Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 041215 verzoek in deelgeschil tot medewerking aan oogheelkundig deskundigenbericht afgewezen; tegenverzoek voorlopig deskundigenbericht toegewezen

Rb Midden-NL 041215 verzoek in deelgeschil tot medewerking aan oogheelkundig deskundigenbericht afgewezen; tegenverzoek voorlopig deskundigenbericht toegewezen;
- kosten gevorderd obv 3
1,06 uur, toegwezen € 7.964,95 obv 23 uur x € 270,00 + 6% + 21% + griffierechten

2. De feiten 

2.1. X heeft in haar zaak tegen Meander eerder een verzoekschrift tot een beslissing in een deelgeschil ex artikel 1019w Rv ingediend, waartegen Meander verweer heeft gevoerd. Op 7 augustus 2013 is door deze rechtbank een beschikking gewezen. De rechtbank verwijst voor de weergave van de feiten in deze zaak naar deze beschikking. De feiten worden als volgt aangevuld. 

2.2. In de beschikking van 7 augustus 2013 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen. 
"( ... ) 
4.5. Y heeft X op 28 juli 2008 Plaquenil voorgeschreven zonder voorafgaand oogheelkundig onderzoek le laten verrichten. Evenmin hebben tussentijds oogheelkundige controle(s) plaatsgehad na aanvang van het medicijngebruik. De rechtbank is van oordeel dat Y door dit na te laten de hiervoor beschreven veiligheidsnorm heeft geschonden. Toen na vier maanden gebruik van Plaquenil bij X aan haar beide ogen een retinopathie is ontstaan, heeft zich het in 4.4. genoemde risico verwezenlijkt. Tegen dit specifieke gevaar beoogt de norm nu juist bescherming te bieden. Aan de voorwaarden voor toepassing van de omkeringsregel is dan ook voldaan. Dit betekent dat het causaal verband tussen het handelen c.q, nalaten van Y en de schade van X in beginsel is gegeven, behoudens tegenbewijs. Waardóór het specifieke risico is veroorzaakt is hierbij, anders dan Meander en MediRiks voorstaan, niet relevant omdat vanwege de normschending het causaal verband wordt aangenomen. 

4.7. Daarmee rijst derhalve de vraag of Meander en MediRisk met meergenoemd rapport van Ringens het hiervoor onder rechtsoverweging 4.5. aangenomen bewijsvermoeden van causaal verband hebben ontkracht. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit het rapport volgt dat het zeer onwaarschijnlijk (de kans nihil) is dat de slechte visus een gevolg is van het gebruik van Plaqueuil. De periode van gebruik is te kort geweest; retinopathie ontstaat door cumulatie waarvoor jarenlang gebruikt nodig is. Dit betekent dat geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de gedragingen van Y en de opgetreden retinopathie.
De omstandigheid dat Ringens desverzocht niet is ingegaan op een artikel uit een medisch tijdschrift waaruit volgt dat retinopathie ook voorkomt bij kortdurend gebruik van Plaquenil, maakt in het kader van het door Meander en MediRisk te leveren tegenbewijs niet reeds dat het rapport onjuist of onbruikbaar is en dat aan (de inhoud van) het rapport geen (enkel) gewicht kan worden toegekend. Wel maakt deze met de visie van Ringens strijdige informatie in bedoeld artikel het rapport naar het oordeel van de rechtbank onvolledig en daardoor onvoldoende gemotiveerd, waardoor het ook geen bewijs kan vormen voor het ontbreken van meergenoemd causaal verband. 
Samengevat leidt het vooroverwogene tot de volgende conclusie. Bij toepassing van de omkeringsregel, waarbij het bewijsrisico op X (blijft) rustten), wordt causaal verband aangenomen, welk bewijsvermoeden door middel van tegenbewijs kan worden ontzenuwd. In het onderhavige geval concludeert de rechtbank dat dit bewljsvermoeden is ontzenuwd, met als gevolg dat X het bestaan van het causaal verband moet aantonen. 
Dit bewijs is op dit moment niet geleverd: niet door middel van de - onvolledige en onvoldoende gemotiveerde - gezamenlijk geëntameerde expertise en evenmin, zelfstandig dan wel in samenhang bezien met voormelde expertise, door het in het geding gebrachte artikel uit een medisch tijdschrift. Bovendien kan op grond van het rapport van Ringens evenmin geconcludeerd worden dat het causaal verband ontbreekt. 
Het vooroverwegene betekent dat rechtbank op dit moment, vanwege het onvolledige rapport van Ringens, het causaal verband tussen kort gezegd de retinopathie en de gedragingen van Y niet kan vaststellen, waarmee niet vaststaat dat dat causaal verband er niet is. De cruciale vraag is of het mogelijk is dat als gevolg van kortdurend Plaquenilgebruik, zoals in de situatie van X, retinopathie ontstaat, behoeft deskundige beantwoording". 
( ... ) 
4.9. De rechtbank geeft partijen ten behoeve van het verdere buitengerechtelijke traject in overweging (een) deskundige(n) te benaderen, waarbij de hiervoor onder rechtsoverweging 4.7. genoemde aspecten in het deskundig onderzoek worden betrokken. 
( ... )" 

