Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zutphen 240310 kartingcentrum; Aansprakelijkheid eerst indien beroep op exoneratie naar maatstaven van r&b onaanvaardbaar is.

Rb Zutphen 240310 kartingcentrum niet aansprakelijk voor aanrijding van in pitstraat uitgestapte deelnemers; Exoneratie: Aansprakelijkheid eerst indien beroep op exoneratie naar maatstaven van r&b onaanvaardbaar is.
2.1.  Indoor Karting exploiteert een kartbaan, waarop met karts kan worden gereden over een uitgezet circuit. De deelnemers aan een kartwedstrijd starten vanuit de zogenaamde pitstraat, van waaruit zij het circuit oprijden. Na afloop van de wedstrijd dienen de deelnemers hun kart langzaam de pitstraat in te rijden en de kart te verlaten, waarna nieuwe deelnemers aan de wedstrijden kunnen plaatsnemen in de in de pitstraat opgestelde karts.

2.2.  Op 18 november 2006 hebben [eiser A] en [eiser B] in de avonduren deelgenomen aan een kartarrangement bij Indoor Karting. Het circuit was verlicht. [eiser A] en [eiser B] maakten deel uit van een groep van 35 personen. De groep is in het kader van het karten in drieën gesplitst. Nadat de tweede heat was afgelopen en de deelnemers aan die wedstrijd hun carts in de pitstraat hadden gereden, bevonden [eiser A] en [eiser B] zich in de pitstraat. Op dat moment reed [naam A], die tot de derde groep behoorde en in de eerste ronde zat, met hoge snelheid de pitstraat in. [naam A] heeft daarbij [eiser A] en [eiser B] van achteren aangereden. [eiser A] en [eiser B] zijn daarbij gewond geraakt. [eiser A] en [eiser B] hebben als gevolg van het ongeval enige tijd niet voor hun werkgeefster, Hollander Techniek, kunnen werken.

2.3.  Bij brief van 25 november 2006 (productie 8 van Hollander Techniek c.s.) heeft [eiser A], mede namens [eiser B], Indoor Karting aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het aan hen overkomen ongeval.

2.4.  Bij brief van 14 december 2006 (productie 9 van Hollander Techniek c.s.) heeft Hollander Techniek Indoor Karting aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van het aan [eiser A] en [eiser B] overkomen kart-ongeluk.

3.  De vordering
(....)
3.2.   Hollander Techniek c.s. legt aan haar vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.

[eiser B] behoorde tot groep 2 en reed na afloop van de wedstrijd de pitstraat in, waar op dat moment groep 3 tot welke groep [eiser A] behoorde, stond te wachten. Toen [eiser B] uit zijn kart stapte kwam [eiser A] hem tegemoetlopen. Op dat moment werden [eiser B] en [eiser A] aangereden door [naam A], een deelnemer uit de derde groep, waarvan aldus een aantal deelnemers reeds was vertrokken.
Indoor Karting heeft onvoldoende instructies aan de deelnemers gegeven, als gevolg waarvan voor de deelnemers de gang van zaken op de kartbaan niet duidelijk was.
Indoor Karting heeft onvoldoende toezicht gehouden op de pitstraat. Wanneer Indoor Karting dit wel had gedaan, had zij kunnen opmerken dat er nog deelnemers in de pitstraat stonden, terwijl de race van groep 3 reeds was aangevangen. Dit heeft een gevaarlijke situatie opgeleverd, waarin het mogelijk werd dat [eiser A] en [eiser B] werden aangereden en letsel hebben opgelopen.
Wanneer er deelnemers in de pitstraat aanwezig zijn en bezig zijn met uitstappen, moet het niet mogelijk zijn dat andere deelnemers diezelfde pitstraat in kunnen rijden. Indoor Karting heeft de pitstraat dan ten onrechte niet afgesloten, waardoor het ongeval heeft kunnen gebeuren.
Ten aanzien van de derde groep heeft Indoor Karting de stelregel, inhoudende dat alle deelnemers van een groep in hun kart moeten zitten en pas mogen vertrekken nadat zij op het klembord hun naam hebben aangewezen, niet in acht genomen. [eiser A] is voordat hij in zijn kart zat aangereden door een deelnemer uit zijn eigen groep 3. Het personeel van Indoor Karting heeft [naam A] dan ook te vroeg laten vertrekken. Indien het personeel van Indoor Karting voormelde stelregel in acht hadden genomen, was het onmogelijk geweest dat [eiser A] en [eiser B] in de pitstraat aangereden werden.
Door de handelwijze van Indoor Karting, althans vanwege het nalaten door Indoor Karting, is een gevaarscheppende situatie ontstaan, die door Indoor Karting met relatief eenvoudige middelen had kunnen worden voorkomen.
Indoor Karting heeft dan ook onrechtmatig jegens [eiser A] en [eiser B] gehandeld. Indoor Karting is aansprakelijk voor de als gevolg van het ongeval door [eiser A] en [eiser B] geleden schade. Hollander Techniek heeft op grond van het bepaalde in artikel 6:107 en artikel 6:107 a BW een verhaalsrecht op Indoor Karting.

