Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 010617 man overleden in politiecel; verzoek voorlopig deskundigenverhoor om procespositie te bepalen afgewezen

Rb Den Haag 010617 man overleden in politiecel; verzoek voorlopig deskundigenverhoor om procespositie te bepalen afgewezen

(zie ook : https://www.nysingh.nl/actueel/verzoek-voorlopig-getuigenverhoordeskundigenverhoor-recht-toch-altijd/ )

4 De beoordeling
4.1.
In het verzoekschrift wordt de Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder de Landelijke Eenheid van de politie, aangemerkt als verweerder. Ter zitting heeft mr. Poort meegedeeld akkoord te gaan met de Politie als verweerster.

4.2.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 202 lid 1 Rv. Dat artikel bepaalt onder meer dat op verzoek van de belanghebbende, voordat een zaak aanhangig is, een voorlopig bericht of verhoor van deskundigen kan worden bevolen.

4.3.
De rechtbank overweegt dat een voorlopig deskundigenverhoor is bedoeld om het oordeel van één of meerdere deskundigen te vernemen. [verzoeker] vraagt het voorlopig deskundigenverhoor om ná de verhoren te kunnen beoordelen of het zinvol is een bodemprocedure te starten.

4.4.
In de onderhavige zaak hebben de drie deskundigen die [verzoeker] wil doen horen hun bevindingen met betrekking tot het overlijden van [de zoon verzoeker] reeds op schrift gesteld. Deskundige [deskundige 1] heeft pathologisch onderzoek gedaan naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood en zij heeft haar bevindingen opgenomen in een rapport gedateerd 15 juli 2011. De deskundige [deskundige 2] heeft toxicologisch onderzoek verricht in lichaamsmateriaal van [de zoon verzoeker] en zijn bevindingen opgenomen in een rapport gedateerd 12 augustus 2011. De deskundige [deskundige 3] heeft forensisch medisch onderzoek verricht en daarover verslag gedaan in zijn rapport van 16 juni 2014.

4.5.
Naast deze drie deskundigen is ook onderzoek gedaan door [X] , forensisch arts bij de GGD (rapport van 13 september 2011), [Y] , toxicoloog bij het NFI (rapport van 11 april 2012), dr. [Q] , klinisch en forensisch toxicoloog-farmacoloog bij Pro Justitia (rapport 29 juni 2012) en dr. [Z] , cardioloog (briefrapport van 9 september 2012). Voorts zijn er twee rapporten uit Turkije van 28 juli 2011 en van 2 augustus 2011.

4.6.
De rechtbank overweegt dat [verzoeker] aan de hand van alle thans aanwezige onderzoeksrapporten zeer wel in staat moet worden geacht zijn procespositie te beoordelen. Het enkele feit dat de door [verzoeker] zelf ingeschakelde deskundige [deskundige 3] kritische kanttekeningen plaats bij (enkele) eerdere onderzoeken, is geen argument om twee andere deskundigen te bevragen over hun rapporten. Deze twee deskundigen hebben schriftelijk gerapporteerd en van hen kan niet worden verlangd dat zij vervolgens - in het kader van een voorlopig deskundigenverhoor - mondeling in discussie gaan met (één van) partijen. [verzoeker] kan zijn bezwaren tegen de eerdere rapporten desgewenst in de door hem te starten bodemprocedure aan de rechtbank voorleggen. Bovendien staat het [verzoeker] geheel vrij het rapport van [deskundige 3] aan de twee deskundigen toe te zenden met het verzoek aan te geven of dat rapport aanleiding geeft tot wijziging van hun oordeel. Daarvoor is een voorlopig deskundigenverhoor niet nodig.

4.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [verzoeker] geen rechtens te respecteren belang heeft bij een voorlopig deskundigenverhoor. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

4.8.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. ECLI:NL:RBDHA:2017:6378