Rb Gelderland 290517 seksueel misbruik pleegvader; verzoek voorlopig deskundigenonderzoek psychiater door so toegewezen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 290517 seksueel misbruik pleegvader; verzoek voorlopig deskundigenonderzoek psychiater door so toegewezen
2 De beoordeling
2.1.
Bij arrest van 9 december 2011 (vindplaats onbekend, red LSA-LM) heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch de pleegvader, bij wie [verzoeker] door de rechtsvoorgangster van SJG was geplaatst, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Daarbij is bewezen verklaard dat deze pleegvader met [verzoeker] ontuchtige handelingen heeft gepleegd in of omstreeks de periode 1 januari 1998 tot en met 30 november 2000. [verzoeker] was destijds tussen 12 en 15 jaar oud. Aan [verzoeker] , die zich als benadeelde partij in de strafprocedure had gesteld, is een immateriële schadevergoeding toegewezen van € 6.500,00.
2.2.
[verzoeker] heeft op 4 februari 2014 bij de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven een aanvraag ingediend op grond van het ‘statuut voor de buitengerechtelijke afhandeling van civiele vorderingen tot schadevergoeding in verband met seksueel misbruik van minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen’. Bij uitspraak van 17 oktober 2014 (vindplaats onbekend, red LSA-LM) heeft de civiele kamer van de Commissie een rechtsvoorgangster van SJG opgedragen een bedrag van € 18.500,00 aan [verzoeker] te betalen. De Commissie achtte een tegemoetkoming van € 25.000,00 aan smartengeld passend, waarop het reeds betaalde bedrag van € 6.500,00 in mindering kwam. De Commissie heeft geen tegemoetkoming toegekend voor vermogensschade, kort gezegd omdat zij niet aannemelijk achtte dat causaal verband bestaat tussen het misbruik en de opgegeven vermogensschade, gegeven het feit dat [verzoeker] al sinds zijn geboorte psychische klachten en beperkingen ondervindt.
Het bedrag van € 18.500,00 is aan [verzoeker] betaald. De uitspraak laat expliciet de weg vrij voor aansprakelijkstelling van SJG door [verzoeker] .
2.3.
Bij brief van 29 oktober 2014 heeft de huidige advocaat van [verzoeker] SJG aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van het seksueel misbruik door zijn pleegvader. SJG heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.4.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht door een psychiater zal bevelen. [verzoeker] wil daarmee, met het oog op een eventuele procedure voor de civiele rechter, duidelijkheid verkrijgen over het al dan niet bestaan van causaal verband tussen het seksueel misbruik en de klachten en beperkingen die hij ervaart. SJG voert verweer.
De rechtbank zal hierna voor zover van belang de standpunten van partijen bespreken.
2.5.
Een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 202 lid 2 Rv kan ertoe dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure te beginnen of voort te zetten. Aan de rechter die heeft te oordelen over het verzoek een dergelijk onderzoek te gelasten, komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het onderzoek in beginsel te bevelen, mits het daartoe strekkende verzoek terzake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is echter anders indien de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen, misbruik wordt gemaakt - bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten - of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder is ook de in artikel 3:303 BW neergelegde regel, dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt, op het verzoek van toepassing. Deze laatste regel brengt mee dat het verzoek om een voorlopige deskundigenbericht te bevelen, behoort te worden afgewezen als de verzoeker daarbij onvoldoende belang heeft.
2.6.
Niet in geschil is dat een onderzoek naar het causaal verband tussen seksueel misbruik en de klachten en beperkingen die [verzoeker] ondervindt, van belang kan zijn voor een eventuele vordering tot materiële schadevergoeding en dat het feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. SJG betoogt echter dat [verzoeker] toch geen belang heeft bij zijn verzoek omdat een eventuele vordering tegen SJG reeds om andere redenen zal worden afgewezen. In dit verband is het volgende van belang.
2.7.
In de eerste plaats werpt SJG tegen dat een mogelijke vordering van [verzoeker] is verjaard. Zoals ter zitting ook is gebleken betwist [verzoeker] dat zijn vordering op SJG is verjaard. Wie op dit punt het gelijk aan zijn zijde heeft ligt nu niet ter beoordeling voor, omdat daarmee te veel vooruitgelopen zou worden op een eventuele procedure. Slechts indien zonder meer duidelijk is dat het beroep op verjaring zal slagen, kan worden geoordeeld dat [verzoeker] geen belang heeft bij het door hem verzochte onderzoek. Daarvan is geen sprake.
De zaak waaraan SJG in dit verband refereert (HR 29 maart 1985, NJ 1986/242) is niet met de onderhavige zaak te vergelijken. In die zaak volgde rechtstreeks uit de wet dat de verzoekende partij nog niet tot het instellen van een vordering bevoegd was. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde.
De door SJG bepleite parallel met de teleurgestelde Postcode Loterijwinnaar (Rechtbank Amsterdam 18 december 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:8592, NJF 2015/35) treft evenmin doel. Anders dan in de onderhavige zaak ging het in die procedure om het bewijzen van feiten die volgens de rechtbank voor de beoordeling van de zaak niet relevant konden zijn. Overigens is de genoemde beschikking door het Gerechtshof Amsterdam vernietigd bij beschikking van 22 december 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:5308). Het verweer slaagt niet.
2.8.
Dat causaal verband volgens SJG ontbreekt en de schade van [verzoeker] in de visie van SJG met de betaling van in totaal € 25.000,00 reeds is vergoed, staat aan toewijzing van het verzoek evenmin in de weg. Het verzoek strekt er juist toe het eventuele bestaan van een verdergaande schadevergoedingsplicht te doen onderzoeken. Mede met het oog daarop is de bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig deskundigenbericht in het leven geroepen.
2.9.
De conclusie is dat het verzoek dient te worden toegewezen. Over de persoon van de deskundige hebben partijen zich nog niet uitgelaten. Dit acht de rechtbank wel wenselijk zodat daartoe gelegenheid zal worden gegeven.
2.10.
Verder heeft [verzoeker] voorgesteld de IWMD-vraagstelling te hanteren, een modelvraagstelling van de Interdisciplinaire Werkgroep Medisch Deskundigen ter zake van causaal verband na een ongeval. Van een ongeval is hier echter geen sprake. De rechtbank ziet daarom aanleiding partijen ook in de gelegenheid te stellen zich nader over de vraagstellig uit te laten. De rechtbank kan zich voorstellen dat deze wordt toegespitst op de concrete verwijten die [verzoeker] SJG maakt.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBGEL:2017:2870