3.3.  Op de onderbouwing van de schade zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.

4.  Het verweer
4.1.  Indoor Karting concludeert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Hollander Techniek c.s. niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans haar deze zal ontzeggen met haar hoofdelijke veroordeling in de kosten van deze procedure.

4.2.   Indoor Karting voert de navolgende verweren aan.

Ter zake van de reservering van het arrangement is een factuur verzonden aan degene op wiens naam de reservering is gedaan. De factuur vermeldt de tekst: “karten geschied op eigen risico”. De factuur is op 23 oktober 2006 voldaan.
Voorafgaande aan een kartwedstrijd wordt aan iedere deelnemer het wedstrijdreglement (productie 1 van Indoor Karting) voorgehouden en uitgelegd. Voorts wordt de deelnemers bij die gelegenheid andermaal gewezen op het feit dat de deelname op eigen risico geschiedt alsmede dat de directie en medewerkers van Indoor Karting op geen enkele wijze aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade van welke aard dan ook.

Deelnemers aan een gemotoriseerde snelheidswedstrijd, zoals de onderhavige, hebben tot op zekere hoogte gevaren waartoe de wedstrijd uitlokt, ook bij normaal gedrag van alle betrokkenen, te verwachten. [eiser A] en [eiser B] hebben met hun deelname aan de kartwedstrijd tot op zekere hoogte de aanwezigheid van gevaren tot het overkomen van letsel aanvaard. Indoor Karting heeft geen gevaarscheppende situatie in het leven geroepen. Onder deze omstandigheden is niet onrechtmatig jegens [eiser A] en [eiser B] gehandeld.

Tijdens de instructie is aan alle deelnemers medegedeeld, dat de pitstraat alleen toegankelijk is als de finishvlag en/of gevaarlampen zijn te zien. Indoor Karting betwist dat zij onvoldoende instructies aan de deelnemers van de kartwedstrijd heeft gegeven. De inhoud van de door Hollander Techniek c.s. in het geding gebrachte verklaringen wordt, voor zover die andersluidend zijn, betwist. [naam A] heeft geen aanwijzing gekregen om de pits in te rijden.

Dat [naam A]f zich niet aan de instructie en het wedstrijdreglement heeft gehouden en met hoge snelheid de kartbaan heeft verlaten en de pitstraat is ingereden, terwijl hij mensen zag staan (zowel personeelsleden als andere deelnemers), maakt niet dat Indoor Karting voor de gevolgen daarvan aansprakelijk is. Het handelen van [naam A] is zo onwaarschijnlijk, dat Indoor Karting daar geen rekening mee had behoeven te houden. Het handelen van [naam A] kan Indoor Karting niet worden toegerekend.

Er is door vier baancommissarissen op de gehele race toezicht gehouden. Bij meer toezicht door meer baancommissarissen had het ongeval niet kunnen worden voorkomen, omdat de manoeuvre van [naam A] zo uitzonderlijk was, dat ook de baancommissarissen die manoeuvre niet behoefden te verwachten.

De pitstraat dient om in bijzondere gevallen de baan te kunnen verlaten. Om veiligheidsredenen wordt de pitstraat nimmer afgesloten. Het is geen stelregel dat iedere deelnemer aan een heat reeds plaats moet hebben genomen in zijn of haar kart, alvorens de eerste deelnemer mag starten.

[eiser A] en [eiser B] maakten deel uit van heat 2 van de kartwedstrijd. Na afloop van de tweede heat hebben [eiser A] en [eiser B] zich langer dan normaal opgehouden in de pitstraat om de kart en daarmee de pitstraat te verlaten.

4.3.  Op het verweer van Indoor Karting ten aanzien van de gevorderde schade zal, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.

5.  De beoordeling
5.1.  Voorop wordt gesteld dat de sport- en speljurisprudentie waarop door Indoor Karting kennelijk een beroep is gedaan, in dit geval toepassing mist. Immers, de door Hollander Techniek c.s. aan Indoor Karting verweten gedragingen zijn niet voortgekomen uit (eigen) deelname van Indoor Karting aan de kartwedstrijd.

5.2.  Hollander Techniek c.s. verwijt Indoor Karting dat zij tekortgeschoten is in haar zorgplicht ten opzichte van [eiser A] en [eiser B].

