Hof Den Haag 210317 Causaal verband rugklachten en werkzaamheden? Geen gebondenheid aan eerdere gezamenlijke expertise, Benoeming deskundigen.
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Haag 210317 Causaal verband rugklachten en werkzaamheden? Geen gebondenheid aan eerdere gezamenlijke expertise, Benoeming deskundigen.
2 Feiten
2.1
In hoger beroep staan, als enerzijds gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende (gemotiveerd) weersproken en/of op grond van de inhoud van de overgelegde en in zoverre niet bestreden producties, de volgende feiten vast.
2.2
[appellant] is van 1 oktober 1975 tot 15 oktober 2004 in dienst geweest van (de rechtsvoorganger van) Heineken.
[appellant] was bij (de rechtsvoorganger van) Heineken achtereenvolgens:
- 1975-1984: bijrijder op een vrachtwagen vanuit de brouwerij te Wijlre
- 1984-1989: bijrijder op een vrachtwagen vanuit distributiecentrum te Kerkrade
- 1989-1990: medewerker evenementenservice
- 1990-2002: service monteur technische buitendienst (Horeca Technische Dienst).
2.3
Tussen 1975 en 1984 verrichtte [appellant] als bijrijder onder meer de volgende werkzaamheden:
- vijf dagen per week tillen en handmatig in- en uitladen (door te tillen in combinatie met rollen) uit vrachtauto van gemiddeld ca. 60 bierfusten per dag van 100 kg per stuk;
- bij de klant deze fusten brengen naar de plek van bestemming, meestal een kelder of koelcel, soms door de fusten te rollen, soms door ze te tillen;
- op de plek van bestemming bij de klant soms de fusten nog ergens bovenop plaatsen en dus tillen;
- lege bierfusten van 25 kg. per stuk mee terugnemen van de klant;
- gemiddeld 1 uur per dag als bijrijder meerijden op de vrachtauto.
2.4
Tussen 1984 en 1989 verrichtte [appellant] als bijrijder onder meer de volgende werkzaamheden:
- vijf dagen per week tillen en handmatig uitladen (door te tillen in combinatie met rollen) uit vrachtauto van gemiddeld ca. 60 volle bierfusten per dag van 65 kg per stuk;
- bij de klant deze fusten brengen naar de plek van bestemming, meestal een kelder of koelcel, soms door de fusten te rollen, soms door ze te tillen;
- op de plek van bestemming bij de klant soms de fusten nog ergens bovenop plaatsen en dus tillen;
- naast bierfusten ook kratten bier, frisdrank en gedistilleerde dranken in- en uitladen;
- 60 lege bierfusten per dag van 15 kg. per stuk tillen en mee terugnemen van de klant;
- gemiddeld 1 uur per dag als bijrijder meerijden op de vrachtauto.
2.5
In 1989 en 1990 verrichtte [appellant] onder meer de volgende werkzaamheden:
- tussen de 30 en de 200 bakken met bierglazen per dag schoonmaken en in containers tillen;
- klaarzetten van bestellingen: in containers klaarzetten van tafels, banken, koelkasten en tapinstallaties;
- onderhoud materialen.
2.6
Van 1990 tot 2002 verrichtte [appellant] onder meer de volgende werkzaamheden:
- tapinstallaties (zowel fustbierinstallaties als tankbierinstallaties) aanleggen, onderhouden en repareren in café’s, waarbij hij veel moest kruipen, bukken, tillen, reiken en gebogen werken;
* 1 x per week een biertank van 2 m. lang en 80 cm. in doorsnede met zijn tweeën naar de kelder van het café dragen;
* 1 x per week een koelcel van 30 à 40 kg. alleen of met zijn tweeën naar de kelder van het café dragen;
* gemiddeld 3 x per week een koeler van 45/50 kg. tillen;
* gemiddeld 3 à 4 tapbladen per week van 40 of 60 kg. per stuk alleen of met zijn tweeën het café in dragen;
* gereedschapskist 1 x per dag naar binnen en naar buiten dragen;
1 x in de 6 weken van maandag tot vrijdag (storingsdienst):
langdurig en veel autorijden;
gereedschapskist tussen de 3 en de 10 x per dag bij de klant naar binnen en naar buiten dragen.
