoerd, maar alleen buiten heeft rondgekeken. De door [gedaagde] overgelegde kopiefoto (productie 1 bij conclusie van antwoord) toont een op een staldeur bevestigde tekst met: “Wij stellen ons niet aansprakelijk voor ongevallen in de paddock, de weide, de stallen en op het terrein (noch tijdens de buitenritten)” en de tekst “ivm de hengsten schuifdeur sluiten!” Dat [eiseres] hier is geweest, heeft [gedaagde] niet gesteld. Evenmin heeft hij aangevoerd dat ook op andere plaatsen de exoneratie kenbaar is gemaakt. Derhalve staat niet vast dat [eiseres] deze tekst heeft kunnen zien. Niet betwist is dat [eiseres] over de uitsluiting van aansprakelijkheid niet is geïnformeerd voorafgaand aan de proefrit. Zelfs als zij de tekst had gezien, is een terechte vraag of een 15-jarige de juridische strekking hiervan had moeten begrijpen. Zelfs als daarvan zou worden uitgegaan, brengt artikel 6:237 aanhef en onder f BW mee dat [eiseres] zich op de vernietigbaarheid van het exoneratiebeding kan beroepen. Immers, dit artikel bepaalt dat een in algemene voorwaarden voorkomend beding dat de gebruiker of een derde geheel of gedeeltelijk bevrijdt van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn. Het is aan de gebruiker van de algemene voorwaarden, in dit geval [gedaagde] , om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit het tegendeel volgt. [gedaagde] heeft gesteld dat de exoneratie niet onredelijk bezwarend is, omdat is gebleken dat het niet mogelijk was om zich voor het risico van ongevallen te verzekeren.
Dit argument is niet valide. Dat [gedaagde] niet (b)lijkt te zijn verzekerd voor het risico van ongevallen is, naar het zich thans laat aanzien, een onbedoelde omstandigheid die volgens [gedaagde] te wijten is aan zijn tussenpersoon. Voor het risico van ongevallen kan wel degelijk een verzekering worden afgesloten. Andere feiten en omstandigheden heeft [gedaagde] niet gesteld, zodat heeft te gelden dat het beding onredelijk bezwarend is en [eiseres] zich op vernietigbaarheid kan beroepen.

Aansprakelijkheid

5.4.
De door [gedaagde] in dit verband gevoerde verweren, die inhouden dat geen sprake is van verwijtbaarheid en onzorgvuldigheid van zijn kant, worden gepasseerd. De aansprakelijkheid in kwestie is niet gebaseerd op onzorgvuldigheid, maar op het feit dat het risico dat schuilt in de eigen energie van de pony voor rekening van [gedaagde] komt krachtens artikel 6:179 BW.

5.5.
Voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van [gedaagde] zijn de volgende feiten en omstandigheden relevant. De destijds 15-jarige [eiseres] was bij [naam stal] , omdat haar nicht en tevens paardrij-instructrice [nicht eiseres] belangstelling had voor de aanschaf van een tweetal pony’s. [nicht eiseres] vond het leuk om ook een jonge pony uit te proberen. Op het moment dat de vierjarige pony in de bak werd bereden door een stagiaire, vroeg [nicht eiseres] aan [eiseres] of zij een proefrit wilde maken. Dat wilde ze wel. De stagiaire ging akkoord en zij verzocht [eiseres] eerst haar sporen uit te doen die ze nog aan had vanwege eerdere paardrij-activiteiten die dag. Vervolgens heeft de stagiaire volgens de eigen verklaring van [eiseres] gezegd dat ze rustig moest opstappen, rustige beenhulpen moest geven en de handen laag houden. De stagiaire en [eiseres] hadden afgesproken dat als het goed zou gaan, de longe op een teken van [eiseres] eraf mocht. Na het opstappen heeft [eiseres] vijf minuten rustig aan de longe gestapt en voltes gereden. Nadat de longe was losgemaakt, is [eiseres] gaan stappen op de hoefslag en gaan aandraven. Toen besloot [eiseres] de diagonaal in te zetten om van hand te veranderen. Voor het inzetten van de diagonaal zijn hulpen nodig, evenals voor het van hand veranderen. Halverwege de diagonaal heeft de pony het op een lopen gezet en is in volle galop gegaan, waarna de pony door plotseling naar links af te slaan [eiseres] uit het zadel heeft geworpen met als gevolg dat zij tegen de paal van het hekwerk is terecht gekomen. [eiseres] heeft nog verklaard dat op het moment dat de pony de galop inzette, er helemaal niets gebeurde in de zin van plotselinge geluiden en dergelijke. Over de rijstijl van [eiseres] heeft [nicht eiseres] verklaard dat zij altijd met de handen redelijk hoog rijdt.

5.6.
Uit het feitencomplex blijkt dat de meest waarschijnlijke oorzaak van het ongeval is gelegen in de combinatie van het geven van de beenhulpen om van hand te veranderen met mogelijk iets hoog gehouden handen, en de reactie hierop van de nog jonge pony die zich niet meer liet corrigeren. Het is aannemelijk dat het sneller draven van de pony bij [eiseres] als reactie een steviger zit heeft gegeven waardoor de pony extra is gestimuleerd en is gaan galopperen. Hiermee heeft zich het risico verwezenlijkt dat in de eigen energie van de pony schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. De stelling van [gedaagde] dat geen sprake is van eigen energie van de pony maar dat [eiseres] door haar manier van rijden het ongeval zelf heeft veroorzaakt, gaat voorbij aan het feit dat de pony oncontroleerbaar en daarmee onberekenbaar is geworden. [gedaagde] is derhalve jegens [eiseres] aansprakelijk op grond van artikel 6:179 BW. Vervolgens is de vraag in hoeverre sprake is van aan [eiseres] toe te rekenen omstandigheden die mede de schade tot gevolg hebben gehad.

ECLI:NL:RBGEL:2015:5316