Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-Nederland 100118 AOV tandarts; afwijzing deskundigenbericht na eerdere gezamenlijke expertise; geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren

Rb Midden-Nederland 100118AOV tandarts; afwijzing deskundigenbericht na eerdere gezamenlijke expertise; geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren

2 Verzoek

2.1.
Verzoekster legt aan het verzoek het volgende ten grondslag.

2.2.
[verzoekster] werkt sinds 1992 als tandarts. In 2003 heeft zij de tandartsenpraktijk van haar vader overgenomen.

2.3.
[verzoekster] heeft in 1994 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij VvAA, rechtsvoorganger van Movir. Per 1 juli 1997 is de dekking overgenomen door Movir.

2.4.
[verzoekster] heeft zich op 4 november 2010 via een formulier met diverse gezondheidsklachten gemeld bij Movir. [verzoekster] stelt dat zij niet meer adequaat kon werken vanwege niet passende handschoenen, die zij moet dragen omdat zij twee ongelijke handen heeft als gevolg van een groeistoornis in haar jeugd. Haar vaste leverancier kon de handschoenen niet meer leveren, waardoor zij genoodzaakt was veel te grote handschoenen te dragen en zij haar werk niet meer goed kon uitvoeren.

2.5.
[verzoekster] heeft zich op 17 januari 2012 arbeidsongeschikt gemeld bij Movir. Vanaf 17 januari 2012 tot 1 februari 2012 heeft Movir aan [verzoekster] een arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt op basis van 45-55% arbeidsongeschiktheid en vanaf 1 februari 2012 een uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid.

2.6.
Movir heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundige, [B] , ingeschakeld die tot de conclusie kwam dat [verzoekster] minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Movir heeft de arbeidsongeschiktheidsuitkering daarom per 12 juli 2012 stopgezet. Uit het rapport van [B] blijkt dat hij van oordeel was dat [verzoekster] niet arbeidsongeschikt zou zijn voor haar beroep als tandarts, mits er passende handschoenen beschikbaar zouden komen.

2.7.
[verzoekster] stelt dat zij inmiddels echter wist dat haar gezondheidsklachten niet werden veroorzaakt door het gebrek aan passende handschoenen, maar door een longaandoening.

Volgens haar zag [B] geen reden het rapport te herzien. Daarom heeft zij op 7 februari 2013 opdracht gegeven aan verzekeringsgeneeskundige [C] om de zaak opnieuw te beoordelen. Op basis van deze herbeoordeling, gevolgd door een beoordeling door arbeidsdeskundige [D] , heeft Movir de arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht per 12 juli 2012 op 50% gesteld.

2.8.
[verzoekster] stelt dat zij het daar niet mee eens was, omdat zij van mening was dat zij door haar aandoening volledig beperkt was haar werk als tandarts uit te voeren. Zij heeft geprobeerd, tegen het advies van haar behandelend longarts in, haar werkzaamheden te hervatten, maar dit bleek onmogelijk omdat zij zeer snel ernstig benauwd en vermoeid raakte.

2.9.
Doordat zij niet meer kon werken, zag [verzoekster] zich begin 2012 genoodzaakt haar praktijk te verkopen. Zij heeft vervolgens vanaf midden september 2012 tot half januari 2013 één middag in de week in een andere praktijk gewerkt en in de periode van maart 2013 tot oktober 2013 heeft zij in weer een andere praktijk een tot zeven uur op één dag in de week gewerkt, waarbij zij extra lange pauzes hield tussen de werkzaamheden door. Ook deze werkzaamheden heeft zij moeten staken vanwege haar ernstige klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen.

2.10.
[verzoekster] heeft vervolgens verzekeringsgeneeskundige [E] de opdracht gegeven haar situatie te beoordelen. [E] is tot de conclusie gekomen dat [verzoekster] ongeschikt is voor haar functie als tandarts op grond van de geconstateerde beperkingen.

2.11.
Movir heeft het rapport van [E] niet geaccepteerd, maar heeft wel verzekeringsgeneeskundige [C] en [D] opnieuw de opdracht gegeven de zaak te onderzoeken. Dit onderzoek heeft er toe geleid dat Movir met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2013 het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft opgehoogd van 50% naar 100% en vanaf 1 oktober 2013 dus een uitkering van 100% verstrekt aan [verzoekster] .