2.7
Op 19 maart 2002 is [appellant] uitgevallen wegens rugklachten. Per 18 maart 2003 werd hem een WAO-uitkering in de klasse 35-45% toegekend en per maart 2006 in de klasse 80-100%.
2.8
Bij brief van 2 november 2006 heeft de gemachtigde van [appellant] Heineken aansprakelijk gesteld voor de schade, die [appellant] stelt als gevolg van zijn werkzaamheden bij (de rechtsvoorganger van) Heineken te hebben geleden.
2.9
Met ingang van 1 september 2009 is [appellant] voor 20 uur per week gaan werken als bode bij de gemeente Gulpen-Wittem en vanaf 1 september 2010 werkt hij 16 uur per week in deze functie.
2.10
Sinds 1 september 2010 valt [appellant] in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80%.
3 De verdere beoordeling in hoger beroep
3.1
[appellant] houdt in dit geding Heineken aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW voor de schade die hij lijdt als gevolg van de rugklachten die hij stelt te hebben gekregen als gevolg van zijn werkzaamheden bij Heineken. [appellant] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat Heineken gedurende de periode waarin hij voor Heineken heeft gewerkt, haar zorgplicht heeft geschonden door [appellant] – kort gezegd – te zwaar lichamelijk buk-, til- en draagwerk te laten doen en hem teveel te laten autorijden, hem niet te instrueren over hoe te tillen en te dragen en geen althans onvoldoende veiligheidsmaatregelen te nemen.
3.2
De kantonrechter heeft de daarop betrekking hebbende vorderingen van [appellant] afgewezen omdat naar het oordeel van de kantonrechter het causaal verband tussen de rugklachten en de werkzaamheden niet is komen vast te staan. Daartegen komt [appellant] in hoger beroep op.
3.3
Het hof stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van Heineken niet alleen noodzakelijk is dat Heineken de op haar als werkgeefster ex artikel 7:658 BW rustende zorgplicht heeft geschonden, maar ook dat sprake is van causaal verband (in de zin van condicio sine qua non – verband) tussen die normschending en de gezondheidsschade van [appellant]. In dit stadium is daarvoor in elk geval vereist dat vast staat dat [appellant] zijn rugklachten heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Heineken. Het door Heineken in hoger beroep gedane beroep op verjaring (memorie van antwoord onder 1.3.3) ter zake van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden vóór 2 november 1986 zal het hof behandelen nadat het hierna te gelasten deskundigenbericht is uitgebracht.
gezondheidsschade veroorzaakt door de werkzaamheden bij Heineken?
3.4
Partijen hebben in onderling overleg aan de orthopedisch chirurg J.B.A.van Mourik opdracht gegeven om een rapport uit te brengen. Vervolgens heeft in opdracht van het multidisciplinaire onderzoeksinstituut EMcare de bedrijfsarts-klinisch geneeskundige L.A.M. Elders eveneens een rapport uitgebracht.
3.5
Het rapport van Van Mourik houdt onder meer het volgende in:
“De heer [appellant] heeft dus chronisch lage rugpijn, met in het verleden een radiculaire component. Op dit moment zijn er geen radiculaire prikkelingsverschijnselen. Röntgenologisch is sprake van spondylose die eigenlijk niet goed bij de leeftijd past. Er is zeer veel literatuur over een eventuele relatie tussen werkzaamheden en chronisch aspecifieke lage rugklachten of lumbale spondylose. Volgens de meeste literatuur is er geen relatie tussen zwaar lichamelijk werk en chronisch aspecifieke lage rugklachten. Mogelijk is er wel een relatie tussen zwaar lichamelijk werk en lumbale spondylose. In die literatuur wordt evenwel niet aangegeven wat precies zwaar lichamelijk werk is. Ik kan daarom geen duidelijke uitspraak doen of de werkzaamheden van de heer [appellant] geleid hebben tot de lumbale spondylose. Daarnaast moet ook in de overwegingen meegenomen worden dat er geen duidelijke relatie is tussen lumbale spondylose en rugklachten: er zijn mensen met erge lumbale spondylose zonder klachten en er zijn nog veel meer mensen met rugklachten zonder enige radiologische afwijking. Tenslotte behoort het niet tot mijn competenties om te beoordelen of de werkzaamheden van de heer [appellant] behoren tot zwaar lichamelijk werk; hiertoe is een bedrijfsarts veel beter toegerust.