2.3. Partijen zijn het eens geworden over de inschakeling van prof. dr. C.B. Hoyng (hierna Hoyng) als deskundige. Zij hebben tevens gecorrespondeerd over de aan Hoyng te stellen vragen, maar daarover geen overeenstemming bereikt. 

2.4. In de (concept)aanvraag oogheelkundige expertise van 20 juli 2015 ten behoeve van Hoyng, ingediend door R. Westerweel, medisch adviseur van X (productie 15 bij het verzoekschrift) staat onder meer het volgende: 

"Op 17 oktober 2008 werd betrokkene gezien door een arts in opleiding vanwege gewrichtspijn klachten aan haar voet. De betreffende arts heeft haar toen behandeld met een injectie in de voet en lbuprofen voorgeschreven. Dit 
bezoek was niet bedoeld om het Plaqueuil gebruik te evalueren en hierover is ook niet gesproken. Betrokkene heeft niet genoemd dat zij last had van misselijkheid, braken en verkleuring van de ogen, omdat zij hier niet verontrust over was daar zij niet op de mogelijkheid van gevaarlijke bijwerkingen was gewezen. 

Op 24 november 2008 kwam betrokkene voor het eerst op een vooraf afgesproken controle bij de reumatoloog. Zij heeft toen met de reumatoloog besproken dat zij bovengenoemde bijwerkingen (misselijkheid, braken en verkleuring van de ogen) had. 
De Plaqueuil werd gestaakt nadat in november 2008 visusproblematiek (retinopathie) was ontstaan. Zij werd daarvoor gezien door oogartsen in het Meander MC te Amersfoort, het UMC te Utrecht, ecn oogarts in Vinnen, Rotterdam en meer recent het AMC te Amsterdam. De visus was in september 2009 1/60 beiderzijds. 
( ... ) 
Vraagstelling 
Gelet op vorenstaande wil ik u verzoeken om zo uitgebreid en gemotiveerd mogelijk antwoord te geven op de vraag of het mogelijk is dat na vier maanden Plaquenilgebruik met een dosering van 7,8 mg/kg lichaamsgewicht, zoals in de situatie van betrokkene, retinopathie ontstaat. Daarbij verzoek ik u om in uw rapport weer te geven wat in de retinopathie is te vinden. In de bijlage treft u literatuur aan die ik over dit onderwerp heb gevonden. Uiteraard staat het u vrij om nog meer literatuuronderzoek te doen. Het staat u uiteraard ook vrij om uw onderzoek zodanig in te richten als u voor de beantwoording van de vraag noodzakelijk acht. 
( ... )" 

