Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Bosch, 231210 perikelen mbt vraagstelling verzekeringsgeneeskundige na eerdere uitspraken van kantonrechter; aanvulling op IWMD-vraagstelling

Rb Den Bosch, 231210 perikelen mbt vraagstelling verzekeringsgeneeskundige na eerdere uitspraken van kantonrechter; aanvulling op IWMD-vraagstelling; kosten deelgeschil € 4.446,44
2. De feiten

2.1. [verzoeker] is als vrachtwagenchauffeur in dienst bij [transportbedrijf] (hierna [werkgeefster]), op zaterdagavond 21 mei 2005 een arbeidsongeval overkomen. [verzoeker] is thans niet meer in dienst bij [werkgeefster]. [werkgeefster] is voor aansprakelijkheid verzekerd bij [verweerster].

2.2. De kantonrechter te Eindhoven heeft een drietal (tussen)vonnissen gewezen. [verzoeker] vorderde vergoeding van schade die hij stelde te hebben geleden ten gevolge van het arbeidsongeval, op basis van zijn uitgangspunt dat hij op termijn zijn oude functie weer zou kunnen uitoefenen. Hij vorderde ondermeer schadevergoeding wegens inkomstenderving over de periode vanaf 21 mei 2005 tot medio oktober 2006. In het eindvonnis van 5 juni 2008 heeft de kantonrechter [werkgeefster] (ondermeer) veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding over de periode 21 mei 2005 tot medio oktober 2006. Naar het oordeel van de kantonrechter (tussenvonnis van 18 oktober 2007, rechtsoverweging 2.4.) bestond er causaal verband tussen het bedrijfsongeval en de (klachten die hebben geleid tot de) schade, en was [werkgeefster] aansprakelijk voor de door [verzoeker] als gevolg van het bedrijfsongeval eventueel geleden schade.
Bij eindvonnis van 5 juni 2008 is [werkgeefster] veroordeeld tot betaling van een bedrag wegens medische kosten, een bedrag wegens immateriële schade en een bedrag wegens inkomensschade over de periode van 21 mei 2005 tot medio oktober 2006. In rechtsoverweging 2.14 heeft de kantonrechter overwogen: "en [verzoeker] zijn eis niet heeft gewijzigd noch de grondslag daarvan, kunnen de schadeberekeningen van partijen, voor zover betrekking hebbende op de periode ná medio oktober 2006, buiten beschouwing blijven".

2.3. [verzoeker], noch [werkgeefster] zijn in hoger beroep gegaan van dit vonnis. [werkgeefster] heeft de door de kantonrechter vastgestelde schade aan [verzoeker] voldaan.

2.4. Nadien heeft [verzoeker], bij een andere werkgever, chauffeurswerkzaamheden verricht. Op 21 mei 2008 is [verzoeker] met dezelfde klachten uitgevallen. Thans is [verzoeker] volledig arbeidsongeschikt.

3. Het verzoek

[verzoeker] legt aan zijn hierna te noemen verzoek, naast de hierboven genoemde feiten voor zover door hem aangevoerd, het volgende ten grondslag. Hoewel partijen de uitspraken van de kantonrechter respecteren en zich daaraan gebonden achten, geven zij een verschillende uitleg aan hetgeen in de vonnissen is beslist. [verzoeker] stelt dat in de vonnissen uitspraak is gedaan over de juridische causaliteit tussen zijn klachten en zijn arbeidsongeschiktheid. Daarmee staat volgens [verzoeker] vast dat zijn schade, en met name het toekomstige verlies van arbeidsvermogen na oktober 2006 door [verweerster] dient te worden vergoed. [verweerster] ontkent, op medische gronden, het causaal verband tussen het ongeval en de huidige arbeidsongeschiktheid. Reden waarom [verzoeker] zich tot de kantonrechter wendt met de onderhavige verzoeken. [verzoeker] verzoekt om in deelgeschil I primair te beslissen dat een medische expertise overbodig is om het causaal verband tussen het ongeval en de huidige arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Hiermee zou immers het vonnis van de kantonrechter terzijde worden geschoven. Een medische expertise zou slechts nuttig zijn in het kader van het vaststellen van een re-integratie traject.
Subsidiair verzoekt [verzoeker], indien het causaal verband nader onderzoek behoeft, dat een medisch onderzoek alleen plaats kan vinden met inachtneming van de eerdere vonnissen. De vraagstelling zou daarop ook gericht dienen te zijn volgens [verzoeker]. De aan deskundige die de medische expertise uitvoert te stellen vraag zou dienen te luiden: "De rechter heeft vastgesteld dat het verlies van arbeidsvermogen in de periode na het ongeval tot oktober 2006 is veroorzaakt door de klachten voortvloeiende uit het ongeval. Acht u het aannemelijk dat de klachten en beperkingen en de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid na oktober 2006 een andere oorzaak kennen, in die zin, dat deze ook zouden zijn ontstaan indien hem het ongeval niet zou zijn overkomen? Indien u van mening bent dat het verlies van arbeidsvermogen na 2006 ook zonder het ongeval zou zijn ingetreden, dient u dit uitgebreid te motiveren. U dient in uw antwoord de behandelingen en operaties aan de cervicale wervelkolom als ongevalsgevolg te beschouwen."
In deelgeschil II stelt [verzoeker] dat de medische expertise verricht dient te worden door een met de civiele praktijk bekende verzekeringsgeneeskundige, desgewenst bijgestaan door één of meerdere hulponderzoeker(s), omdat deze in staat is/zijn om te kunnen beoordelen in hoeverre medische beperkingen leiden tot beperkingen in de arbeid.
Ten slotte verzoekt [verzoeker] [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.