5.3.   Hollander Techniek c.s. heeft niet betwist dat Indoor Karting op 18 november 2006 aan [eiser A] en [eiser B], voorafgaand aan hun deelname aan de kartwedstrijd, heeft medegedeeld dat deelname op eigen risico geschiedt alsmede dat de directie en medewerkers van Indoor Karting op geen enkele wijze aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade van welke aard dan ook. Bij deze stand van zaken is niet van belang de stelling van Hollander Techniek c.s. dat zij eerst na het karten bekend is geworden met de factuur, waarop staat dat karten op eigen risico geschiedt.

5.4.  De stelling van Hollander Techniek c.s. dat de omstandigheid dat karten op eigen risico geschiedt, Indoor Karting niet ontslaat van haar zorgplicht ten opzichte van haar clientèle, is weliswaar juist, maar kan Hollander Techniek c.s. in beginsel niet baten. Immers, Indoor Karting heeft uitdrukkelijk aan [eiser A] en [eiser B] te kennen gegeven dat directie en medewerkers van Indoor Karting op geen enkele wijze aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade van welke aard dan ook, hetgeen in beginsel mede inhoudt schade die is ontstaan door tekort schieten in de zorgplicht van (personeel van) Indoor Karting.

5.5.  Aansprakelijkheid van Indoor Karting is dan ook eerst aan de orde indien er sprake is van een zodanig ernstig verwijtbaar tekortschieten van Indoor Karting in haar zorgplicht, dat het beroep op uitsluiting van aansprakelijkheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Die situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Daartoe is het volgende redengevend.

5.6.  Voorop wordt gesteld dat het hier gaat om de beoefening van een sport die aanzienlijke risico’s met zich brengt. Dit brengt met zich dat op Indoor Karting en haar personeelsleden, voor zover belast met het karten, een bijzondere zorgplicht rust ten aanzien van de veiligheid van het circuit.

5.7.  Hollander Techniek c.s. heeft niet gesteld dat het circuit ter hoogte van de ingang van de pitstraat zo onoverzichtelijk was, dat er een (zeer) grote kans bestond dat deelnemers in plaats van rechtsaf de baan te volgen (onder een brug door) linksaf de pitstraat inslaan. Voor zover uit de verklaringen van [eiser A] en [eiser B] ter comparitie anders zou volgen, faalt dat betoog. Immers, de stelling van [eiser A] dat je bij het volgen van de baan naar rechts uitkeek op een donker gat, terwijl de pitstraat hel verlicht was, is door de gemachtigde van Indoor Karting, [naam B], gemotiveerd tegengesproken door zijn verklaring dat er onder de brug, die 1.35 meter hoog is, tl-bakken hangen. [naam B] heeft bovendien verklaard dat hij al voor de opening van het kartcentrum in 1995 in dienst was bij Indoor Karting en dat hij een ongeval als het onderhavige nog nooit heeft meegemaakt. Dit is door [eiser A] en [eiser B] ter comparitie niet weersproken. Hetzelfde geldt voor de verklaring van Hoeve dat de aanrijding in kwestie niet heeft geleid tot wijzigingen. Bij dit alles komt nog dat uit de schriftelijke verklaring van [naam A] d.d. 7 september 2007(productie 3 bij dagvaardig) niet volgt dat hij als gevolg van onduidelijkheid over de te volgen route de pitstraat is ingereden. Dat van de andere deelnemers, van wie door Hollander Techniek c.s. schriftelijke verklaringen in het geding zijn gebracht, er één ([naam C], productie 5) spreekt van een heel verwarrende situatie ter plaatse van de pitstraat en een ander ([naam D], productie 7) zich goed kan voorstellen dat [naam A] de flauwe bocht naar links heeft genomen,de pitstraat in, leidt in deze niet dan ook niet tot een andere conclusie.

5.8.  [eiser B] heeft in de inleidende dagvaarding (onder 6.) gesteld dat één van de personeelsleden van Indoor Karting voor de aanvang van de wedstrijden een korte uitleg heeft gegeven over de diverse vlaggen die gebruikt konden worden bij het karten en (onder 7.) dat als het lampje in de pitstraat ging branden de deelnemers de pitstraat dienden in te rijden. Bij deze stand van zaken kan er van uit worden gegaan, dat de informatie die door Indoor Karting voorafgaand aan de wedstrijden aan de deelnemers, onder wie ook Bonhof, in ieder geval inhield, zoals Indoor Karting heeft gesteld, dat deelnemers tijdens het karten de pitstraat niet eerder mochten inrijden dan nadat de finishvlag was gebruikt en/of de gevaarlampen waren ontstoken. [naam A] wist dan ook, dan wel had hij kunnen weten (als hij voldoende had opgelet tijdens de instructie) dat hij niet zonder bedoelde signalen de pitstraat in mocht rijden. In de schriftelijke verklaring van [naam A] ligt niet besloten dat er sprake is geweest van een noodsituatie die [naam A] noopte eigener beweging de pitstraat in te rijden. [naam A] heeft evenmin verklaard dat hij van (personeel van) Indoor Karting signalen heeft ontvangen om de pitstraat in te rijden.

