Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 271210 Rapport neurochirurg dient als uitgangspunt,

Rb Utrecht 271210 Rapport neurochirurg dient als uitgangspunt, kosten deelgeschil gevorderd € 6136,79, teogewezen € 3862,75, 11 uur x uurtarief 275,00
2. De feiten
2.1. Op 25 oktober 2002 is [benadeelde] betrokken geweest bij een kop-staartbotsing. Zij zat als passagier voorin een Mazda voorzien van het Belgisch kenteken LBE 770. De auto stond stil en werd van achteren aangereden door een Chrysler met kenteken JH-ZZ-80. Daarna kwam de auto in aanrijding met de daarvoor stilstaande auto.

2.2. Voor de Chrysler was op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij De Noordhollandsche. De Noordhollandsche heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.

2.3. [benadeelde] en De Noordhollandsche zijn met elkaar in overleg getreden om de medische gevolgen van het ongeval vast te stellen. Zij zijn overeengekomen medisch onderzoek te laten verrichten door de neurochirurg dr. P.H.J.M. Elsenburg verbonden aan het Neuro-Orthopedisch Centrum te Bilthoven (hierna: Elsenburg).

2.4. Elsenburg heeft op 8 augustus 2007 een rapport uitgebracht (hierna: het rapport-Elsenburg).
In dit rapport heeft Elsenburg de vraag welke diagnose(n) hij stelt op zijn vakgebied als volgt beantwoord (vraag 3):
"De diagnose op neurologisch vakgebied luidt:
1. status na hoogenergetisch trauma met een achterop aanrijding en vervolgens een aanrijding aan de voorzijde. In aansluiting aan dit ongeval ontwikkelde betrokkene nekpijnklachten en vermoedelijk radiculaire klachten in de linkerarm die na een aanvankelijke verbetering toch weer toenamen. Bij aanvullende diagnostiek bleek er sprake te zijn van degeneratieve afwijkingen van de cervicale wervelkolom alsmede een foraminale HNP C6-C7 links, een en ander resulteerde uiteindelijk in een spondylodese over het traject C5-C7 met cages en een osteosyntheseplaat met zes schroeven. Nadien zijn er nog milde klachten aanwezig van de cervicale wervelkolom sporadisch uitstraling in de linkerarm.
2. Mild carpaaltunnelsydroom links, niet ongevalgerelateerde.
3. in veel latere instantie ontwikkelde betrokkene lage rugklachten waarbij uitgebreide degeneratieve afwijkingen van de lumbale wervelkolom werden aangetoond"
Elsenburg heeft op de vraag welke van de bedoelde klachten en afwijking op medische gronden zijn te beschouwen als een gevolg van het ongeval en of er ander factoren zijn die een bijdrage leveren aan de klachten en symptomen van de betrokkene geantwoord (vraag 4):
“Hierop werd feitelijk al ingegaan. Uitsluitend de klachten van de cervicale wervelkolom en de sporadische uitstraling in de linkerarm kunnen worden gezien als ongevalsgevolg.
De overige klachten en afwijkingen kunnen niet (als zodanig worden gekarakteriseerd.
Op vraag 5:
"bestonden de huidige klachten en/of afwijking {gedeeltelijk) reeds voor het ongeval of zouden deze naar uw oordeel op enig moment ook zijn ontstaan indien betrokkene het ongeval niet was overkomen:1 Zo ja op welke termijn en in welke mate (bij benadering)?
heeft Elsenburg geantwoord:
"Indien wordt gekeken naar de ongevalsgevolgen dan bestaat er een specifieke verklaring bij de aangeleverde informatie die erop duidt dat betrokkene dergelijke klachten voor het ongeval niet ervoer, ook niet gedeeltelijk "
Ter beantwoording van vraag 8 heeft Elsendorp de beperkingen (op zijn vakgebied) beschreven die [benadeelde] naar zijn mening ondervindt als gevolg van het ongeval.