4. Het verweer

[verweerster] stelt, naast de hierboven genoemde feiten voor zover door haar aangevoerd, dat [verzoeker] haar in het geding betrekt op grond van artikel 7:954 BW. Echter dient [verzoeker], wil hij hiertoe bevoegd zijn, ingevolge lid 6 van dat artikel tijdig de verzekerde in te geding te roepen. Nu [verzoeker] zich uitsluitend tot [verweerster] heeft gewend kan [verzoeker] niet in zijn verzoek worden ontvangen. Echter zal [verweerster] zich niet op de niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] beroepen en de procedure voortzetten.
[verweerster] is bij de eerdere procedure niet betrokken geweest. In die procedure, die in 2008 is beëindigd, heeft [verzoeker] niet betoogd dat hij ook ná oktober 2006 schade heeft geleden. [verweerster] ging er dan ook vanuit dat na betaling van het toegekende bedrag de ongevalgerelateerde schade was afgewikkeld. Aangenomen werd dan ook dat [verzoeker] weer (blijvend) kon gaan werken. In augustus 2009 heeft [verzoeker] zich tot [verweerster] gewend om de schade ná oktober 2006 buiten rechte te regelen, daartoe stellende dat ook zijn huidige arbeidsongeschiktheid door het ongeval is veroorzaakt. [verweerster] volgt die visie niet. De kantonrechter heeft destijds causaal verband aangenomen tussen het ongeval en de schade die in de procedure aan de orde was. De kantonrechter heeft niet geoordeeld over de periode ná oktober 2006. [verweerster] heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat het aan [verzoeker] is aan te tonen dat na oktober 2006 nog immer sprake is van arbeidsongevalgerelateerde arbeidsongeschiktheid. Op basis van de aangevoerde gegevens, en de gegevens van haar eigen medisch adviseur, erkent [verweerster] het causaal verband niet. [verweerster] verzoekt dan ook verzoek I af te wijzen. Wat betreft verzoek II, het ligt niet voor de hand ligt eerst een verzekeringsgeneeskundige te benoemen. Om vast te kunnen stellen wat de beperkingen van [verzoeker] zijn dient eerst een neuroloog of orthopeed te worden benoemd om de klachten vast te stellen. Daarnaast stelt [verweerster] voor om enkel de IWMD vraagstelling aan één van de deskundigen voor te leggen en niet de vraagstelling als door [verzoeker] geformuleerd. [verweerster] acht het van belang dat het volledige medische dossier aan de deskundige wordt overgelegd. [verweerster] is eerder gebleken dat het overgelegde dossier door [verzoeker] niet volledig was.
Ten slotte gaat [verweerster] akkoord met toekenning van een bedrag van € 4.446,44 ter zake de kosten voor het deelgeschil.

5. De beoordeling

5.1. Tijdens de comparitie hebben partijen in hun respectieve standpunten volhard. Op hetgeen zowel in de processtukken als tijdens de zitting naar voren is gebracht wordt hieronder, voor zover voor de beoordeling van belang, teruggekomen.

5.2. De kantonrechter heeft met partijen haar bevoegdheid ter zake de behandeling van het onderhavige geschil besproken. Vervolgens hebben partijen zich samen op de voet van artikel 96 Rv tot de kantonrechter gewend en haar verzocht op het geschil te beslissen. Hierdoor is de kantonrechter te Eindhoven bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen en op het verzoek te beslissen.

