Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 031012 re-integratie onderhoudsmedewerker; gelet op gang van zaken en gevoerd overleg kan ass. niet meer in redelijkheid een medische expertise verlangen

Rb Utrecht 031012 re-integratie onderhoudsmedewerker; gelet op gang van zaken en gevoerd overleg kan ass. niet meer in redelijkheid een medische expertise verlangen
- kosten gevorderd 13,5 uur x € 275,00 + 6%; toegewezen obv € 230,00 per uur vanwege eerdere nota's buiten rechte

4.  De beoordeling 

4.1.  De rechtbank overweegt als volgt. ASR heeft, met instemming van [verzoeker], aan [C] de opdracht verstrekt [verzoeker] arbeidskundig te begeleiden, met als doel re-integratie. [C] is op basis van door haar verricht arbeidskundig onderzoek ervan uitgegaan dat [verzoeker] vanwege zijn beperkingen niet meer in staat was het zware werk bij NedTrain te verrichten. Uiteindelijk heeft de re-integratie geresulteerd in opzegging door de [verzoeker] van zijn baan bij Nedtrain en in diensttreden tegen een lagere beloning bij GSU. 

4.2.   Het verzoek om voor recht te verklaren dat de rapporten van [C] bindend zijn tussen partijen is te algemeen gesteld en kan als zodanig niet worden toegewezen. Het betoog van ASR dat deze rapporten niet kunnen worden aangemerkt als bindend advies treft in zoverre doel. 

4.3.  Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of er, gelet op het stadium waarin de afwikkeling van de schade zich thans bevindt, gronden zijn om een (medische) expertise te verrichten naar het causaal verband tussen de door [verzoeker] genoemde klachten en het ongeval en te onderzoeken of [verzoeker] vanwege de (als gevolg van het ongeval ontstane) gezondheidsklachten niet meer in staat was zijn werkzaamheden bij Nedtrain te verrichten. 

4.4.  Het standpunt van ASR dat het arbeidskundig onderzoek van [C] niet gelijkgesteld kan worden aan een medische expertise naar het causaal verband tussen het ongeval en de door [verzoeker] ervaren klachten is op zichzelf juist. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de gang van zaken en het overleg dat heeft plaatsgevonden tussen [A] en de advocaat van [verzoeker], ASR thans niet meer in redelijkheid een medische expertise kan verlangen. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag. 

4.5.  ASR heeft de schadebehandeling van [verzoeker] overgelaten aan GSM, die [A] deze opdracht heeft verstrekt. Onder deze omstandigheden kon [verzoeker] er redelijkerwijs op vertrouwen dat ASR - voor zover [A] daarover geen voorbehoud maakte - instemde met de door [A] gekozen koers voor de afwikkeling van de schade. 

4.6.   Uit de hiervoor in 2.5 aangehaalde gedeelten uit de briev[A] aan (de advocaat van) [verzoeker], blijkt het volgende. Naar aanleiding van de rapportage van [C] - waarin deze meldt dat hervatting van het eigen werk niet meer als reëel en haalbaar doel kan worden gesteld - heeft [A] er in haar brief van 3 juni 2008 (2.5 nr. 2) op gewezen dat er mogelijk een medische expertise plaats dient te vinden. In deze brief houdt zij echter ook de mogelijkheid open dat ASR akkoord gaat met het door de bedrijfsarts van NedTrain opgestelde belastbaarheidsprofiel en de op basis daarvan door de bedrijfsarts op te stellen Functionele Mogelijkheden lijst (FML). [A] zal dit met ASR overleggen. In de brief van 19 november 2008 (2.5 nr. 4) deelt [A] mee dat het van belang is meer duidelijkheid te krijgen over wat precies de ongevalsgevolgen zijn, waarbij zij niet uitsluit dat de medisch adviseur zal willen aansturen op een medische beoordeling. De aanvullende medische informatie waar [A] in de brief van 17 december 2008 (2.5 nr. 5) om verzoekt heeft als doel de medisch deskundige van ASR in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of vóór de datum van het ongeval reeds nekklachten voor kwamen of dat sprake was van andere onverklaarde klachten. Nadat [verzoeker] de weg is ingeslagen om te gaan solliciteren bij GSU, brengt [A] in de brief van 25 mei 2009 (2.5 nr. 7) - naar aanleiding van de vraag van [verzoeker] over bereidheid van ASR om het inkomensverlies te vergoeden - naar voren dat er nog geen overeenstemming bestaat over de ongevalgerelateerde beperkingen en de belastbaarheid. In deze brief verzoekt zij om afgifte van het gehele patiëntenjournaal van de huisarts, “waarna kan worden toegewerkt naar een neurologische expertise”. In de daarop volgende brief van 20 november 2009 (2.5 nr. 8) geeft [A] aan zich in grote lijnen te kunnen vinden in de opzet die de advocaat van de [verzoeker] heeft gemaakt van zijn carrière verloop zonder onderval bij Nedtrain, maar ook in deze brief maakt [A] een voorbehoud dat ASR het uitgangspunt aanvaardt dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval niet meer in staat is zijn werkzaamheden als onderhoudsmonteur van treinen te verrichten. [A] geeft wederom aan dit met ASR te zullen bespreken. Tot 20 november 2009 heeft [A] dus een voorbehoud gemaakt wat betreft het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van [verzoeker] dan wel voor wat betreft de vraag of [verzoeker] met de bij hem bestaande klachten in staat is zijn onderhoudswerkzaamheden bij NedTrain te verrichten. Zij deelt ook herhaaldelijk mee dat zij dit punt bij (de medisch adviseur van) ASR aan de orde zal stellen. 

