Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 070911 verzoek meewerken aan desk.bericht brengt tijd en moeite niet binnen, maar buiten deelgeschil mee, afgewezen

Rb Arnhme 070911 verzoek mee te werken aan deskundigenbericht brengt tijd en moeite buiten het deelgeschil mee, afgewezen, kosten € 4.943,63 (€ 225,00 X 15 + 6% + 19% + € 428,40 + € 258,00)
2.  De beoordeling 
2.1.  In deze zaak met internationale aspecten heeft deze rechtbank rechtsmacht op grond van artikel 11 lid 2 jº artikel 9 aanhef en onder b van de EG-executieverordening (nr. 44/2001), mede gelet op de uitspraak van het HvJEG van 13 december 2007 (NJ 2009, 144). 

2.2.  Op 12 mei 2006 heeft een auto-ongeval plaatsgevonden tussen [verzoekster] en een bij Chartis WAM-verzekerde auto. [verzoekster] reed met 80 km/u op de autosnelweg en is door de verzekerde van Chartis die 125 à 130 km/u reed van achteren aangereden. Chartis heeft aansprakelijkheid erkend voor de (letsel)schade die [verzoekster] als gevolg van dit ongeval lijdt. 

2.3.  [verzoekster] kampt - naar haar oordeel - als gevolg van het ongeval met de volgende klachten en beperkingen, vervat in de bij het verzoekschrift gevoegde brief van neuroloog dr. J.P. Mostert van 9 maart 2011 waarnaar in het verzoekschrift in het bijzonder is verwezen: constante pijn laag in de rug en in linker heup uitstralend naar het bovenbeen, doof gevoel linker been, evenwichtsstoornissen, pijn en stijfheid nek en linkerschouder, beweging links beperkt en links krachtsverlies en tintelingen, verminderd gevoel linker zijde gezicht en tintelingen tong en lippen, duizelig en licht in het hoofd bij bewegen, verminderd korte termijn geheugen, concentratiestoornissen en anamnestische afasie waarbij er sprake is van een woord- en naamvindstoornis, ze ziet alles wazig en heeft voortdurende zeurende hoofdpijn. 

2.4.  De partijen hebben getracht de schade te regelen. Dat is niet gelukt. Chartis stelt zich op het standpunt dat de klachten die [verzoekster] stelt te ondervinden nadat zij in 2007 weer volledig werkte niet door het ongeval zijn veroorzaakt. Chartis heeft in juni 2010 eenzijdig de schaderegeling beëindigd met een slotbetaling van € 2.500,00. Chartis had toen reeds € 7.500,00 aan schadevergoeding en € 6.094,08 ter zake van kosten van rechtsbijstand aan [verzoekster] voldaan. Chartis meent dat zij met deze betalingen de schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval heeft geleden ruimschoots heeft vergoed. 

2.5.  Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank Chartis op de voet van artikel 1019w Rv zal bevelen (alsnog) binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn medewerking te verlenen aan het in het kader van de verdere schaderegeling op gezamenlijk verzoek doen uitvoeren van een deskundigenonderzoek door een psychiater op basis van de standaard IWMD-vraagstelling, en alle hiermee verband houdende kosten voor haar rekening te nemen. 
Het verweer van Chartis komt voor zover van belang hierna aan de orde. 

2.6.  Chartis werpt in de eerste plaats op dat geen sprake is van een deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv omdat geen sprake is van vastgelopen onderhandelingen (over het inwinnen van een psychiatrische expertise). De onderhandelingen zijn in april 2010 beëindigd. Tot de indiening van het onderhavige verzoek heeft zij niets meer van [verzoekster] vernomen, aldus Chartis. 

2.7.  Het indienen van een verzoek om beslechting van een deelgeschil zonder de wederpartij behoorlijke gelegenheid te hebben geboden om haar standpunt in dat verband kenbaar te maken kan op de voet van artikel 1019z Rv tot afwijzing van het verzoek leiden (vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 10 januari 2011, NJF 2011, 111). Dat is in dit geval echter niet aan de orde. Chartis heeft in deze procedure verklaard dat buiten rechte over het uitvoeren van een expertise niet tot overeenstemming zal worden gekomen omdat Chartis meent dat een expertise geen doel dient. Dan kan [verzoekster] niet meer worden tegengeworpen dat zij het standpunt van Chartis had moeten afwachten. 

