Rb 's-Gravenhage 301112 tetraparese na operatie nekhernia; deskundige past rapport aan na aanvullende verklaringen; ook wederpartij mag weer reageren
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Gravenhage 301112 tetraparese na operatie nekhernia;
- deskundige past rapport aan na aanvullende verklaringen; ook wederpartij mag weer reageren;
- toegewezen en gevorderd 14 uur x € 200,--,toegewezen buiten aansprakelijkheid vanwege opstelling wederpartij;
4. De beoordeling
Behandeling in een deelgeschilprocedure
4.1. Gelet op het bepaalde in artikel 1019z Rv is in de eerste plaats de vraag aan de orde of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Anders dan verweerders zonder nadere onderbouwing betogen, is de rechtbank van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Na de onderhavige beslissing kunnen partijen het buitengerechtelijke onderhandelingstraject immers voortzetten.
Het verlenen van medewerking door verweerders aan het op hun kosten voorleggen van nadere vragen aan Elsenburg
4.2. Tussen partijen is in geschil of verweerders gehouden zijn om op hun kosten medewerking te verlenen aan beantwoording van de als productie 13 aan het verzoekschrift gehechte vraagstelling door Elsenburg. Verweerders zijn van mening dat deze vraag negatief dient te worden beantwoord. Zij stellen hiertoe enerzijds dat de brief van Elsenburg van 2 januari 2012 geen nieuw rapport betreft maar een toelichting op het definitieve rapport waarmee het deskundigenonderzoek is afgerond en anderzijds dat het niet redelijk is dat Elsenburg op dit moment nog vragen dient te beantwoorden over geheel nieuwe onderwerpen.
4.3. Gebleken is dat Elsenburg in het kader van zijn onderzoek aan [verzoeker 2] en [verweerder 3] de vraag heeft voorgelegd of tijdens de operatie van [verzoekster] is opgemerkt dat er bij het plaatsen van de proefcage kortdurend sprake is geweest van een myelumcompressie. Hierop is gereageerd door een andere, niet bij de operatie betrokken, arts. Het antwoord op de voorgelegde vraag is hierbij echter in het midden gelaten.
4.4. Voorts is uit de beantwoording door Elsenburg van de aan hem door partijen bij brief van 9 november 2011 voorgelegde nadere vragen gebleken dat Elsenburg vóór het uitbrengen van het definitieve rapport heeft gevraagd om een toelichting met betrekking tot het gebruik van doorlichting bij het plaatsen van de proefcage, maar dat deze toelichting op dat moment (ook) niet is gegeven.
4.5. Nu met betrekking tot het gebruik van doorlichting tijdens de operatie geen duidelijkheid is verschaft, heeft Elsenburg in zijn definitieve rapport van 30 september 2010 een voorbehoud gemaakt, in die zin dat hij heeft geconcludeerd dat sprake is van verwijtbaar handelen indien tijdens het plaatsen van de proefcage niet continu is doorlicht. Met betrekking tot het doorschieten van de proefcage heeft Elsenburg gesteld dat dit vermeld had dienen te worden in het operatieverslag. Hierbij heeft hij – nu op dit punt evenmin opheldering is verschaft – opgemerkt dat niet geheel duidelijk is of de te diepe plaatsing tijdens de operatie wel is opgemerkt.
4.6. Vervolgens hebben [verzoeker 2] en [verweerder 3] alsnog verklaringen afgelegd met betrekking tot het gebruik van doorlichting tijdens de operatie en het doorschieten van de proefcage. Hierdoor is na het uitbrengen van het definitieve deskundigenrapport nieuwe en relevante informatie beschikbaar gekomen, welke informatie aan Elsenburg is voorgelegd. Naar aanleiding hiervan heeft Elsenburg bij brief van 2 januari 2012 onder meer geconcludeerd dat de operatie op zich lege artis is uitgevoerd en dat het doorschieten van de proefcage niet als kunstfout kan worden aangemerkt.
4.7. Gelet op de hiervoor weergegeven wijze van informatieverstrekking door verweerders en de omstandigheid dat Elsenburg na de nagekomen verklaringen van [verzoeker 2] en [verweerder 3] tot een gewijzigde, althans onvoorwaardelijke conclusie is gekomen, acht de rechtbank het gerechtvaardigd om [verzoekster] alsnog in de gelegenheid te stellen aanvullende en nog niet eerder aan de orde gestelde vragen voor te leggen aan Elsenburg. Als de verklaringen van [verzoeker 2] en [verweerder 3] tijdig waren verstrekt, dan waren deze immers in het concept-rapport van Elsenburg verwerkt. In dat geval was [verzoekster] ook in de gelegenheid geweest om hierop, zonder toestemming van verweerders, te reageren. Deze gelegenheid is [verzoekster] thans door toedoen van verweerders ontnomen.
