Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 251111 nu tevens een deelgeschil is ingediend (en toegewezen) is verzoek deskundigenbericht in strijd met goede procesorde

Rb Arnhem 251111 nu tevens een deelgeschil is ingediend (en toegewezen) is verzoek deskundigenbericht in strijd met goede procesorde
Zie voor het deelgeschil: LJN BV0279 
2.  Het verzoek 
2.1.  Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen naar, kort gezegd, de gevolgen van het [verzoekster] op 3 februari 1998 overkomen ongeval, waarbij de IWMD-vraagstelling wordt gehanteerd en tot deskundige wordt benoemd prof. dr. Hovius, dr. Schuurman of dr. Van Nieuwenhoven. 

2.2.  Een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 202 lid 1 Rv kan ertoe dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure te beginnen of voort te zetten. Aan de rechter die heeft te oordelen over het verzoek een dergelijk onderzoek te gelasten, komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het onderzoek in beginsel te bevelen, mits het daartoe strekkende verzoek terzake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is echter anders indien de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen, misbruik wordt gemaakt - bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten - of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. (HR 19 december 2003, NJ 2004, 584.) 

2.3.  Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek terzake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Ter beoordeling ligt dan ook voor of [verzoekster] tegen het verzoek bezwaren heeft aangevoerd zoals hiervoor bedoeld. 

2.4.  [verzoekster] heeft tegen het verzoek aangevoerd dat de Noordhollandsche daarmee beoogt het gezamenlijke rapport van dr. Kappel terzijde te schuiven, evenals door partijen gemaakte afspraken over de persoon van de deskundige die het vervolgonderzoek zou moeten uitvoeren. Het verzoek zou daarmee in strijd zijn met de goede procesorde dan wel zou sprake zijn van zwaarwichtige redenen die zich daartegen verzetten. 

2.5.  De rechtbank oordeelt als volgt. Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft dr. Kappel op 25 november 2004 gerapporteerd over het letsel dat, zo stelt [verzoekster], zij als gevolg van het haar op 3 februari 1998 overkomen ongeval aan haar hand heeft opgelopen. In een eerder door [verzoekster] aan de rechtbank voorgelegd deelgeschil heeft zij verzocht dat voor recht wordt verklaard dat het rapport van dr. Kappel voor partijen bindend is en als uitgangspunt moet worden genomen bij de beoordeling door een andere deskundige over het letsel aan de hand in de periode daarna. Daarnaast heeft [verzoekster] in de procedure verzocht te verklaren dat een vervolgonderzoek door dr. De Graaf zal worden verricht. Bij beschikking van 25 november 2011 heeft de rechtbank de verzoeken van [verzoekster] in het deelgeschil integraal toewezen. 

2.6.  Met het onderhavige verzoek beoogt Noordhollandsche een deskundigenonderzoek te laten verrichten door een andere deskundige dan dr. De Graaf en wel naar de ongevalsgevolgen vanaf de datum van het ongeval, derhalve met terzijde stelling van het rapport van dr. Kappel. Dit verzoek doorkruist hetgeen in de beschikking van 25 november 2011 door de rechtbank in de deelgeschilprocedure is beslist. Tegen die achtergrond bestaat tegen het verzoek van de Noordhollandsche een zwaarwichtig bezwaar, zodat het dient te worden afgewezen. LJN BV0282