2.8.  Het verzoek strekt niet ertoe een voorlopig deskundigenbericht te doen bevelen (zoals klaarblijkelijk het geval was in de zaak waarnaar Chartis ter zitting geeft verwezen, LJN BQ3210), maar zoals gezegd tot de veroordeling van Chartis om mee te werken aan de totstandkoming van een deskundigenbericht. De met dit deskundigenonderzoek gepaard gaande investering in tijd en moeite wordt dus niet in de deelgeschilprocedure zelf gedaan. Voor een beslissing op het deelgeschil is een deskundigenbericht niet nodig. Anders dan Chartis stelt, levert de inspanning gemoeid met het deskundigenonderzoek derhalve geen grond op voor afwijzing van het verzoek op de voet van artikel 1019z Rv. [verzoekster] heeft haar verzoek niet veranderd in een verzoek om een voorlopig deskundigenbericht. De grondslag van het verzoek kan niet, zoals Chartis heeft verzocht, door de rechtbank worden veranderd. 

2.9.  Dat [verzoekster] de rechtbank op de voet van artikel 202 Rv kan verzoeken een voorlopig deskundigenbericht te bevelen betekent, anders dan Chartis opwerpt, op zichzelf ook niet dat de gevraagde veroordeling niet kan worden uitgesproken. De deelgeschilprocedure vormt immers “een aanvulling op de reeds bestaande procesrechtelijke instrumenten die gericht zijn op – of kunnen bijdragen aan – de beëindiging van een geschil anders dan door het voeren van een bodemprocedure, zoals (…) het voorlopig deskundigenbericht of voorlopige descente (artikel 202, eerste lid, Rv)” (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 3). 
In de toelichting op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade is bovendien op verschillende plaatsen expliciet vermeld dat de vraag of deskundigen geraadpleegd moeten worden in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen, bijvoorbeeld in de volgende passages: “Behalve vaststellingen over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, kan het verzoek ook gericht zijn op het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de wijze waarop partijen zich bij het regelen van de schade dienen te gedragen. Het gaat dan dus niet om vragen van aansprakelijkheid of schadeomvang, maar om aspecten van het schaderegelingsproces. Deze meer «procedurele» aspecten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op (…) de medewerking aan verdere medische of arbeidsdeskundige onderzoeken (…) 
De beslissing van de rechter behoeft niet slechts een oordeel in te houden, doch kan – in het verlengde daarvan – ook een veroordeling inhouden tot het verrichten van een bepaalde prestatie, zoals het doen van een uitkering of het verstrekken van bepaalde gegevens. Met een veroordeling zet de rechter zijn oordeel over hoe partijen zich over en weer hebben te gedragen, kracht bij.” (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 20 en p. 21.) 

2.10.  Gelet op het voorgaande valt het verzoek Chartis te veroordelen om mee te werken aan een deskundigenbericht formeel onder het bereik van 1019w Rv. Wel dient, op de voet van 1019z Rv, bij de beslissing op een dergelijk verzoek te worden onderzocht of zij naar het oordeel van de rechter voldoende aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan bij dragen. In dat verband is het volgende van belang. 

2.11.  Uit overweging 2.3 volgt dat [verzoekster] niet alleen kampt met klachten en beperkingen op psychisch gebied. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat ook de vraag of deze overige klachten door het ongeval zijn veroorzaakt tussen partijen in geschil is. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat tenminste nog één, maar waarschijnlijk zelfs meer deskundigenberichten op medisch, niet-psychiatrisch gebied over dit onderdeel van het geschil zullen moeten worden ingewonnen en dat ook daarover de partijen verdeeld zijn en blijven. Een aanwijzing daarvoor vormt ook dat in punt 5 van het verzoekschrift wordt gesproken over het in gang zetten van “de nodige medische expertises”. Van de zijde van [verzoekster] is ter zitting weliswaar benadrukt dat in deze procedure alleen een psychiatrische expertise aan de orde is, maar daarbij is ook aangegeven dat zo nodig ook nog expertises op andere medische gebieden dienen te worden verricht. Uit dit alles wordt duidelijk dat met het beslechten van het nu voorgelegde deelgeschil niet de weg vrij zal zijn gemaakt voor verdere schikkingsonderhandelingen tussen partijen. Een beslissing op het thans voorliggende verzoek biedt in deze omstandigheden onvoldoende uitzicht op een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank verwijst in dit verband naar de volgende passage in de wetsgeschiedenis: “Blijkt bijvoorbeeld dat naast het deelgeschil over wezenlijke andere geschilpunten ook nog geen overeenstemming is bereikt, dan is de zaak (nog) niet geschikt voor een deelgeschilprocedure.” (TK 2008-2009, 31 518 nr. 8, p. 8). 
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek dient daarom op de voet van artikel 1019z Rv te worden afgewezen. 