2.5. Naar aanleiding van dit rapport heeft de door de schaderegelaar van De Noordhollandsche ingeschakelde geneeskundig adviseur dr. A.C. Grubben (hierna: Grubben) bij brief van 26 juni 2009 aan Elsenburg geschreven:
"(...) Uit de aanwezige correspondentie, met name uit informatie van collega Pul, neurochirurg komt naar voren dat collega Put van mening is dat er sprake is van forse slijtage van de gehele halswervelkolom, in de zin van zowel een unc arthrose als een algehele discopathie van de gehele wervelkolom (...)
Indien deze informatie gecombineerd wordt met de bevindingen op de afdeling Spoedeisende Hulp van het Flevo ziekenhuis te Almere waar geen neurologische symptomen werden vastgesteld, is mijn vraag hoe geconcludeerd kan worden over liet al dan niet posttraumatisch zijn van de discus herniatie op C6/C7 (...)"
Elsenburg heeft bij brief van 4 augustus 2009 als volgt geantwoord:
“…
Uit de informatie uil de behandelende sector komt allereerst naar voren, dat betrokkene voorafgaand aan liet ongeval, waar deze casus over handelt nog nooit in de behandelende sector was gezien in verband met klachten van de nek en/of uitstraling naar één of beide armen. Voorts kan worden aangenomen dat deze klachten zijn ontstaan direct in aansluiting aan het ongeval en, zoals ook reeds gemeld in de rapportage, mogelijk daarna geleidelijk zijn afgenomen doch later weer recidiveerden, hetgeen uiteindelijk leidde tot verdere diagnostiek. Daarbij werden er zeker degeneratieve afwijkingen van de cervicale wervelkolom vastgesteld, doch deze hadden, gezien de anamnese nooit eerder geleid tot klachten. Hel optreden van de aanrijding kan dan ook mijns inziens zonder meer worden gezien als het oorzakelijk moment om uiteindelijk klachten te doen veroorzaken. Het is zeer wel mogelijk dat er daarbij sprake was van duidelijke degeneratieve afwijkingen, doch dat de foraminale HNP met name is ontstaan ten gevolge van het ongeval. Dit valt echter nimmer te bewijzen aangezien er voorafgaand aan het ongeval geen diagnostiek van patiënte voorhanden is. Het is mij zeker bekend uit de literatuur, dat het bewijs voor een posttraumatische hernia moeilijk te leveren is. Dit neemt echter de feiten in deze casus niet weg. namelijk kort gezegd: voorafgaand aan het ongeval nimmer klachten, kort in aansluiting na het ongeval direct klachten en uiteindelijk het opereren van een foraminale HNP.
Op grond van voornoemde cascade van gebeurtenissen en omstandigheden en resultaten van de anamnese, informatie uit de behandelende sector en de beeldvormende diagnostiek is uiteindelijk de conclusie tot stand gekomen, dat er hier gesproken kan worden van het ongeval als oorzakelijk moment voor het optreden van de radiculaire klachten in de arm en de foraminale HNP. die later is aangetoond.

2.6. Op verzoek van De Noordhollandsche heeft prof.em.dr. C.J.J. Avezaat (hierna; Avezaat) op 7 september 2010 een rapport uitgebracht waarin hij de rapportage van Elsenburg beoordeelt.

2.7 Bij brief van 29 september 2010 heeft Elsenburg aan De Noordhollandsche laten weten dat hij zijn conclusies in zijn rapport en aanvullende brief van 4 augustus 2009 handhaaft.

3. Het verzoek en het verweer

3.1. [benadeelde] verzoekt de rechtbank te bepalen
- dat rechtens tussen [benadeelde] en De Noordhollandsche geldt dat de uitkomsten van het rapport-Elsenburg bindend zijn en dat de in het rapport genoemde beperkingen als gevolgen van het ongeval voor verzoekster worden aangemerkt en
- dat de kosten in verband met de behandeling van het verzoek €6.136,79 bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de beschikking en De Noordhollandsche te veroordelen tot betaling van deze kosten.

3.2. [benadeelde] voert daartoe aan dat De Noordhollandsche betrokken is geweest bij de keuze van Elsenburg als deskundige en bij de formulering van de vraagstelling aan hem en dat de De Noordhollandsche in gelijke mate invloed heeft gehad op de totstandkoming van het rapport.

