HR 221010 afwijzing voorlopig deskundigenbericht op verzoek van verzekeraar niet begrijpelijk gemotiveerd
- Meer over dit onderwerp:
HR 221010 afwijzing voorlopig deskundigenbericht op verzoek van verzekeraar niet begrijpelijk gemotiveerd
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) Als gevolg van een aanrijding op 4 augustus 1996 heeft [verweerster] letsel opgelopen, bestaande in een kneuzing van haar linkerbeen en linkervoet.
(ii) De aansprakelijkheid voor het ontstaan van de aanrijding rust op de verzekerde van, thans, Allianz.
(iii) Allianz heeft bij wijze van voorschot op de schade aan [verweerster] een bedrag uitgekeerd van € 64.890,82, waarvan een bedrag van € 20.000,-- als voorschot op vergoeding van de immateriële schade.
(iv) Het is partijen niet gelukt de schadeafwikkeling in der minne te regelen.
(v) Bij exploot van 7 februari 2008 heeft [verweerster] Allianz gedagvaard voor de rechtbank Zwolle-Lelystad en gevorderd, onder meer, veroordeling van Allianz tot betaling van een - na vermindering met het reeds ontvangen voorschot - pro resto bedrag van € 548.210,58 als vergoeding van de door haar geleden en nog te lijden (materiële en immateriële) schade.
3.2 Op de voet van art. 202 lid 2 Rv. heeft Allianz de rechtbank verzocht een voorlopig onderzoek door verzekeringsgeneeskundige [de verzekeringsdeskundige] te gelasten naar, kort gezegd, de aard, ernst en omvang van de beperkingen die [verweerster] als gevolg van het verkeersongeval van 4 augustus 1996 ondervindt.
Allianz heeft daartoe het volgende aangevoerd. Partijen verschillen omtrent die beperkingen van mening: de opvatting van [verweerster] - kort gezegd, dat zij vanwege het door het ongeval veroorzaakte letsel niet in staat is meer uren per week te werken dan 20 uur - staat tegenover het standpunt van Allianz dat [verweerster] voor zittend werk niet beperkt is en voor beenbelastende werkzaamheden beperkt is tot vier uur per dag. Allianz baseert haar standpunt in het bijzonder op het verslag van het op verzoek van partijen door [betrokkene 1] (orthopaedisch chirurg) en [betrokkene 2] (neuroloog) van het Neuro-Orthopaedisch Centrum te Bilthoven verrichte onderzoek van 19 juni 2001 (hierna: het NOC-rapport). Allianz wenst met het verzochte onderzoek inzicht te verkrijgen in de belastbaarheid van [verweerster] en de urenbeperking met betrekking tot het verrichten van haar werkzaamheden, in verband waarmee de deskundige een beperkingenprofiel zou moeten opstellen ter vaststelling van de resterende verdiencapaciteit van [verweerster].
3.3 [Verweerster] heeft zich tegen het verzoek verweerd met de stellingen dat Allianz geen (voldoende zwaarwegend) belang heeft bij het door haar verzochte deskundigenonderzoek, dat met het verzoek de procedure onnodig wordt vertraagd en dat een nieuw onderzoek voor haar een onevenredige belasting vormt. Hetgeen [verweerster] daartoe heeft aangevoerd komt in de kern erop neer dat zij reeds een omvangrijk aantal medische onderzoeken heeft ondergaan en dat inmiddels voldoende deskundigenrapporten voorhanden zijn waarin haar beperkte belastbaarheid is onderzocht en vastgesteld. Meer in het bijzonder heeft [verweerster] zich beroepen op een door [betrokkene 3], verzekeringsarts bij het UWV, opgemaakte verzekeringsgeneeskundige rapportage van 11 mei 2007 (hierna: het UWV-rapport), waaruit een werkurenbeperking blijkt van 20 uur per week.
Voor het geval het verzoek van Allianz wordt toegewezen, heeft [verweerster] de rechtbank zelfstandig verzocht om als deskundige te benoemen verzekeringsarts [betrokkene 4], althans verzekeringsarts [betrokkene 5].
3.4 De rechtbank heeft het verzoek van Allianz afgewezen.
3.5 In het door Allianz ingestelde hoger beroep heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
Het hof heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen.
In het kader van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] is onder meer het UWV-rapport opgesteld en tevens is op verzoek van partijen het NOC-rapport opgemaakt. Het verzoek van Allianz behelst, gelet op de vraagstelling en onderbouwing, feitelijk een onderzoek dat vergelijkbaar is met hetgeen in het kader van de voorgaande onderzoeken is gedaan. Allianz heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat het beperkingenprofiel, zoals dat uit die onderzoeken naar voren komt, op zichzelf door haar niet wordt bestreden, doch wel de conclusies die [verweerster] daaraan ontleent met betrekking tot haar inzetbaarheid in het arbeidsproces. (rov. 10) Op grond van het voorgaande behelst het verzoek van Allianz in feite een onderzoek dat reeds (meermalen) is verricht. Het verzoek moet daarom in strijd met de goede procesorde worden geacht. Gelet daarop vormt een nieuw onderzoek, zoals verzocht, een zodanig onevenredige belasting voor [verweerster], dat het verzoek ook op dit zwaarwichtige bezwaar moet afstuiten. (rov. 11)
3.6.1 De onderdelen 1.1-1.4, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, klagen onder meer dat het hof zijn oordeel dat het verzoek in strijd moet worden geacht met de goede procesorde en dat een nieuw onderzoek een onevenredige belasting voor [verweerster] vormt, in het licht van het partijdebat en de stellingen van Allianz, onvoldoende heeft gemotiveerd.