5.3. De als eerste te beantwoorden vraag is of het verzoek van [verzoeker] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w e.v. Rv. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gegeven het doel om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen dient de rechter te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en, indien dat niet het geval is, het verzoek tot beslechting van een deelgeschil af te wijzen (artikel 1019z Rv). Partijen zijn het eens dat de verzochte beslissing kan leiden tot de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

5.4. Ter verduidelijking van zijn primaire verzoek heeft [verzoeker] ter comparitie nader toegelicht dat hij de kantonrechter verzoekt te beslissen dat de huidige schade in verband met volledige arbeidsongeschiktheid het gevolg is van het ongeval van destijds en dat voor vaststelling daarvan verder medisch onderzoek overbodig is.
In het vonnis van 18 oktober 2007 heeft de destijds behandelend kantonrechter overwogen dat [werkgeefster] aansprakelijk is voor de door [verzoeker] als gevolg van het bedrijfsongeval geleden schade. Nadien heeft de destijds behandelend kantonrechter in zijn vonnis van 5 juni 2008 (inkomens)schade toegewezen over een periode vanaf het ongeval tot medio oktober 2006. In deze vonnissen leest de kantonrechter niet, behalve dat de klachten na oktober 2006 voortduren, dat er zonder nader onderzoek causaal verband kan worden aangenomen tussen de huidige volledige arbeidsongeschiktheid en het ongeval van 21 mei 2005. Immers lag destijds nog niet in de rede dat [verzoeker] volledig arbeidsongeschikt zou - kunnen - worden omdat beide partijen ervan uit gingen dat [verzoeker] zijn werkzaamheden als chauffeur weer zou hervatten. Hetgeen destijds ook is geschied.
De kantonrechter kan dan ook voorshands op grond van hetgeen in de processtukken is gesteld of op grond van hetgeen ter comparitie is besproken geen causaal verband vaststellen tussen de inkomensschade voortvloeiende uit de huidige volledige arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] en het ongeval van 21 mei 2005. Dat [verweerster] met de betwisting van de primaire stelling van [verzoeker] bedoeld heeft de eerdere vonnissen geheel terzijde te schuiven is niet gebleken. Naar het oordeel van de kantonrechter dient het primaire verzoek te worden afgewezen.

5.5. De mening van [verzoeker] dat nader onderzoek niet valt te rijmen met het eerdere vonnis, deelt de kantonrechter gelet op hetgeen zij hiervoor ten aanzien van de primaire stelling heeft overwogen, niet.
Het subsidiaire verzoek is deels toewijsbaar. De vaststelling van de kantonrechter in voornoemde vonnissen dat sprake was van aansprakelijkheid van [werkgeefster] voor de uit het bedrijfsongeval voortgevloeide schade in de periode tot en met medio oktober 2007 zal leidend moeten blijven. Zo blijven de aan deze vaststelling ten grondslag liggende overwegingen ook gelden, zowel ten aanzien van de gang van zaken bij het bedrijfsongeval, dus de feitelijke vaststellingen van de kantonrechter, als de overwegingen ten aanzien van de geconstateerde gevolgen, zoals bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) gerelateerd in het tussenvonnis van 21 juni 2007 in rechtsoverweging 3.2. en in het tussenvonnis van 18 oktober 2007 in rechtsoverweging 2.4. 2.5.31 en het eindvonnis van 5 juni 2008 in rechtsoverweging 2.20. Bij het (medisch) onderzoek dat [verzoeker] zal moeten ondergaan zullen dus die zaken die al aan de orde zijn geweest en waarop al beslist is tot uitgangspunt genomen moeten worden. In zoverre ligt het ook voor de hand dat de deskundige(n) inzage krijgen van de eerder tussen [verzoeker] en [werkgeefster] gewezen vonnissen.
[verweerster] heeft daarmee ter zitting ook ingestemd.

5.6. Voorts overweegt de kantonrechter dat voor het vaststellen van mogelijk causaal verband tussen het gestelde inkomensverlies dat [verzoeker] lijdt door zijn huidige arbeidsongeschiktheid en het ongeval op 21 mei 2005, nader onderzoek nodig is. De uitslag van het nader onderzoek kan bijdragen aan de oplossing van dit deelgeschil en de totstandkoming van een minnelijke regeling bevorderen. [verweerster] heeft nader onderzoek als zodanig ook niet betwist, maar zij verzet zich tegen de door [verzoeker] geformuleerde vraagstelling als op pagina 5 van het verzoekschrift in de laatste alinea opgenomen. [verweerster] stelt voor de IWDM-vraagstelling, productie 4 bij het verweerschrift, voor te leggen.
De vraagstelling van [verzoeker] luidt als volgt:
"De rechter heeft vastgesteld dat het verlies van arbeidsvermogen in de periode na het ongeval tot oktober 2006 is veroorzaakt door de klachten voortvloeiende uit het ongeval. Acht u aannemelijk dat de klachten en beperkingen en de daaruit voorvloeiende arbeidsongeschiktheid na oktober 2006 een andere oorzaak kennen, in die zin, dat deze ook zouden zijn ontstaan indien hem het ongeval niet zou zijn overkomen? Indien u van mening bent dat het verlies van arbeidsvermogen na 2006 ook zonder het ongeval zou zijn ingetreden, dient u dit uitgebreid te motiveren. U dient in uw antwoord de behandelingen en operaties aan de cervicale wervelkolom als ongevalsgevolg te beschouwen".