3.3. De Noordhollandsche concludeert tot afwijzing van het verzoek. Zij heeft zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het rapport-Elsenburg omdat Elsenburg bij zijn beoordeling van de vraag of de klachten van [benadeelde] ongevalsgerelateerd zijn, buiten zijn vakgebied is getreden door deze te baseren op een niet medische conclusie. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar het rapport van Avezaath.

4. De beoordeling

4.1. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of het rapport van Elsenburg als uitgangspunt kan dienen voor de schadeafwikkeling. Dit geschil spitst zich toe op de vraag of de klachten als gevolg van de foraminale HNP C6-C7 (door partijen aangeduid als de "nekhernia" welke term de rechtbank in het hierna volgende eveneens zal hanteren) een gevolg is van het ongeval, zoals Elsenburg in zijn rapportage heeft geconcludeerd.

4.2. De Noordhollandsche betoogt dat Elsenburg zijn conclusie dat de nekhernia het gevolg is van het ongeval niet voldoende heeft onderbouwd. Zij stelt daartoe onder verwijzing naar de rapportage van Avezaath en de toelichting daarop door Grubben dat het ontstaan van een hernia na een whiplashongeval hoogst zeldzaam is, dat het meest waarschijnlijk is dat de hernia al voor hel ongeval heeft bestaan en dat voorts de omstandigheid dat de klachten onmiddellijk na het ongeval die als radiculair zouden kunnen worden geduid eerder rechts dan links waren gelokaliseerd, afbreuk doel aan de mate van waarschijnlijkheid dal het ongeval provocerend is geweest voorde klachten.

4.3. Het rapport van Avezaath is op eenzijdig verzoek van De Noordhollandsche uitgebracht. [benadeelde] is hiervan niet in kennis gesteld. Evenmin is zij belrokken geweest bij de aanvullende vragen die De Noordhollandsche aan Elsenburg heeft gesteld, hetgeen zich ook al voordeed bij het verzoek om nadere informatie dat leidde lot de brief van Elsenburg van 4 augustus 2009. Hiervan is zij slechts bij toeval op de hoogte geraakt. omdat Elsenburg haar een kopie van zijn brief heeft toegezonden. Voorts heeft De Noordhollandsche ter zitting geen afdoende verklaring kunnen geven voor het feit dat zij het rapport van Avezaath en de bijbehorende stukken pas bij brief van donderdag 11 november 2010, derhalve zeer kort voor de behandeling ter zitting op 15 november 2010, aan [benadeelde] heeft toegezonden. In dit verband merkt de rechtbank op het rapport van 7 september 2010 dateert, de toelichting van Grubben daarop van 12 oktober 2010 en de opmerkingen van Van de Kerkhof van 14 oktober 2010, zodat er niets aan eerdere toezending in de weg stond. De rechtbank acht de/e wijze van onderhandelen en procederen door De Noordhollandsche bedenkelijk. Uit praktische overwegingen zal het rapport van Avezaath bij de beoordeling worden betrokken, aangezien [benadeelde] ter zitting in de gelegenheid is geweest op het rapport van Avezaath te reageren en ook overigens niet is gebleken dat zij door genoemde handelwijze van De Noordhollandsche in haar belangen is geschaad. Het verweer van [benadeelde] dat de genoemde stukken buiten beschouwing dienen te worden gelaten wordt dan ook verworpen.

4.4. De rechtbank stelt ten aanzien van de waardering van het rapport-Elsenburg het volgende voorop. Partijen zijn het indertijd eens geworden over de inschakeling van Elsenburg als deskundige, alsmede over de aan hem te stellen vragen. Indien partijen in het kader van een onderzoek naar de schadeafwikkeling in verband met de aansprakelijkheid van één van hen, overeenkomen om gezamenlijk een medisch deskundige aan te zoeken die gezamenlijk geformuleerde vragen dient te beantwoorden, verbinden zij zich daarmee om de rapportage van de ingeschakelde deskundige in beginsel als uitgangspunt voor hun verdere stellingname te nemen. Een partij kan naar liet oordeel van de rechtbank slechts dan niet worden gehouden aan de uitkomsten van een op deze wijze tot stand gekomen rapport, indien het sprake is van zwaarwegende argumenten ten aanzien van de wijze waarop de deskundige zijn werkzaamheden heeft verricht of de inhoud van het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica.