2.12.  Ter zake van de kosten geldt het volgende. De mogelijkheid deelgeschillen aan de rechter voor te leggen bestaat pas (relatief) kort. Ten tijde van het indienen van het verzoek was nog onvoldoende in de rechtspraak uitgekristalliseerd onder welke omstandigheden en in welke gevallen met (voldoende) kans van slagen een deelgeschil kan worden ingesteld. Daarom kan op dit moment niet worden gezegd dat het verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingediend. Anders dan Chartis heeft opgeworpen is op zichzelf niet uitgesloten dat de verzochte veroordeling aan een schikking zou hebben kunnen bijdragen (art. 1019w Rv). Dat die bijdrage mede in het licht van het verweer tegen het verzoek als onvoldoende is beoordeeld (art. 1019z Rv), betekent gelet op het voorgaande niet dat het indienen van het verzoekschrift en het maken van daarmee gepaard gaande kosten in dit geval onredelijk was. Daarom zal tot begroting van de kosten op de voet van artikel 1019aa Rv worden overgegaan. 

2.13.  [verzoekster] geeft aan dat haar advocaat een uurtarief hanteert van € 297,00 (€ 198,00 x 1½ vanwege specialisatie en ervaring van mr. Janse) exclusief 6% kantoorkosten en 19% BTW. Chartis acht dit uurtarief onredelijk hoog. 

2.14.  De (voorlopige) schadeomvang staat niet vast. Op basis van artikel 1.3 van de conceptrichtlijnen waarop [verzoekster] een beroep doet is dan een matigingsfactor van 0,8 op zijn plaats. Dat komt neer op een uurtarief van € 237,60 exclusief kantoorkosten en BTW. Gelet op het relatief eenvoudige verzoek, en in vergelijking met andere zaken, komt dit uurtarief de rechtbank nog enigszins bovenmatig voor. Zij acht een uurtarief van € 225,00 exclusief kantoorkosten en BTW hier redelijk. 

2.15.  Van de 22 uren die [verzoekster] volgens het verzoekschrift begroot wenst te zien heeft Chartis er in concreto 6½ betwist. De betwiste uren zien op nog uit te voeren werkzaamheden in het kader van het psychiatrisch deskundigenonderzoek. Reeds omdat [verzoekster] deze kosten niet bij de behandeling van het verzoek maakt, zoals ingevolge artikel 1019aa Rv is vereist, kunnen deze kosten niet in de begroting worden opgenomen. Ter zitting heeft [verzoekster] 4 uren extra opgevoerd ter zake van het bestuderen van het verweerschrift en het opstellen van een pleitnota. Het aantal uren komt dan op 19½ in totaal. Dit aantal komt de rechtbank in deze zaak nog bovenmatig voor. Een tijdsbesteding van 15 uren wordt redelijk geacht. 

2.16.  Onbetwist is dat ook de kosten vanwege de inschakeling van een medisch adviseur ad € 428,40 en het betaalde griffierecht ad € 258,00 kunnen worden begroot. 
De kosten zullen gelet op het voorgaande worden begroot op € 4.943,63 (€ 225,00 X 15 + 6% + 19% + € 428,40 + € 258,00). 

2.17.  [verzoekster] heeft tevens verzocht Chartis in de aldus begrote kosten te veroordelen. Dat verzoek is niet bestreden en toewijsbaar. Op de voet van artikel 1019aa lid 2 Rv gelden de begrote kosten als kosten bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW en zijn de regels betreffende de proceskostenvergoeding niet van toepassing in het geval de vordering ten principale aanhangig wordt gemaakt. Het ‘van kleur verschieten’ van de kosten waarmee in het oorspronkelijke wetsontwerp nog rekening moest worden gehouden (TK 2007-2009, 31 518, nr. 3, p. 19) is derhalve uitgesloten (zie het gewijzigd amendement Gerkens, TK 2008-2009, 31 518, nr. 13). Vast staat dat Chartis schadeplichtig is in de zin van artikel 6:95 BW. Een belemmering voor een veroordeling van Chartis in de kosten bestaat dan niet. De betalingstermijn zal worden gesteld op 4 weken na dagtekening van de beschikking. [verzoekster] heeft niet betwist dat Chartis, zoals zij stelt, niet sneller kan betalen. 

3.  De beslissing 
De rechtbank 

3.1.  wijst het verzoek af, 

3.2.  begroot de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [verzoekster] op € 4.943,63,  LJN BU6743