3. Het deelgeschil 

3.1. X verzoekt de rechtbank: 
1. te beslissen dat Meander buiten rechte dient mee te werken aan het gezamenlijk voorleggen van de als productie 15 door X overgelegde aanvraag oogheelkundige expertise aan dr. Hoyng; 
2. de kosten van rechtsbijstand van X te begroten op grond van hetgeen X heeft aangegeven bij de punten 34 en 35 ván het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling op een bedrag van € 10.769,99 (31,06 uur x € 270,00, 6% kantoorkosten en 21% btw,) te vermeerderen met de vergoeding van de griffierechten) en te beslissen dat Meander in de begrote kosten van dit deelgeschil wordt veroordeeld; 
3. een datum te bepalen waarop dit verzoekschrift wordt behandeld en de daarop te geven beslissing aan Meander dient te worden verzonden. 

3.2. Aan dit verzoek heeft X het volgende ten grondslag gelegd. Teneinde de buitengerechtelijke onderhandelingen te kunnen voortzetten is het noodzakelijk om duidelijkheid te krijgen over de aan Hoyng voor te leggen vraagstelling. X heeft zich op het standpunt gesteld dat van belang is dat aan Hoyng wordt voorgelegd of het mogelijk is dat als gevolg van kortdurend Plaquenilgebruik, zoals in de situatie van X, retinopathie ontstaat, conform hetgeen is verwoord in de beschikking van 7 augustus 2013. In geval van positieve beantwoording van deze vraag staat het vereiste causale verband vast, aldus X. Nu de omkeringsregel van toepassing is, is volgens haar niet nodig dat met een redelijke mate van waarschijnlijkheid dan wel 100% zekerheid wordt aangetoond dat causaal verband bestaat tussen het Plaquenilgebruik en de retinopathie, X heeft verder gesteld dat Meander de kosten in verband met de werkzaamheden, die alleszins redelijk en noodzakelijk zijn verricht, op grond van artikel 6:96 BW dient te vergoeden. 

3.3. Meander heeft als verweer aangevoerd dat het kennelijk de bedoeling is van X dat een deskundigenonderzoek door Hoyng wordt verricht en dat over de vraagstelling nog wordt beslist. Volgens Meander is voor een dergelijk verzoek een voorlopig deskundigenbericht ex artikel 202 Rv de geëigende weg, waarbij alle relevante medische bescheiden aan de deskundige worden voorgelegd. Meander heeft gesteld dat in de opgave van X van de aan de deskundige beschikbaar te stellen medische gegevens, de gegevens uit onder meer het Oogziekenhuis Rotterdam, alsmede die uit het AMC, nog ontbreken, en dat bovendien noodzakelijk is dat het huisartsenjournaal beschikbaar komt om aan de deskundige te worden voorgelegd. 
De kosten van het deelgeschil dienen volgens Meander op nihil gesteld te worden, omdat deze procedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. 

3.4. Meander heeft een zelfstandig verzoekschrift ingediend tot het gelasten van een voorlopig deskundigbericht. Meander wenst uit te gaan van de volgende vraagstelling: 

"1. Kunt u, voor het goede begrip van de medische aspecten van deze zaak, in lekentaal aangegeven welk deel of welke delen van de ogen van betrokkene verantwoordelijk zijn voor de huidige slechte visus? Kunt u voorts aangeven welke aandoeningen hiervoor in het algemeen verantwoordelijk kunnen zijn? Mocht dit een ondoenlijke opgave zijn, kunt ti dan tenminste in grote lijnen aangeven aan welke groepen van aandoeningen moet worden gedacht? 