4.5. Gesteld noch gebleken is dat het rapport-Elsenburg voor wat betreft de wijze van totstandkoming niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Voorts is gesteld noch gebleken dat de onderzoeksgegevens waarop Elsenburg zijn conclusies heeft gebaseerd onjuist zijn. De Noordhollandsche betwist echter de op grond van deze bevindingen getrokken conclusie van Elsenburg dat (de klachten van) de nekhernia het gevolg zijn van het ongeval. Haar betwisting baseert zij op het rapport van Avezaat. Een belangrijk punt hierbij is de mogelijke predispositie bij [benadeelde].

4.6. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat de zogenaamde predispositie van de gelaedeerde (waaronder kort gezegd wordt verstaan: de toestand van het slachtoffer ten tijde van het ongeval die mogelijk aan het ontstaan en omvang van de schade bijdraagt) niet met zich brengt dat de schade die de gelaedeerde ondervindt als gevolg van een verkeersfout niet aan de dader kan worden toegerekend. Het vereiste verband tussen de fout en de schade is ook dan aanwezig, als de schade door bijzondere omstandigheden aan de kant van het slachtoffer niet in de lijn der verwachting ligt. Slechts indien de klachten die de gelaedeerde ondervindt na het ongeval zich ook reeds voor het ongeval voordeden (er wordt dan gesproken van preëxistente klachten), kan er sprake van zijn dat het vereiste verband tussen het ongeval en de schade ontbreekt. Wel kan de predispositie onder omstandigheden een rol spelen bij de schadebegroting en dan met name bij de vraag of ook zonder ongeval dezelfde of soortgelijke klachten zouden zijn ontstaan en, zo ja, wanneer.

4.7. Het voorgaande betekent in het geval van [benadeelde] dat niet van doorslaggevend belang is of voorafgaand aan het ongeval reeds een degeneratieve afwijking dan wel (mogelijk) een nekhernia aan de wervelkolom bestond, maar de vraag of de klachten en beperkingen die [benadeelde] thans ondervindt het gevolg zijn van het ongeval of dat deze reeds voor het ongeval bestonden. Elsenburg en Avezaath verschillen niet van mening dat het bewijs voor de aanwezigheid van een posttraumatische hernia in het algemeen moeilijk te leveren is. In zijn brief van 4 augustus 2009 heeft Elsenburg naar aanleiding van nadere vraagstelling van Grubben betreffende het reeds bestaan van een nekhernia gemotiveerd naar voren gebracht dat de medische stukken geen aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat voor het ongeval reeds sprake was van klachten als gevolg van genoemde aandoening. Avezaath heeft weliswaar gemotiveerd omstandigheden naar voren gebracht die naar zijn mening afbreuk doen aan de conclusie van Elsenburg, maar ook hij leidt uit het dossier af dat er vóór het ongeval geen radiculaire of andere klachten bestonden die in verband kunnen worden gebracht met het bestaan van een nekhernia. Voorts vermeldt hij in zijn rapportage dat hij niet kan uitsluiten dat het ongeval een provocerend moment is geweest voor het symptomatisch worden van de hernia. Ook de rechtbank ziet in de inhoud van de overgelegde stukken, waaronder de medische- en sociale anamnese, geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de bedoelde klachten en beperkingen reeds bestonden vóór het ongeval en dat deze zich - het ongeval weggedacht -zouden bestaan. In hetgeen De Noordhollandsche heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen grond om de conclusie van Elsenburg niet te volgen.