Daartoe wordt in de toelichting op de onderdelen in het bijzonder verwezen naar de volgende, hier kort samengevatte, stellingen die Allianz in feitelijke aanleg heeft betrokken. De bevindingen van het NOC-rapport wijken op een wezenlijk punt af van die van het UWV-rapport, namelijk dat het in het NOC-rapport opgestelde beperkingenprofiel geen urenbeperking voor zittend werk inhoudt, terwijl het UWV-rapport melding maakt van een beperking voor zittend werk tot 20 uur per week. Hoewel Allianz voor de bevindingen van het NOC steun meent te vinden in andere, eerder uitgebrachte rapportages (waaronder de in opdracht van [verweerster] door medisch adviseur [betrokkene 6] opgemaakte expertiserapporten van 22 november 2004 en 18 januari 2005, en een op verzoek van ongevallenverzekeraar RVS door chirurg-traumatoloog [betrokkene 7] en neuroloog [betrokkene 8] opgemaakt expertiserapport van 31 januari 2000), heeft Allianz behoefte aan een nader onderzoek omdat de eerdere onderzoeken, waaronder ook die van het NOC, niet zijn verricht door een verzekeringsgeneeskundig arts, terwijl het UWV-onderzoek, dat wel door een verzekeringsarts is uitgevoerd, is opgesteld met een, van het NOC-rapport afwijkend, specifiek doel, te weten de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO. Aan het UWV-rapport kleven bovendien gebreken: de bevindingen van [betrokkene 3] zijn enkel gebaseerd op dossiergegevens, zonder te specificeren waaruit deze gegevens bestaan en waaraan deze gegevens zijn ontleend, en zonder dat de deskundige zelf fysiek en psychisch onderzoek heeft verricht, terwijl voor de gestelde urenbeperking in het UWV-rapport geen medische reden is aangewezen.
3.6.2 In het licht van deze stellingen van Allianz, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk het oordeel van het hof in rov. 10 dat het verzoek van Allianz tot het verrichten van nader onderzoek "feitelijk een onderzoek [behelst] naar het beperkingenprofiel van [verweerster], vergelijkbaar met hetgeen in het kader van de voorgaande onderzoeken is gedaan". Aan het gestelde wezenlijke verschil tussen de bevindingen met betrekking tot de urenbeperking en de doeleinden van het UWV-rapport en het NOC-rapport is het hof immers ongemotiveerd voorbijgegaan. Voorts is, gelet op het voorgaande, niet begrijpelijk het oordeel van het hof dat Allianz alleen de conclusies bestrijdt die [verweerster] verbindt aan het beperkingenprofiel zoals dat uit de voorgaande onderzoeken naar voren is gekomen, mede in aanmerking genomen dat - de toelichting op onderdeel 1.3 wijst daar terecht op - de overweging dat Allianz ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat het beperkingenprofiel niet door haar wordt bestreden, geen steun vindt in het proces-verbaal van de zitting, dat klaarblijkelijk misslagen bevat.
De op deze oordelen gebaseerde gevolgtrekking van het hof in rov. 11 dat het verzoek van Allianz "in feite een onderzoek behelst dat reeds (meermalen) is verricht", is daarom evenmin begrijpelijk.
3.6.3 Het op zijn voorgaande, hiervoor ontoereikend bevonden, motiveringen berustende oordeel van het hof dat sprake is van strijd met de goede procesorde kan dan ook niet in stand blijven en dit geldt evenzeer voor het daarop voortbouwende oordeel dat een nieuw onderzoek als door Allianz verzocht een onevenredige belasting voor [verweerster] vormt. LJN BN5833 AG: Spier
2.16 Ik gaf al aan dat het Hof het mogelijk bij het rechte eind heeft waar het overweegt dat het in essentie aankomt op de conclusies die uit eerdere rapporten worden getrokken. Evident is dat, als gezegd, evenwel niet. Hoe men het keert of wendt, de resultaten waartoe UWV en NOC komen wijken wezenlijk af; daar wijst Allianz terecht op. Bij lezing van de rapporten is, in elk geval voor mij, allerminst vanzelfsprekend dat het verschil vooral (of zelfs geheel) valt te herleiden tot niet meer dan een interpretatie van dezelfde uitgangspunten.
2.17 Bij deze stand van zaken houd ik, niet zonder aarzeling, ook de onderdelen 2.1 en 2.2 voor gegrond, waaraan niet afdoet dat ook deze onderdelen niet erg nauwkeurig aangeven wat nu precies het springende punt is. Hetgeen wél wordt aangevoerd, legt m.i. niet al te veel gewicht in de schaal, al was het maar omdat het voorbijgaat aan 's Hofs redengeving.