4.7.  In haar brief van 15 februari 2010 (2.5 nr. 9) laat [A] dit voorbehoud echter achterwege en deelt zij mee dat het advies van de medisch adviseur van ASR inhoudt dat er geen aanwijzingen zijn voor een andere oorzaak van de klachten voor het ongeval en dat de medisch adviseur beperkingen duidt ten aanzien van een bovengemiddelde belasting van nek en schouders en dat de medisch adviseur “geen grote behoefte” heeft aan een afsluitende expertise. Dit betreft het advies van Nelemans van 4 februari 2010 (zie 2.4). Op grond van de beschikbare informatie concludeert [A] in diezelfde brief - eveneens zonder voorbehoud - “dat er vanuit kan worden gegaan dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval niet meer als monteur van treinen kan werken”. Juist omdat [A] in haar eerdere correspondentie steeds, in afwachting van het standpunt van (de medisch adviseur van) ASR, een voorbehoud maakte en zij de mededelingen in de brief van 15 februari 2010 deed na raadpleging van deze adviseur, kon [verzoeker] er op grond van deze brief gerechtvaardigd op vertrouwen dat tussen hem en ASR geen verschil van mening bestond over het uitgangspunt dat hij als gevolg van het ongeval niet meer in staat was zijn werkzaamheden bij NedTrain te verrichten. Daar komt bij dat deze conclusie niet onbegrijpelijk is, nu de medisch adviseur beperkingen noemt ten aanzien van een bovengemiddelde belasting van nek en schouders. Het werk van onderhoudsmonteur bij NedTrain is, zoals blijkt uit de beschrijving van [C] (zie 2.3) juist op dit punt zwaar te noemen en het is bepaald niet denkbeeldig dat dit een bovengemiddelde belasting met zich brengt. Het feit dat de medisch adviseur aangeeft niet te kunnen beoordelen of deze beperkingen [verzoeker] arbeidsongeschikt maken voor zijn arbeid doet daar niet aan af. Zoals de medisch deskundige terecht naar voren brengt staat deze vraag ter beoordeling van een arbeidsdeskundige. [A] heeft haar conclusies echter gebaseerd op het medisch advies en de informatie van de arbeidsdeskundige [C] en het kennelijk niet noodzakelijk geacht een nader arbeidkundig advies te vragen 