2.12.
[verzoekster] stelt dat Movir ten onrechte van mening blijft dat over de periode van 1 juli 2012 tot 1 oktober 2013 sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, te weten 50%. [verzoekster] heeft dit met haar longarts besproken. De longarts heeft de situatie van [verzoekster] vervolgens besproken met andere longartsen en deze zijn gezamenlijk tot het oordeel gekomen dat [verzoekster] niet in staat was haar werkzaamheden als tandarts uit te voeren.

2.13.
[verzoekster] stelt dat zij Movir tijdens een gesprek in januari 2015 heeft verzocht om een multidisciplinaire aanpak in plaats van het traject longarts-verzekeringsarts-arbeidsdeskundige. [verzoekster] is vervolgens door haar eigen longarts verwezen naar polikliniek [naam polikliniek] in [vestigingsplaats] . Zij stelt dat ook deze instelling tot meer beperkingen dan [C] komt en dat dit haar standpunt bevestigt.

2.14.
Zij heeft de zaak heeft voorgelegd aan de medisch adviseur van haar advocaat en deze heeft geconcludeerd dat een mogelijke verklaring voor het verschil in beoordeling er uit bestaat dat verzekeringsarts [C] bij het vaststellen van de belastbaarheid alleen is uitgegaan van richtlijn NVAB COPD en Astma. Haar groeistoornis is daarbij buiten beschouwing gelaten.

2.15.
[verzoekster] stelt dat nu nog tussen partijen in geschil is de periode van 1 juli 2012 tot 1 oktober 2013. Zij stelt dat zij over die periode 50% uitkering mist, maar ook onnodige kosten heeft moeten maken zoals de kosten voor het rapport van [naam polikliniek] , de kosten voor een loopbaancoach, premie voor het verplicht aanhouden van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, aanschaf van handschoenen, NMT-contributie en emotionele schade. Ook is er sprake van fiscale schade, doordat zij bij de verkoop van haar praktijk direct heeft moeten afrekenen met de fiscus in plaats van dat er sprake was van een uitgestelde afrekening.

2.16.
Omdat Movir vasthoudt aan de verzekeringsgeneeskundige rapporten van [C] en de tegenrapportages niet accepteert, ziet [verzoekster] zich genoodzaakt de rechtbank te verzoeken een onafhankelijke longarts te benoemen. [verzoekster] verzoekt longarts dr. [F] , verbonden aan [naam organisatie] in [vestigingsplaats] te benoemen en de in het verzoekschrift opgenomen vragen te beantwoorden.

2.17.
Zij verzoekt de rechtbank Movir te veroordelen tot betaling van een voorschot voor de kosten van de deskundige en Movir te veroordelen in de proceskosten.

3 Verweer

3.1.
Movir verzet zicht tegen het verzoek en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Zij bestrijdt expliciet dat de verzekeringsarts [C] zich uitsluitend op het verzekeringsgeneeskundig protocol COPD heeft gebaseerd ter vaststelling van de beperkingen.

3.2.
Movir stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht moet worden afgewezen. Volgens Movir hebben dat partijen gedurende vele jaren uitvoerig en intensief overleg gepleegd over de benoeming van diverse deskundigen, waarbij zij diverse concepten voor de aanvragen van de onderzoeken aan elkaar hebben voorgelegd, besproken, aangepast en opnieuw aan elkaar hebben gestuurd. De benoeming van deskundigen heeft volgens Movir altijd in nauw overleg tussen partijen plaatsgevonden.

3.3.
Het is volgens Movir essentieel dat mr. [G] namens [verzoekster] in het eerste overleg tussen partijen ter benoeming van [C] heeft aangegeven dat [verzoekster] erop stond dat nauw overleg gevoerd zou worden met de longarts. Movir stelt aan dat verzoek gehoor te hebben gegeven door dat op te nemen in de aanvraag aan [C] .

3.4.
Movir stelt dat [C] de opdracht ook conform de wens van partijen heeft uitgevoerd. [C] heeft zelfs uit eigen beweging expliciet gevraagd naar recente onderzoeksgegevens van longarts [I] en heeft deze vervolgens verwerkt in haar rapport.

