Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 161116 geen letsel; benoeming deskundige; handelen ism verplichting mee te werken aan deskundigenbenoeming

Rb Gelderland 161116 geen letsel; benoeming deskundige; handelen ism verplichting mee te werken aan deskundigenbenoeming

vervolg op: rb-gelderland-070916-geen-letsel-voorgestelde-deskundige-wordt-niet-benoemd-omdat-partij-niet-instemt-met-door-deskundige-gestelde-voorwaarden-omtrent-aansprakelijkheid

2 De verdere beoordeling

2.1.
In het voorlaatste tussenvonnis (24 februari 2016) heeft de rechtbank onder meer overwogen dat zij voornemens was opnieuw ir. A.C. Westerlaken, werkzaam bij TNO, als deskundige te benoemen en dat ir. Westerlaken in het geval dat zij naar haar oordeel niet over de specifieke deskundigheid beschikt om de gestelde vragen te beantwoorden – waarbij in het bijzonder genoemd is deskundigheid over chemisch-technische en coating-gerelateerde aspecten – in overleg met de rechtbank een op dat gebied onderlegde deskundige zal kunnen inschakelen die haar terzijde kan staan. Daarbij heeft de rechtbank overwogen algemeen geformuleerde vragen aan de deskundige te zullen stellen (rechtsoverwegingen 3.6 – 3.8). In het laatste tussenvonnis (7 september 2016) heeft de rechtbank overwogen dat zij algemeen geformuleerde vragen aan de deskundige zal stellen mede met het oog op de mogelijke invloed van de wijze van gebruik op het ontstaan van de schade (rechtsoverweging 2.5). Zij heeft in dat vonnis echter niet ir. Westerlaken als deskundige benoemd omdat Stramit c.s. niet instemmen met de voorwaarden die ir. Westerlaken aan aanvaarding van haar benoeming heeft gesteld, in het bijzonder uitsluiting van aansprakelijkheid. De partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om, bij voorkeur in gezamenlijk overleg, een voordracht te doen voor de deskundige (of deskundigen) die door de rechtbank kan (kunnen) worden benoemd, waarbij is overwogen dat de deskundigen die Stramit c.s. hebben voorgesteld bij akte na tussenvonnis van 23 maart 2016, onder wie prof. dr. J.H.W. de Wit en ing. P.P.A. Klitsie, niet voor benoeming in aanmerking komen omdat hun expertise daarvoor te specifiek werd geacht, met andere woorden te beperkt.

2.2.
ArcelorMittal c.s. stellen zich op het standpunt dat de aansprakelijkheids-beperkende voorwaarde die ir. Westerlaken aan aanvaarding van haar benoeming stelt niet in strijd is met een goede procesorde en dat Stramit c.s. handelen in strijd met hun verplichting mee te werken aan het te bevelen deskundigenonderzoek door die voorwaarde niet te accepteren. ArcelorMittal c.s. betogen met een beroep op artikel 198 lid 3 Rv en § 8 van de Leidraad deskundigen in civiele zaken dat het aan de rechtbank is om dit te bekijken en dat de rechtbank zich hierover nog niet heeft uitgelaten. Voor het geval dat de rechtbank niettemin tot benoeming van een andere deskundige mocht willen overgaan, noemt zij het Belgische instituut Coatings Research Institute (CoRI) en METALogic, een research centrum gelieerd aan de Universiteit van Leuven.