Omdat ik geen duidelijke uitspraak kan doen of er sprake is van lumbale spondylose op basis van arbeidsgerelateerde blootstelling, kan ik ook geen uitspraak doen met betrekking tot eventuele functionele invaliditeit op basis van arbeidsgerelateerde belasting.
(…)
8. De literatuur is behoorlijk tegenstrijdig ten aanzien van oorzakelijk verband tussen rugklachten en risicofactoren in de arbeid.
9. Ik kan geen uitspraak doen met betrekking tot de vraag of er factoren in de arbeidsbelasting zijn die de klachten zouden hebben kunnen veroorzaakt
(…)”
3.6
Gehoord ter zitting door de kantonrechter heeft Van Mourik voorts het volgende verklaard:
“In navolging op de beantwoording door mij van vraag 9 van mijn rapport, kan ik u het navolgende toelichten. Volgens de meest recente literatuur is er geen rechtstreeks verband tussen zware arbeid of zware fysieke belasting en lage rugklachten en/of discusdegeneratie. Er wordt steeds meer getracht de oorzaak te achterhalen, waarbij het er steeds meer op gaat lijken dat genetische factoren leiden tot lage rugklachten, discusdegeneratie en slijtage van de lage rug. Op basis van anatomische afwijkingen en pathofysiologische afwijkingen proberen wij de oorzaak vast te stellen.
Ik ben onvoldoende bekend met het scoreformulier zoals dat door bedrijfsartsen wordt toegepast om daar een uitspraak over te doen. De verschillende beroepsgroepen (orthopedisch chirurgen, bedrijfs-/verzekeringsartsen) hebben een andere invalshoek om te proberen deze mogelijke oorzaak op te sporen.
(…) Als orthopedisch chirurg zijn wij ervan overtuigd dat er steeds minder een relatie is tussen fysieke belasting en overbelasting en lage rugklachten en slijtage. Ik ben ervan overtuigd, op basis van mijn kennis en kunde, dat deze relatie er niet is.
(…)
Aspecifieke lage rugpijn zijn klachten van de rug zonder dat we daarvoor een oorzaak hebben. Lumbale spondylose is slijtage van de lage rug. Die kan gepaard gaan met rugklachten, maar dat hoeft niet.”
3.7
Het rapport van Elders houdt onder meer het volgende in:
“Uit de literatuur zijn de volgende risicofactoren in de arbeid geassocieerd met het ontstaan van lage rugklachten die beperkingen kunnen opleveren in het functioneren:
- Meer dan 10% van de werkdag lasten van 15 kg hanteren
-Meer dan 2x per minuut gedurende in totaal meer dan 2 uur per werkdag lasten van meer dan 5 kg., of 1x per dag lasten van meer dan 25 kg hanteren
-Meer dan een half uur per werkdag met de romp meer dan 40 graden gebogen of gedraaid
- Meer dan 2 uur per werkdag met de romp meer dan 20 graden gebogen of gedraaid
- Blootgesteld gedurende 5 jaar aan trillingsniveaus van meer dan 1m/s2 per dag
- Blootgesteld gedurende 5 jaar aan trillingsniveaus van meer dan 0,5 m/s2 per dag
Kortom als risicofactor gelden lichaamtrillingen, tillen en dragen van lasten, buigen en draaien van de romp.
Ook het werken met de handen boven schouderniveau geldt als risicofactor voor lage rugklachten in arbeid (zie richtlijn NVAB 2006, handelen van de bedrijfsarts bij lage rugklachten en registratierichtlijn NCVB D004)
(…)
9. Vraag : Wilt u (voor zover mogelijk en toepasselijk is voor uw vakgebied en met inachtneming van vorenbedoelde literatuur) aangeven of de huidige klachten/beperkingen door de blootstelling/belasting in de arbeid kunnen zijn veroorzaakt?