2. Betrokkene heeft in de periode .... 2008 (datum volgt uit huisartsenjournaal) - 22 november 2008 400 mg Plaqueuil per dag gebruikt, bij een lichaamsgewicht van 51 kg. In de visie van betrokkene is dit gebruik van Plaquenil verantwoordelijk voor de huidige visusbeperking. Partijen verzoeken u duidelijk gemotiveerd en onder verwijzing naar de beschikbare academische literatuur aan te geven of mogelijk is dat dit kortdurende gebruik van Plaquenil verantwoordelijk is voor de klachten en beperkingen van X. 
Zo niet, waarom niet? 
Zo ja, waarom en kunt u in een percentage aangeven hoe waarschijnlijk dit is (desnoods door deze kans als volgt te duiden: zeer waarschijnlijk - waarschijnlijk - ongeveer 50% - onwaarschijnlijk - zeer onwaarschijnlijk) 

Partijen verzoeken u bij de beantwoording van deze vraag bijzondere aandacht te besteden aan: 
a) de uitkomst van alle onderzoekingen in het behandelend circuit alsmede de bevindingen van uw lichamelijk onderzoek, in relatie tot de bekende gevolgen van het gebruik van Plaquenil: 
b) de omstandigheid dat betrokkene stelt dat de visusdaling zich vrij abrupt, namelijk in de dagen tussen 24 en 28 november 2008, voordeed. 

3. Indien vraag 2 in positieve zin is beantwoord, kunt u dan ook nog aangeven hoe natmemelijk is dat ingeval van 
een driemaandelijkse controle de huidige visusbeperking niet ofniet in deze mate zou zijn opgetreden? Is dat: 
heel aannemelijk - aannemelijk - ongeveer 50% - niet aannemelijk - zeer aannemelijk, en waarom?" 

3.5. X is van mening dat de vraagstelling van Meander onnodig vertragend en kostenverhogend werkt, zodat daar aan voorbij gegaan moet worden. Tegen het houden van een 202 Rv procedure heeft Seclney geen bezwaren geuit. 

3.6. De rechtbank zal hierna, indien en voor zover nodig, nader ingaan op de standpunten van partijen. 

4. De beoordeling 
Deelgeschil 
4.1. Een deelgeschil is een geschil tussen partijen waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij of zij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering. De deelgeschilprocedure is dus bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijk onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de algehele buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Gelet daarop dient de rechtbank te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure dan wel, indien dat niet het geval is, of het verzoek moet worden afgewezen. 

4.2. Het verzoek van X strekt er toe dat wordt beslist over de vraagstelling die aan Hoyng moet worden voorgelegd. De zaak is in een impasse geraakt vanwege het geschil over deze vraagstelling. Een dergelijk verzoek valt op zichzelf binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv. 

4.3. Aan het meningsverschil tussen partijen ligt een verschil in uitgangspunt ten grondslag betreffende de beoordeling van het causaal verband tussen het handelen dan wel nalaten van Y en de schade van X. X gaat er vanuit dat dat causale verband een gegeven is als wordt vastgesteld dat het mogelijk is dat als gevolg van kortdurend Plaquenilgebruik, zoals in de situatie van X, retinopathie kan ontstaan. 

Meander heeft dit bestreden en gaat er vanuit voor het causale verband X moet aantonen dat er met een redelijke mate van waarschijnlijkheid, dan wel 100% zekerheid, wordt aangetoond dat er en causaal verband bestaat tussen het Plaquenilgebruik en de retinopathie. Daarnaast is volgens haar relevant of bij een regelmatige controle de visusbeperking al dan niet, en in welke mate, zou zijn opgetreden. 

4.4. Een deskundigenrapport in het buitengerechtelijk traject is alleen dan effectief als de vraagstelling aansluit op de voor de beoordeling van de causaliteit relevante geschilpunten. Tegen deze achtergrond is de vraagstelling zoals vcrzocht door X onvolledig omdat de enkele mogelijkheid dat als gevolg van kortdurend Plaquenilgebruik retinopathie ontstaat wel uitsluitsel geeft over de ornkeringsregel, maar niet over het aanwezig zijn van causaal verband. Kernpunt is immers het achterwege zijn gebleven van oogheelkundig onderzoek. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vraagstelling niet volledig aansluit op de voor de beoordeling van de causaliteit relevante geschilpunten. 
Bovendien bevat de vraagstelling in productie 15 in de inleiding een weergave van feiten waarover partijen het niet eens zijn. Reeds om deze redenen zal het verzoek worden afgewezen. 