2.3.
Stramit c.s. stellen (onder overlegging van een brief van hun advocaat aan ir. Westerlaken van 25 juli 2016) in hun laatste akte (5 oktober 2016) dat zij niet zonder meer konden instemmen met de door ir. Westerlaken voorgestelde exoneratieclausule omdat zij wisten dat de vereiste deskundigheid en praktijkervaring op het gebied van chemisch-technische en coating- en corrosiegerelateerde aspecten bij ir. Westerlaken ontbreken en ir. Westerlaken aansprakelijkheid voor de kern van de te leveren prestatie wenste uit te sluiten. Zij stellen voorts dat zij hebben aangegeven alleen bereid te zijn die exoneratieclausule te aanvaarden onder de voorwaarde dat het nadere onderzoek mede door een persoon zou worden uitgevoerd met aantoonbare specialisatie en praktijkervaring op het gebied van chemisch-technische, coating- en corrosiegerelateerde aspecten. Stramit c.s. menen dat het noodzakelijk is niet één deskundige te benoemen maar twee deskundigen, te weten een bouwdeskundige en een coatingdeskundige. Zij noemen vier instituten waar personen werkzaam zijn die beschikken over kennis en ervaring op beide gebieden, waaronder twee in Duitsland gevestigde en twee waaraan prof. De Wit en ing. Klitsie zijn verbonden, te weten respectievelijk de TU Delft en SGS Intron B.V. Bij benoeming van aan de TU Delft of SGS Intron B.V. verbonden deskundigen zouden prof. De Wit en ing. Klitsie dan als contactpersoon kunnen fungeren.

2.4.
Hierover wordt als volgt geoordeeld. De rechtbank heeft in twee tussenvonnissen gemotiveerd overwogen dat zij behoefte heeft aan rapportage door een deskundige aan wie algemeen geformuleerde vragen worden voorgelegd en van wie de expertise niet is beperkt tot chemisch-technische en coating-gerelateerde onderwerpen. Daarbij heeft de rechtbank het voornemen kenbaar gemaakt opnieuw ir. Westerlaken als deskundige te benoemen. Doordat Stramit c.s. de door ir. Westerlaken aan aanvaarding van haar benoeming gestelde aansprakelijkheidsbeperkende voorwaarde niet accepteren, wordt de benoeming van ir. Westerlaken als deskundige onmogelijk gemaakt. De reden voor Stramit c.s. die voorwaarde niet te accepteren is niet gelegen in de aansprakelijkheidsbeperkende voorwaarde als zodanig. Een dergelijke voorwaarde is niet ongebruikelijk en Stramit c.s. hebben die voorwaarde wel geaccepteerd voorafgaande aan de eerdere benoeming van ir. Westerlaken bij vonnis van 3 juli 2013. De reden die Stramit c.s. in hun laatste akte (5 oktober 2016) geven om die voorwaarde niet te accepteren is dat ir. Westerlaken volgens hen niet beschikt over specifieke kennis op het gebied van chemisch-technische en coating-gerelateerde onderwerpen. Voorts hebben Stramit c.s., nadat zij in de gelegenheid waren gesteld andere deskundigen voor te dragen, niet zijnde de reeds door haar genoemde personen met expertise op chemisch-technische en coating-gerelateerde onderwerpen, toch op die personen teruggegrepen, althans op de instituten waaraan deze personen zijn verbonden. Met deze opstelling gaan Stramit c.s. in tegen de in twee vonnissen gegeven overwegingen van de rechtbank dat zij de zaak anders benadert, dat zij behoefte heeft aan een breder georiënteerd onderzoek en dat ir. Westerlaken in aanmerking komt om dat onderzoek te verrichten. De rechtbank leidt hieruit af dat Stramit c.s. zich niet neerleggen bij een onderzoek in de opzet waarin de rechtbank dat wenst te gelasten en dat zij door de aansprakelijkheidsbeperkende voorwaarde van ir. Westerlaken niet te accepteren trachten te bewerkstelligen dat niet ir. Westerlaken wordt benoemd maar dat een deskundige wordt benoemd met de door Stramit c.s. gewenste expertise. Aldus handelen Stramit c.s. in strijd met hun verplichting mee te werken aan het door de rechtbank te bevelen onderzoek in de door de rechtbank gewenste opzet. Dat heeft het gevolg dat de rechtbank niet in staat is de informatie te verkrijgen die nodig is voor de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van Stramit c.s. Als Stramit c.s. in deze proceshouding volharden, dan maakt de rechtbank daaruit de gevolgtrekking dat de vorderingen van Stramit c.s. niet zullen worden toegewezen om een reden die voor haar risico komt.

2.5.
De rechtbank zal Stramit c.s. in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna aangegeven. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol voor een door Stramit c.s. te nemen akte. Alle beslissingen worden aangehouden. ECLI:NL:RBGEL:2016:6277