4.8. Dit betekent dat voor de schadeafwikkeling tussen partijen als uitgangspunt heeft te gelden dat de door Elsenburg geconstateerde beperkingen ten aanzien van het gebruik van de cervicale wervelkolom, zoals weergegeven bij de beantwoording van vraag 8, het gevolg zijn van het ongeval. Het verzoek zal in zoverre worden toegewezen.

4.9. De door De Noordhollandsche aan de orde gestelde vraag of [benadeelde] als gevolg van de reeds aanwezige degeneratieve afwijking aan de wervelkolom ook als het ongeval niet had plaatsgevonden op enig moment beperkingen zou hebben ondervonden en daardoor op enig moment (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zou zijn geworden is echter door Elsenburg nog niet (afdoende) beantwoord. Partijen wordt in overweging gegeven om dit nog aan hem voor te leggen.

4.10. [benadeelde] verzoekt dat de rechtbank op basis van artikel 1019 aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de kosten van de behandeling van het verzoekschrift begroot op € 4.656,56. [benadeelde] heeft deze kosten als volgt gespecificeerd:

Griffierecht

€ 263,00

- opstellen verzoekschrift

5 uur

- bestuderen verweerschrift 1 uur

1 uur

- bijwonen zitting 4 uur

4 uur

- reistijd 2 uur

2 uur

- correspondentie/telefoon etc. 2 uur

2 uur

- overleg met cliënte 2 uur

2 uur

- subtotaal

16 uur * € 291,00 =

€ 4.656,56

Incl. kantooropslag 6%

€4.935,96

BTW 19%

€ 937.83

Totaal

€ 6.136,79

4.11. benadeelde] heeft toegelicht dat het gehanteerde uurtarief is gebaseerd op het basisuurtarief, dat curatoren en bewindvoerders in rekening mogen brengen, welk uurtarief in 2010 € 194,00 bedraagt. Op dit basistarief is een factor van 1,5 toegepast die is ingegeven door enerzijds het belang van de zaak en anderzijds de specialisatie en ervaring van de advocaat van verzoekster.

4.12. De Noordhollandsche stelt dat is verzuimd een gedetailleerde opgave te doen van het uurtarief en het aantal gewerkte uren met een concrete omschrijving van de verrichte werkzaamheden. Zij verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2008 en de daarbij behorende conclusie van de Advocaat Generaal en de richtlijn van 1 augustus 2008. Ook het uurtarief is volgens De Noordhollandsche te hoog. Normale uurtarieven liggen rond de € 200,00, aldus De Noordhollandsche.

4.13. Artikel 1019aa lid 1Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt.

4.14. Bij de begroting van deze kosten neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat in beginsel aanknoping moet worden gezocht bij het tarief dat bij de vergoeding van buitengerechtelijke kosten door partijen is gehanteerd. Als dat het geval is dan is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om in het kader van de begroting van de kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv af te wijken van in dat kader verzochte en door de aansprakelijke partij geaccepteerde tariefstellingen. Hiervan is echter in onderhavig geschil geen sprake.

4.15. De begroting van de kosten in deze zaak zal de rechtbank dan ook maken niet aan de hand van de door partijen gestelde uurtarieven. De rechtbank is van oordeel dat Leenman Otterdijk de verrichte werkzaamheden voldoende heeft gespecificeerd, met dien verstande dat een tijdsbesteding van 11 uur gelet op de aard en de complexiteit van de zaak redelijk voorkomt. De jurisprudentie en de richtlijn waar De Noordhollandsche naar verwijst betreft een proceskostenvergoeding op grond van artikel 10l9h Rv in zaken betreffende Intellectuele Eigendom, welke normen niet rechtstreeks op dit geschil van toepassing zijn Het door [benadeelde] voorgestelde tarief acht de rechtbank gelet op de specialisatie en principiële aard van het geschil grotendeels gerechtvaardigd, zij het dat zij voor onderhavig geschil een uurtarief van € 275,00 billijk acht. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 BW zullen door de rechtbank dan ook begroot worden op € 3.025,00 exclusief BTW ten bedrage van € 574.75, te vermeerderen met het door [benadeelde] betaalde griffierecht van € 263.00, in totaal dus € 3.862,75. PIV-site LJN BP3878