5.9.   Het vorenstaande leidt -met Indoor Karting- tot de conclusie dat de manoeuvre van [naam A] zo onwaarschijnlijk was, dat Indoor Karting daar in alle redelijkheid niet op bedacht had behoeven te zijn. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat Indoor Karting ernstig verwijtbaar is tekortgeschoten door haar personeel niet zodanig te instrueren dat zij, nadat de deelnemers aan een afgelopen heat de pitstraat waren ingereden, de pitstraat aan de vanuit die deelnemers bezien achterzijde dienden af te sluiten (bijvoorbeeld door middel van pionnen) en de afsluiting eerst ongedaan te maken nadat alle deelnemers aan die heat uit hun carts waren gestapt en de pitstraat hadden verlaten en alle deelnemers aan de volgende heat in hun carts hadden plaatsgenomen. Evenmin is Indoor Karting ernstig verwijtbaar tekortgeschoten door haar personeelsleden niet op te dragen om er op toe te zien dat deelnemers aan een (nieuwe) heat niet anders dan allemaal tegelijk het circuit zouden oprijden.

5.10.  Opgemerkt wordt nog dat Indoor Karting gemotiveerd heeft betwist dat het bij haar de stelregel zou zijn dat iedere deelnemer aan een heat reeds plaats moet hebben genomen in zijn of haar kart, alvorens de eerste deelnemer mag starten. De stelling van [eiser B] dat toen hij aan zijn heat begon, de eerste deelnemer aan die heat eerst is vertrokken nadat iedereen die aan die heat deelnam in zijn of haar cart zat, maakt dit niet anders. Die stelling impliceert bovendien in ieder geval niet -zo volgt uit het vorenstaande- dat Indoor Karting in dit verband ernstig verwijtbaar te kort geschoten zou zijn.

5.11.  Tot slot wordt in dit verband nog opgemerkt dat Indoor Karting heeft gesteld dat de pitstraat nooit wordt afgesloten alsmede dat de schriftelijke verklaring van [naam A], dat toen hij de pitstraat inreed deze niet was afgezet of afgesloten door pionnen, “zoals tijdens de vorige races”, door geen van de andere personen van wie door Hollander Techniek c.s. schriftelijke verklaringen in het geding zijn gebracht, wordt onderschreven. Aan de andersluidende verklaring van [naam A] komt dan ook geen overtuigingskracht toe. Die verklaring impliceert bovendien in ieder geval niet dat Indoor Karting in dit verband ernstig verwijtbaar te kort geschoten zou zijn.

5.12.  Onder deze omstandigheden komt aan de stelling van Hollander Techniek c.s., dat op het moment van het ongeval de pitstraat niet was afgesloten, geen zelfstandige -aansprakelijkheidscheppende- betekenis toe. Dit geldt ook voor de stelling, dat er ten tijde van het ongeval geen personeel van Indoor Karting aanwezig was in de pitstraat.

5.13.  Hollander Techniek c.s. heeft ook nog gesteld dat het personeel van Indoor Karting totaal geen toezicht hield op het drankgebruik van de deelnemers, terwijl dit juist tot gevaarlijke situaties kan leiden. De impliciete stelling dat [naam A] in het cartcentrum zo veel alcoholhoudende drank had genuttigd, dat het onverantwoord was om hem, mede met het oog op de veiligheid van de overige deelnemers, in een cart te laten rijden, wordt door geen enkele getuige, van wie door Hollander Techniek c.s. schriftelijke verklaringen in het geding zijn gebracht, onderschreven. Dat andere deelnemers wellicht teveel hadden gedronken, wil echter nog niet zeggen dat [naam A] ook tot die groep behoorde. Gesteld noch gebleken is voorts dat bij [naam A] na het ongeval een adem- dan wel bloedtest is afgenomen alsmede wat de uitslag daarvan was. In deze kan er dan ook niet van worden uitgegaan dat (overmatig) gebruik van alcohol er de oorzaak van is geweest, dat [naam A] de pitstraat is ingereden. Aan het verwijt dat personeel van Indoor Karting geen toezicht heeft gehouden op het drankgebruik van de deelnemers, komt in deze geen betekenis toe.

5.14.  Het vorenoverwogene brengt met zich dat Indoor Karting niet aansprakelijk is voor de gevolgen van het aan [eiser A] en [eiser B] overkomen ongeval en dat de vorderingen alle dienen te worden afgewezen.
LJN BL9505