3.5.
Volgens Movir mocht worden aangenomen dat de overeenstemming die ten grondslag ligt aan de totstandkoming van het rapport van [C] (en [D] ) mede de inhoud van de tussen partijen geldende procesorde bepaalt, in die zin dat een zodanig rapport op één lijn kan worden gesteld met een door de rechter opgedragen deskundigenbericht. Movir verwijst naar een arrest van het hof Amsterdam, waarin is geoordeeld dat in een zodanig geval geldt dat wanneer geen zwaarwegende bezwaren bestaan tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport, het in strijd is met de goede procesorde om een nieuw onderzoek op de voet van een voorlopig deskundigenbericht te verlangen.

Movir merkt daarbij nog op dat de rechter niet in de vraag mag treden of de bevindingen van [C] juist zijn. Het is volgens Movir zonneklaar dat haar rapporten voldoen aan de eisen die worden gesteld aan een voorlopig deskundigenbericht op basis van de wet. Dat [verzoekster] het met de inhoud van de rapporten niet eens is, vormt op zichzelf geen grond voor toewijzing van het verzoek.

3.6.
Movir stelt zich op het standpunt dat het eenzijdige rapport dat [verzoekster] heeft laten opstellen door [E] niet kan leiden tot toewijzing van het verzoek tot benoeming van een longarts en dat [E] zich bovendien geheel ten onrechte uit laat over de mate van arbeidsongeschiktheid, waarmee zij zich buiten haar werkgebied als verzekeringsarts begeeft. Het is aan de arbeidsdeskundige daar iets over te zeggen. Movir stelt zich op het standpunt dat de rapportage van [E] te kort schiet in kwaliteit en daarmee buiten beschouwing dient te blijven.

3.7.
Naar de mening van Movir is het verzoek te meer niet toewijsbaar, omdat [verzoekster] in essentie precies dezelfde vragen wenst te stellen als die waarover partijen het al eens waren en die ook zijn gesteld aan de eerdere deskundigen. Volgens Movir is gesteld noch gebleken dat er nieuwe feiten en achtergronden spelen over de periode van 1 februari 2012 tot 1 oktober 2013 waaraan tot op heden geen aandacht is geschonken. Daarnaast heeft [verzoekster] geen belang bij haar verzoek tot 12 juli 2012, omdat Movir tot die datum 100% heeft uitgekeerd.

3.8.
Movir stelt dat het verzoek van [verzoekster] feitelijk strekt tot het krijgen van een nieuwe rapportage door een nieuwe deskundige, omdat zij het achteraf toch niet eens is met de uitkomst van het eerdere onderzoek. Een dergelijk verzoek is al eerder afgewezen door de rechtbank Zutphen.

3.9.
Verder zijn de vragen die [verzoekster] heeft geformuleerd in het verzoekschrift volgens Movir niet gericht op een longexpertise, maar strekken zij ertoe de beperkingen in kaart te brengen. Dit behoort niet tot het werkterrein van de longgeneeskunde, maar tot het werkterrein van de verzekeringsarts. Movir maakt bezwaar tegen de voorgestelde vragen.

3.10.
Als het verzoek zou worden toegewezen, dan wijst Movir er op dat op grond van artikel 195 Rv. de kosten voor rekening van [verzoekster] als verzoekster dienen te komen.

3.11.
Movir verzoekt het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen en [verzoekster] te veroordelen in de proceskosten.

4 Beoordeling van het verzoek

Beoordelingskader

4.1.
Bij de beoordeling van het geschil stelt de rechtbank het volgende voorop. De doelstelling van een voorlopig deskundigenbericht is (onder meer) een partij de mogelijkheid te verschaffen om aan de hand van een voorlopig deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van een geschil relevante feiten en omstandigheden en zo beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten.

4.2.
Verder geldt dat een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht in beginsel moet worden toegewezen. Dit is slechts anders als het verzoek in strijd is met een goede procesorde, de bevoegdheid misbruikt wordt of het verzoek afstuit op een ander door de rechtbank zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.

4.3.
Tijdens de zitting is gebleken dat [verzoekster] zich op het standpunt stelt dat longarts [H] steken heeft laten vallen bij het door hem verrichte onderzoek en dat verzekeringsgeneeskundige [C] de gegevens vervolgens ook onjuist geïnterpreteerd heeft. Uit deze verklaring en ook uit de vraagstelling die [verzoekster] heeft voorgesteld kan worden opgemaakt dat zij (in eerste instantie) het onderzoek dat [H] heeft gedaan, over wil laten doen door een andere longarts.