4.8. Nu de rechtbank met [verzoekster] van oordeel is dat de redelijkheid gebiedt dat verweerders dienen mee te werken aan het voorleggen van nadere vragen aan Elsenburg, zal het onder A opgenomen verzoek in zoverre worden toegewezen. Daarbij is in het bijzonder van belang dat ter zitting is gebleken dat er pascages met een stop bestaan, terwijl [verweerder 3] bij brief van 21 december 2010 heeft verklaard dat tijdens de operatie een pascage zonder stop is gebruikt en hij ter zitting heeft erkend dat de pascages met stop niet (pas) naar aanleiding van deze operatie zijn ontwikkeld. Wanneer de pascages met stop reeds voor de operatie beschikbaar waren, heeft dit mogelijk gevolgen voor de aansprakelijkheid van verweerders. Daarmee is het belang van met name vraag c van productie 13 bij verzoekschrift gegeven.
4.9. Gezien het voorgaande kan het antwoord op de vraag of de brief van Elsenburg van 2 januari 2010 als een nieuw rapport dient te worden beschouwd in het midden blijven.
4.10. Ook de kosten verbonden aan de aanvullende expertise door Elsenburg dienen naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid voor rekening van verweerders te komen. Dit onderdeel van het onder A opgenomen verzoek zal derhalve eveneens worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.11. Met verweerders is de rechtbank van oordeel dat het onder B opgenomen verzoek van [verzoekster] om voor recht te verklaren dat de door haar gemaakte en nog te maken buitengerechtelijke kosten tot en met (de kosten verbonden aan) beantwoording van de aan Elsenburg voorgelegde nadere vraagstelling door verweerders aan haar dienen te worden vergoed, niet voor toewijzing in aanmerking komt. De aansprakelijkheid van verweerders voor de door [verzoekster] geleden letselschade staat immers, zolang de uitkomst van de door Elsenburg nader te verrichten expertise niet duidelijk is, niet vast. Artikel 6:96 lid 2 onder b BW biedt dan ook geen grondslag voor vergoeding van de door [verzoekster] gemaakte buitengerechtelijke kosten. Ter terechtzitting heeft [verzoekster] dit ook erkend. Ook artikel 7:454 BW biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grondslag voor toewijzing van het verzoek. De buitengerechtelijke kosten zijn immers niet (slechts) een gevolg geweest van de door Elsenburg geconstateerde gebrekkige dossiervorming door verweerders.
4.12. Hetgeen in rechtsoverweging 4.10. is overwogen, leidt ertoe dat de door [verzoekster] onder C verzochte veroordeling van verweerders in de buitengerechtelijke kosten dient te worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.13. Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Of de kosten redelijk zijn, hangt ervan af of het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt en of de omvang van de kosten redelijk is.
4.14. Verweerders hebben niet betwist dat de met de onderhavige procedure gemoeide kosten in redelijkheid zijn gemaakt. De rechtbank zal dan ook overgaan tot begroting van de kosten.
4.15. Mr. Baas stelt in het verzoekschrift dat bij de begroting van de kosten rekening dient te worden gehouden met 14 uur in totaal, een uurtarief van € 200,--, 6% kantoorkosten en de verschuldigde BTW. Nu verweerders tegen deze kostenopgave geen, althans onvoldoende concreet bezwaar hebben gemaakt en de kosten de rechtbank redelijk voorkomen, zal de rechtbank de kosten begroten op een bedrag van € 3.553,12 (inclusief BTW van 19% tot 1 oktober 2012 en van 21% vanaf 1 oktober 2012). Deze kosten zullen worden vermeerderd met het door [verzoekster] betaalde griffierecht ad € 267,--, zodat het totaal uitkomt op een bedrag van € 3.820,12.
4.16. In beginsel dient de verwerende partij slechts in de begrote kosten van het deelgeschil te worden veroordeeld als diens aansprakelijkheid voor de door de verzoekende partij geleden schade vast staat. De rechtbank ziet in de onderhavige zaak evenwel aanleiding om de verzochte (hoofdelijke) veroordeling van verweerders in de aan het verzoek verbonden kosten toe te wijzen, ongeacht de vraag of de aansprakelijkheid van verweerders uiteindelijk komt vast te staan. Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank immers van oordeel dat verweerders het voorleggen van aanvullende vragen aan Elsenburg in redelijkheid niet hadden mogen weigeren. Nu deze weigering in overwegende mate de reden is geweest voor de indiening van het verzoek, dienen de hieraan verbonden kosten voor rekening van verweerders te komen. LJN BZ2041