( …)
9b. Vraag: Kunt u aangeven met welke mate van waarschijnlijkheid dat het geval is?
De mate van waarschijnlijkheid is groot (zie scoreformulier arbeidsgerelateerdheid NVAB richtlijn) De totaal score komt uit op (…) (Bij deze score hoort een kanspercentage van 54%.(…)”
3.8
Heineken heeft niet (voldoende gemotiveerd) aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat zij zich zouden neerleggen bij de uitkomst van het rapport van Van Mourik. Dat partijen in onderling overleg aan Van Mourik opdracht hebben gegeven advies uit te brengen, is daarvoor onvoldoende. Bij pleidooi voor het hof heeft Heineken verklaard dat van een bindend advies geen sprake is. [appellant] is dan ook niet gebonden aan de uitkomst waartoe Van Mourik in zijn rapport is gekomen.
3.9
Het hof acht zich door het rapport van Van Mourik onvoldoende voorgelicht met betrekking tot het causaal verband. Hierbij speelt een rol dat Elders in zijn rapport het causaal verband, anders dan Van Mourik, wèl aannemelijk acht. Weliswaar is niet komen vast te staan dat Heineken heeft ingestemd met de opdracht aan Elders, maar dat betekent niet dat aan dat rapport geen enkele waarde kan worden toegekend. Verder is het hof van oordeel dat Van Mourik onvoldoende aangeeft op welke (recente) literatuur hij zich baseert. Daarnaast speelt hierbij een rol dat Van Mourik in zijn rapport het begrip “zwaar lichamelijk werk” niet nader specificeert maar tegelijkertijd wel in het algemeen op basis van de niet nader aangeduide literatuur een conclusie trekt over het niet aanwezig zijn van een relatie tussen “zwaar lichamelijk werk” en chronische aspecifieke lage rugklachten. Volgens Van Mourik wordt in de literatuur niet aangegeven wat precies onder zwaar lichamelijk werk wordt verstaan. Het rapport is onvoldoende gericht op de specifieke werkzaamheden zoals concreet door [appellant] uitgevoerd, al dan niet te kwalificeren/definiëren als zwaar lichamelijk werk. Wat betreft het rapport van Elders is het het hof onvoldoende duidelijk of deze deskundige zich heeft gebaseerd op de meest actuele stand van de wetenschap en hoe deze deskundige tot het door hem geschatte waarschijnlijkheidspercentage van 54% is gekomen.
3.10
Gelet op het hiervoor overwogene heeft het hof behoefte aan een nieuw deskundig oordeel ter zake van de vraag of de rugklachten van [appellant] het gevolg zijn van de aard en wijze van uitvoering van zijn werkzaamheden bij Heineken dan wel hoe waarschijnlijk dat is. Het hof is van oordeel dat ter beoordeling van deze medische causaliteit een orthopeed of orthopedisch chirurg en een neuroloog of neurochirurg de geëigende specialisten zijn. De andersluidende stelling van [appellant] op dit punt wordt dan ook verworpen. Het hof is voornemens ter beantwoording van bedoelde vraag als deskundigen te benoemen:
dr. P.M. van Roermund, orthopedisch chirurg,
en
dr. P.H.J.M. Elsenburg, neurochirurg,
beiden verbonden aan:
Neuro-Orthopaedisch Centrum
Prof. Bronkhorstlaan 10
3723 MB Bilthoven
T. 030-2294267
F. 030-2251157
Deze deskundigen hebben zich bereid verklaard het onderzoek te verrichten. Aan de deskundigen wordt gevraagd gezamenlijk één rapport uit te brengen. In elk geval wordt aan de deskundigen gevraagd om – zo mogelijk – tot een gezamenlijke beantwoording van de vragen te komen.
3.11
Op basis van de door de deskundigen opgegeven tarieven zal het hof bepalen dat voorafgaand aan het deskundigenonderzoek een voorschot van € 10.600,- excl. BTW in de kosten van de deskundigen voldaan moet worden. [appellant], die op dit punt de bewijslast heeft, zal met dit voorschot worden belast.