5.7. De kantonrechter vermag niet in te zien waarom deze vraag niet in aanvulling op de IWDM-vraagstelling aan de deskundige voorgelegd kan worden. [verweerster] heeft in de door de kantonrechter gegunde schorsing de mogelijkheid gehad een tegenvraag te formuleren, dan wel de vraagstelling van [verzoeker] te herformuleren, niet benut. Zij kan in overleg met [verzoeker] alsnog voorstellen doen alvorens de vraagstelling aan een deskundige wordt voorgelegd.
De conclusie is dat de kantonrechter het subsidiaire verzoek van [verzoeker] zal toewijzen op de hierna aan te geven wijze

5.8. Ten aanzien van het tweede verzoek van [verzoeker], zijnde dat het nader onderzoek eerst door een verzekeringsgeneeskundige dient plaats te vinden en nadien door een neuroloog en/of een orthopeed, oordeelt de kantonrechter als volgt.
[verweerster] verzet zich tegen de respectieve benoeming als door [verzoeker] voorgesteld. Zij wenst eerst een neuroloog en/of orthopeed onderzoek te laten plegen gevolgd door een onderzoek door een verzekeringsdeskundige.
Ter beperking van de kosten voor de afzonderlijke deskundigen en specialisten en ter beperking van de doorlooptijd tussen deze beschikking, de uitslag van het nader onderzoek en een mogelijke oplossing in der minne zal, eveneens uit praktisch oogpunt, de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] dat het onderzoek plaats dient te vinden door een - met de civiele praktijk bekende - verzekeringsgeneeskundige toewijzen. Indien de verzekeringsgeneeskundige zich niet volledig in staat acht zelf een belastbaarheids- en beperkingenprofiel op te stellen, kan de geneeskundige kan zich in zijn onderzoek, indien gewenst, bij laten staan door nader onderzoek door een neuroloog en/of een orthopeed.
[verzoeker] heeft ter comparitie als verzekeringsgeneeskundige, dr. Knepper voorgesteld, als neuroloog, dr. Kortman en als orthopeed, dr. Mulkens. [verweerster] heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.

5.9. Partijen zijn voorts ter comparitie overeengekomen dat [verweerster] bereid is, zonder overigens enige schade op voorhand te erkennen, een arbeidsdeskundige in te schakelen die met [verzoeker] één gesprek zal hebben over een mogelijkheid tot re-integratie van [verzoeker] in het arbeidsproces. Na dit gesprek zullen [verzoeker] en [verweerster] gezamenlijk overleg plegen en de situatie nader bezien.

5.10. Ten slotte heeft [verweerster] zich bereid verklaard de kosten van [verzoeker] voor het voeren van deze procedure ten bedrage van € 4.446,44 aan [verzoeker] te voldoen. De kantonrechter zal de kosten, als bedoeld in artikel 1019aa Rv, dan ook begroten op voornoemd bedrag.

6. De beslissing

De kantonrechter:

bepaalt dat nader onderzoek zal dienen plaats te vinden naar causaal verband tussen het huidige verlies van arbeidsvermogen van [verzoeker] en het ongeval op 21 mei 2005. Hierbij zal de IWDM-vraagstelling zoals door [verweerster] in het geding gebracht dienen te worden gehanteerd aangevuld met de vraagstelling van [verzoeker], zijnde:
"De rechter heeft vastgesteld dat het verlies van arbeidsvermogen in de periode na het ongeval tot oktober 2006 is veroorzaakt door de klachten voortvloeiende uit het ongeval. Acht u aannemelijk dat de klachten en beperkingen en de daaruit voorvloeiende arbeidsongeschiktheid na oktober 2006 een andere oorzaak kennen, in die zin, dat deze ook zouden zijn ontstaan indien hem het ongeval niet zou zijn overkomen? Indien u van mening bent dat het verlies van arbeidsvermogen na 2006 ook zonder het ongeval zou zijn ingetreden, dient u dit uitgebreid te motiveren. U dient in uw antwoord de behandelingen en operaties aan de cervicale wervelkolom als ongevalsgevolg te beschouwen".;

bepaalt dat het onderzoek plaats dient te vinden door verzekeringsgeneeskundige, dr. Knepper, die zich, indien gewenst, bij kan laten staan door neuroloog, dr. Kortman en/of orthopeed, dr. Mulkens;

bepaalt dat daarbij de tussen [verzoeker] en [werkgeefster] gewezen vonnissen deel moeten uitmaken van het aan de deskundigen te overhandigen dossier;

begroot de proceskosten op een bedrag van € 4.446,44 en veroordeelt [verweerster] tot betaling hiervan aan [verzoeker];

wijst af hetgeen meer of anders verzocht is. LJN BO9650