4.8.  Voor de veronderstelling dat partijen op het punt van ongeschiktheid van [verzoeker] voor zijn eigen werk overeenstemming hadden bereikt bestond voor [verzoeker] temeer aanleiding omdat [A] in diezelfde brief van 15 februari 2010 voorstelt het NRL een berekening te laten maken van het verlies aan verdienvermogen van [verzoeker]. Ook de daarop volgende correspondentie tussen [A] en de advocaat van [verzoeker] over de uitgangspunten van de aan het NRL voor te leggen vragen bevat geen aanwijzingen dat er bij ASR enige twijfel bestond over het bij de schadeberekening in aanmerking te nemen uitgangspunt dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval een andere, lager betaalde, functie heeft moeten aanvaarden. Zo blijkt uit de e-ma[A] van 28 juli 2010 en de brief van 11 april 2011 (2.5 10 en 11) dat zij na enige aanpassingen akkoord is met de vraagstelling aan het NRL. Vervolgens is het NRL, conform de opdracht van partijen, er bij haar berekening van uitgegaan dat [verzoeker] niet langer geschikt is voor zijn onderhoudswerkzaamheden bij NedTrain en voor de rest van zijn arbeidzame leven is aangewezen op het werk als servicemonteur bij GSU. 

4.9.  Indien ASR van mening was dat de hoogte van het uiteindelijke schadebedrag relevant is voor de noodzaak de (medische) gevolgen van het ongeval door middel van een expertise vast te stellen, zoals zij thans stelt, had zij dit standpunt in een (veel) eerder stadium van de schadeafhandeling duidelijk kenbaar moeten maken. Uit de brieven van 25 mei 2009 en 20 november 2009 (2.5 7 en 8) [A] blijkt dat het verlies aan verdienvermogen toen reeds aan de orde is geweest, zodat [A] op dat moment inzicht kon hebben in de consequenties voor de hoogte van de schade. Het had op de weg [A] gelegen bovenvermeld standpunt van ASR reeds op dat moment duidelijk te verwoorden in plaats van het in algemene termen gemaakte voorbehoud dat zij een en ander met haar opdrachtgeefster diende te bespreken. In de gegeven omstandigheden kan ASR zich nadat het NRL haar rapportages heeft uitgebracht en het schadebedrag wegens verlies aan arbeidsvermogen bekend is geworden zich in redelijkheid niet meer beroepen op “andere inzichten” van opvolgend schadebehandelaar [B]. Voorts acht de rechtbank het in strijd met de redelijkheid dat ASR thans een andere interpretatie geeft aan het rapport van de medisch adviseur van 4 februari 2010 dan [A] in haar brief van 15 februari 2010 heeft gedaan. De verwijzing van ASR naar het feit dat [verzoeker] bij GSU als reden voor zijn verandering van baan heeft gegeven dat hij niet langer in ploegendienst wilde werken, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin leiden tot de daar door ASR aan verbonden conclusie dat het causaal verband tussen het ongeval en de verandering van baan niet is aangetoond. Uit de brief [A] blijkt immers dat [verzoeker] in overleg met [C] de werkelijke reden voor zijn functiewisseling niet bij GSU kenbaar heeft gemaakt, juist om te bewerkstelligen dat hij ondanks zijn beperkingen bij deze werkgever in dienst kon treden. 

4.10.  Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het verzoek van [verzoeker] in zoverre toewijzen dat tussen partijen als uitgangspunt heeft te gelden dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval ongeschikt is om zijn werkzaamheden als onderhoudsmonteur bij NedTrain te verrichten en dat voor de berekening van het verlies aan verdienvermogen de rapportages van het NRL als uitgangspunt moeten worden genomen. 

kosten deelgeschil 

4.11.   Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat [verzoeker] de deelgeschilprocedure onnodig of onterecht heeft ingesteld. De in redelijkheid gemaakte kosten komen dan ook voor vergoeding in aanmerking. 

4.12.  [verzoeker] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op € 4.567,32 (een uurtarief van € 275,00 exclusief 6% kantoorkosten en exclusief BTW). 

4.13.  Naar het oordeel van de rechtbank is de door de advocaat van [verzoeker] begrote tijdsbesteding van naar boven afgerond 13,5 uur voor het deelgeschil (inclusief de zitting) redelijk. Zoals [verzoeker] ter zitting heeft meegedeeld zijn voorafgaand aan het deelgeschil buitengerechtelijke kosten door ASR vergoed op basis van een uurtarief van € 230,00. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de behandeling van dit deelgeschil een daarvan afwijkend tarief te hanteren. 

4.14.  Gelet op het voorgaande begroot de rechtbank de kosten van het deelgeschil op € 3.105,00 (13,5 x € 230,00 exclusief 6% kantoorkosten en exclusief BTW), te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 267,00 en veroordeelt ASR tot betaling daarvan aan [verzoeker].  LJN BY1146