Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 200617 deskundigenbericht tijdens hoger beroep; vraagstelling voor evt. deskundige niet ter zake dienend; volgt afwijzing

Hof Den Haag 200617 deskundigenbericht tijdens hoger beroep; vraagstelling voor evt. deskundige niet ter zake dienend; volgt afwijzing

3. [verzoekster] heeft in de hoofdzaak een verklaring voor recht gevraagd dat Maasstad c.s. aansprakelijk is voor de schade die zij lijdt door het na de behandelingen door [verweerder sub 2.] opgetreden zenuwletsel aan de hand, pols en arm en voor de door dit letsel opgetreden psychische gezondheidsklachten, en om de schade die zij hierdoor lijdt te vergoeden. Maasstad c.s. heeft verweer gevoerd.

4. Bij het bestreden vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank Rotterdam de vordering van [verzoekster] afgewezen. Blijkens de appeldagvaarding in de hoofdzaak heeft [verzoekster] gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, de vordering van [verzoekster] alsnog toe te wijzen.

5. [verzoekster] heeft na het aanbrengen van de hoofdzaak in hoger beroep en voorafgaand aan de voortzetting van de appelprocedure, het onderhavige verzoek ingediend om een deskundige (te weten een plastisch chirurg) te benoemen teneinde het professionele handelen van [verweerder sub 2.] te beoordelen. Zij stelt dat zij langs deze weg de kans van slagen van voortzetting van het hoger beroep kan beoordelen.

6. Maasstad c.s. heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd. Niet valt in te zien hoe de benoeming van een plastisch chirurg zou kunnen leiden tot het verkrijgen van meer duidelijkheid over de feiten. Voor wat betreft het verwijt aan [verweerder sub 2.] heeft te gelden dat op dat punt feitelijk reeds een deskundigenrapport voorhanden is, te weten het oordeel van het Regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg. Het Regionaal tuchtcollege heeft het desbetreffende klacht onderdeel gemotiveerd afgewezen en [verzoekster] heeft tegen die afwijzing geen beroep ingesteld bij het Centraal tuchtcollege voor de gezondheidszorg. Indien thans een voorlopig deskundigenbericht zou worden gelast, zou dat hoogstens tot gevolg kunnen hebben dat er een tweede deskundigenoordeel tot stand komt naast het oordeel van het Regionaal tuchtcollege. Het zou niet automatisch betekenen dat het oordeel van de eventueel te benoemen deskundige zou moeten prevaleren boven het oordeel van het Regionaal tuchtcollege. Voor het geval dat geoordeeld zou worden dat er wel ruimte is voor een voorlopig deskundigenbericht, heeft Maasstad c.s. nog opmerkingen gemaakt ten aanzien van de te benoemen deskundige en de inhoud van de vragen. Voorts meent Maasstad c.s. dat de kosten van het deskundigenbericht door [verzoekster] moeten worden gedragen.

7. Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Een voorlopig deskundigenbericht kan ertoe dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure te beginnen of voort te zetten. Aan de rechter die heeft te oordelen over een verzoek als het onderhavige, komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het onderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden (zie onder meer HR 19 december 2003, NJ 2004, 584).

8. Met Maasstad c.s. is het hof van oordeel dat het onderhavige verzoek niet ter zake dienend is. [verzoekster] heeft immers in de hoofdzaak slechts een verklaring voor recht gevorderd dat Maasstad c.s. aansprakelijk is voor de schade die zij lijdt door het na de behandelingen door [verweerder sub 2.] in Maasstad. opgetreden zenuwletsel aan de hand, pols en arm en voor de door dit letsel opgetreden psychische gezondheidsklachten, alsmede een veroordeling om de schade die zij hierdoor lijdt te vergoeden. Tussen partijen is in het kader van dit verzoek echter niet in geschil dat niet gebleken is dat [verweerder sub 2.] tijdens de operatieve ingreep een fout heeft gemaakt die zou hebben geleid tot het zenuwletsel (en de daardoor veroorzaakte schade). Dat niet is gebleken van een dergelijke fout is overigens ook overwogen in de voornoemde beslissing van het Regionaal tuchtcollege. Aldus moet ervan uit worden gegaan dat, zo er door de operatieve ingreep letsel is opgetreden als door [verzoekster] gesteld, de daardoor veroorzaakte schade in elk geval niet te wijten is aan een fout van [verweerder sub 2.] .
Het thans voorgelegde verzoek tot benoeming van een deskundige ziet ook niet op dit onderwerp, maar gaat over – kort gezegd – de vraag (i) of [verweerder sub 2.] te snel is overgegaan tot het verrichten van de operatieve ingreep, (ii) welke informatie hij vooraf aan [verzoekster] had moeten verstrekken over de aard van deze behandeling en de daaraan verbonden risico’s, en (iii) of hij alternatieve behandelingen met [verzoekster] had moeten bespreken (en zo ja welke). Het hof acht deze vraagstelling in het kader van de eis in de hoofdzaak, zoals deze (ook blijkens de dagvaarding in hoger beroep) is geformuleerd, niet ter zake dienend. Die vragen zien immers niet op het vaststellen van een (medische) fout van [verweerder sub 2.] bij de uitvoering van de operatieve ingreep (waar de vordering in de hoofdzaak klaarblijkelijk nog op is gericht). Ten overvloede tekent het hof hierbij aan dat, indien [verzoekster] haar eis mocht wijzigen in de hoofdzaak, het hof zo nodig opnieuw de vraag onder ogen zal kunnen zien of er een bepaalde deskundige dient te worden ingeschakeld teneinde een of meer specifieke vragen te beantwoorden, hetgeen bijvoorbeeld tijdens een comparitie van partijen aan de orde kan komen. ECLI:NL:GHDHA:2017:2290