4.4.
De rechtbank overweegt dat aan de overeenkomst tussen partijen gezamenlijk opdracht te geven aan zowel [H] als [C] tot een medische expertise overeenstemming ten grondslag lag over de persoon van de deskundige en de vraagstelling. Die overeenkomst heeft ertoe geleid dat door de gezamenlijk aangewezen deskundigen onderzoek is gedaan en is gerapporteerd op dezelfde wijze als het geval zou zijn geweest als de rechter op verzoek van een van beide partijen een voorlopig deskundigenbericht had gelast. Ook zijn beide partijen bij de totstandkoming van de afspraken en het daarop volgende onderzoek bijgestaan door deskundige raadslieden.

Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat de overeenstemming die ten grondslag ligt aan de totstandkoming van het rapport van zowel [H] als [C] mede de inhoud van de tussen partijen geldende procesorde bepaalt, in die zin dat een zodanig rapport op een lijn kan worden gesteld met een door de rechter opgedragen deskundigenbericht. In een dergelijk geval geldt dat wanneer geen zwaarwegende bezwaren bestaan tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport, het in strijd is met de goede procesorde een nieuw onderzoek, op de voet van een voorlopig deskundigenbericht, te verlangen. Een andere opvatting zou afbreuk doen aan de wenselijke praktijk dat de betrokken partijen bij gevallen van letselschade, zo mogelijk, buiten de rechter overeenstemming bereiken over een gezamenlijk op te dragen expertise ten dienste van de (voortvarende) afwikkeling van de schade, althans de inschatting van de proceskansen (vgl. hof Amsterdam 16 maart 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BM9228).

4.5.
De rechtbank treedt niet in de vraag of de bevindingen van [H] en [C] juist zijn. De rechtbank is wel van oordeel dat het rapport van zowel [H] als [C] voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een voorlopig deskundigenonderzoek op basis van de wet. De rapporten van [H] en [C] zijn namelijk voldoende concreet en de relevante feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate betrokken in het onderzoek. Ook heeft zowel [verzoekster] als Movir uitgebreid gelegenheid gehad hun zienswijzen op het conceptrapport van [H] en [C] kenbaar te maken en zij hebben op dit commentaar gereageerd in het definitieve rapport. Niet is gebleken dat [verzoekster] na het conceptrapport van [H] te kennen heeft gegeven dat het onderzoek niet deugde en dat [C] van dat onderzoek dus niet uit mocht gaan.

Ook het enkele feit dat [verzoekster] niet gezien is door [C] , is onvoldoende om aan te nemen dat het voorlopig deskundigenonderzoek niet voldoet aan de eisen van de wet. Dat [verzoekster] heeft aangevoerd dat de longartsen die zij heeft gesproken, hebben aangegeven dat zij van oordeel zijn dat zij volledig arbeidsongeschikt was gedurende de periode van 1 juli 2012 tot 1 oktober 2013 kan ook niet tot de conclusie leiden dat het rapport niet voldoet aan de eisen van de wet. Dat een andere longarts tot een andere conclusie komt dan [H] , behoort altijd tot de mogelijkheden maar betekent niet dat de conclusie van [H] daarom onjuist is.

4.6.
Bovendien geldt hier wat betreft de beoordeling door [C] , dat dit al een herbeoordeling betreft omdat [verzoekster] het niet eens was met haar eerdere beoordeling [C] , waarna Movir [C] (en aan arbeidsdeskundige [D] ) opdracht heeft gegeven een nieuw onderzoek uit te voeren. Naar aanleiding van het tweede rapport van [C] (en de daaropvolgende beoordeling door [D] ) heeft Movir met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2013 het arbeidsongeschiktheidspercentage opgehoogd van 50% naar 100% en vanaf 1 oktober 2013 dus een uitkering van 100% verstrekt. Dat [verzoekster] het (nog steeds) niet eens is met de beoordeling van [C] omdat er volgens die beoordeling over de periode van 1 juli 2012 tot 1 oktober 2013 nog steeds sprake is van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 50%, kan niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van een zwaarwegend en steekhoudend bezwaar tegen het rapport van [C] .

4.7.
Gelet op het voorgaande heeft [verzoekster] onvoldoende zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het rapport van [H] en het rapport van [C] aangevoerd. Het verzoek van [verzoekster] stuit daarom af op de goede procesorde. ECLI:NL:RBMNE:2018:49