3.12
Het hof formuleert de vraagstelling aan deze deskundigen voorlopig als volgt.
1. Indien de beantwoording van één of meer van de volgende vragen buiten uw expertise valt, wilt u dat dan aangeven?
2. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het aanvangsmoment en het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Wilt u bij uw antwoord aangeven welke gegevens u ontleent aan het relaas van betrokkene en welke u ontleent aan onderzoek van de door u verkregen medische gegevens?
3. Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
4. Welke diagnose(n) stelt u op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaal diagnostische overwegingen geven?
5. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-Guides, laatste editie), aangevuld met eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?
6. Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel van de (gevolgen van) zijn klachten bij het verrichten van activiteiten van het dagelijks leven, zoals zelfverzorging, vrijetijdsbesteding, sportbeoefening en bij beroepsuitoefening c.q. huishoudelijke arbeid? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen verzekeringsgeneeskundige en/of arbeids¬deskundige?
7. Zijn er nog andere - niet door betrokkene aangegeven- beperkingen waarmee bij de beoordeling rekening dient te worden gehouden?
8. Indien er een discrepantie bestaat tussen de door betrokkene gestelde beperkingen en de door u geconstateerde beperkingen, waardoor kan deze discrepantie dan worden verklaard?
9. Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
10. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
11. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
12. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de mate van functieverlies en de beperkingen?
13. Is er sprake van afwijkingen, aanleg-, en/of andere factoren die reeds bestonden vóór de aanvang van de dienstbetrekking bij de werkgever op 1 oktober 1975? Wilt u dit motiveren? In hoeverre kunnen deze factoren/afwijkingen de huidige klachten/beperkingen verklaren?
14. Kunt u onder verwijzing naar toonaangevende nationale en internationale literatuur op uw vakgebied aangeven wat er bekend is over de prognose van die afwijkingen, aanleg-, en/of andere factoren?
15. Hoe waarschijnlijk (zeer waarschijnlijk – waarschijnlijk – mogelijk – onwaarschijnlijk – zeer onwaarschijnlijk) acht u het dat betrokkene de door u aangetroffen klachten/beperkingen heeft gekregen als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden zoals onder 2.3 tot en met 2.6 van dit arrest omschreven? Kunt u uw antwoord zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage? Kunt u uw antwoord motiveren, mede onder verwijzing naar de meest recente toonaangevende literatuur? Kunt u bij uw antwoord expliciet betrekken in hoeverre er in de internationale medische wetenschap anno 2017 consensus bestaat over de vraag of de werkzaamheden van Bartolomé zoals hiervoor opgesomd onder 2.3, 2.4 en 2.5 rugklachten kunnen veroorzaken dan wel de kans op rugklachten aanmerkelijk vergroten? Wijkt uw eigen opvatting over het causaal verband tussen de door Bartolomé verrichte werkzaamheden en zijn rugklachten af van de (eventueel bestaande) heersende leer en zo ja, in hoeverre? Bestaan er voor zover u weet op dit punt verschillen van inzicht tussen verschillende medische specialismen? Zo ja, welke verschillen en tussen welke specialismen bestaan deze?
16. Zou uw antwoord op vraag 15 anders luiden indien de tussen 1975 en 2 november 1986 verrichte werkzaamheden buiten beschouwing zouden worden gelaten? Met andere woorden: hoe waarschijnlijk acht u het dat betrokkene de door u aangetroffen klachten/beperkingen zou hebben gekregen als hij uitsluitend de beschreven werkzaamheden van 2 november 1986 tot 2002 zou hebben verricht? Kunt u uw antwoord zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage?
17. Heeft u nog therapeutische suggesties dan wel andere op- of aanmerkingen, die voor de beantwoording van deze vragen van belang kunnen zijn, bijvoorbeeld de wenselijkheid van expertise op een ander vakgebied?
3.13
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld bij akte op de voorgestelde deskundigen, het voorschot en de voorgestelde vraagstelling te reageren. ECLI:NL:GHDHA:2017:697