4.5. De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat alleen indien een 
deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. 

4.6. X maakt aanspraak op vergoeding van € 10.769,99 (31,06 uur x € 270,00 vermeerderd met kantoorkosten en btw), alsmede vergoeding van griffierechten (E 285,00). Meander heeft betwist dat zij gehouden is de kosten gemoeid met dit deelgeschil te betalen. Meander heeft primair aangevoerd dat nu het verzoek van X in wezen neerkomt op een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigen bericht, het indienen van dit verzoek als volstrekt onterecht moet worden aangemerkt. De rechtbank onderschrijft dit niet. De rechtbank ziet niet in dat het enkele feit dat er ook een andere procedure dan een deelgeschilprocedure mogelijk zou zijn op zichzelf reeds zou moeten leiden tot afwijzing van het verzoek om vergoeding van de proceskosten. 
Subsidiair geldt volgens Meander dat de kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan omdat een groot deel van het verzoekschrift overeenkomt met de tekst uit het eerdere verzoekschrift en de eerder gevoerde correspondentie. Meander is van mening dat van de advocaat van X had mogen worden verwacht dat het verzoekschrift in een beperktere tijd was opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank treft dit verweer wel doel. 

4.7. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat 23 uur als redelijk moet worden aangemerkt. Het uurtarief komt de rechtbank niet onredelijk voor. Meander zal ook worden veroordeeld in de door X betaalde griffierechten van € 285,00. Hieruit volgt dat de totale proceskosten van X zullen worden begroot op het bedrag van € 7.964,95 (honorarium 23 x € 270,00, inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw) + € 285,00 aan griffierechten. Nu de aansprakelijkheid van Meander vast staat zal de rechtbank haar roerdelen tot betaling van die aldus begrote proceskosten. 

Deskundigenbericht 
4.8. Daarmee komt de rechtbank toe aan het gelijktijdig met het verweerschrift door Meander als zelfstandig tegenverzoek ingediende verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht. Waar de deelgeschilprocedure, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, tot doel heeft buitengerechtelijke onderhandelingen vlot te trekken en mogelijk definitief af te ronden, dient de verzoekschriftprocedure tot het honden van voorlopig deskundigenbericht het doel het inschatten van de wenselijkheid en haalbaarheid van een bodemjprocedure,. Dit doel sluit niet uit dat partijen met het te verkrijgen deskundigenbcricht ook beogen om een regeling te bereiken. Het is om die reden dat de rechtbank Mennder in het tegenverzoek ontvankelijk acht, maar acht het wel van belang om te benadrukken dat de deskundige niet in een deelgeschilprocedure wordt benoemd. Er is in het tegen verzoek sprak van een voorlopig deskundigebericht. De procedure tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht laat de rechtbank de ruimte om zelf de vraagstelling te bepalen en biedt de mogelijkheid om de regie te voeren bij het tot stand brengen van het deskundigenrapport, hetgeen in het onderhavige geval wenselijk is omdat partijen gedurende twee jaar niet in onderling overleg tot benoeming van een deskundige hebben kunnen komen. X heeft aangegeven dat zij om die reden geen bezwaar heeft tegen deze procedure. De rechtbank zal het tegenverzoek van Meander dan ook toewijzen

4.9. De rechtbank zal overgaan tot benoeming van de hierna te noemen deskundige. Beide pattijen zijn het erover eens dat het voorlopig deskundigenonderzoek door deze deskundige wordt verricht. De rechtbank heeft de door partijen voorgestelde vragen opnieuw geformuleerd. De in de beslissing vermelde vragen zullen aan de deskundige worden voorgelegd. 

4.10. Bij de vaststelling van de vraagstelling is van belang dat van de juiste bewijsregel wordt uitgegaan. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv ligt de bewijslast van het causaal verband tussen de medische fout en de door haar gestelde schade bij X. Met toepassing van de omkeringsregel wordt op deze hoofdregel een uitzondering gemaakt, in die zin dat het bestaan van causaal verband (in de zin van het conditio sine qua non-verband) tussen een onrechtmatige gedraging of toerekenbare tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen (bewijsverrnoeden), tenzij degene die wordt aangesproken bewijst - waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs aannemelijk maken voldoende is - dat de bedoelde schade ook zonder die onrechtmatige gedraging of toerekenbare tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van de omkeringsregel is vereist dat sprake is van een gedraging in strijd met de norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, een veiligheidsnorm, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept ook bij betwisting aannemelijk heeft 
gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden zich heeft verwezenlijkt. 

4.11. De rechtbank heeft in de beschikking van 7 augustus 2013 overwogen dat Y, door op 28 juli 2008 Plaqueuil voor te schrijven zonder voorafgaand en evenmin tussentijds oogheelkundig onderzoek te laten verrichten de hiervoor beschreven veiligheidsnorm heeft geschonden en dat ook aan de overige voorwaarden voor de omkeringsregel is voldaan. Vervolgens is geoordeeld dat het bewijsvermoeden is ontzenuwd door middel van het tegenbewijs, maar dat ook niet is komen vast te staan dat het causaal verband er niet is. 

4.12. Het is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van belang om twee zaken van elkaar te onderscheiden, te weten de vraag of de retinopathie veroorzaakt kan zijn door het innemen van Plaqueuil en de vraag of bij het uitvoeren van het voorgeschreven voorafgaand en tussentijds onderzoek Plaqueuil zou zijn voorgeschreven zoals dat bij X is gedaan. Deze vragen hangen met elkaar samen. 
Voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van Meander is het van belang om van de deskundige te vernemen welke bevindingen bij een voorafgaand oogheelkundig onderzoek van invloed (kunnen) zijn op het voorschrijven van Plaquenil, het vaststellen van de dosis daarvan en het bepalen van de data (de regelmaat) van het te verrichten tussentijds oogheelkundig onderzoek. 
Voorts is het van belang om de deskundige te vragen ofhij thans nog kan vaststellen welke bevindingen zouden zijn gedaan indien X voorafgaand aan het voorschrijven van Plaquenil oogheelkundig zou zijn onderzocht en waartoe die bevindingen zouden hebben geleid ten aanzien van het voorschrijven van Plaquenil, het vaststellen van de dosis daarvan en het bepalen van de data (de regelmaat) van het te verrichten tussentijds oogheelkundig onderzoek. 
Tevens is van belang om de deskundige te vragen of er, gegeven de retiuopathie bij X en de inname door haar van Plaquenil, reden is, en zo ja welke, om te veronderstellen dat er bij voorafgaand oogheelkundig onderzoek van X bevindingen zouden zijn gedaan als gevolg waarvan Plaqueuil niet, of in een andere dosering zou zijn voorgeschreven en met welke regelmaat het tussentijds onderzoek zou zijn bepaald. 
Tenslotte is van belang om de deskundige te vragen of, en zo ja in welke mate van waarschijnlijkheid de retinopathie te voorkomen zou zijn geweest indien Plaqueuil niet, of in een andere dosering zou zijn voorgeschreven en X tussentijds zou zijn onderzocht als bij aanvang zou zijn bepaald. 

4.13. Meander heeft aangegeven dat zij belang heeft bij een medische uiteenzetting van de zaak. Met het oog hierop heeft zij vraag 1. geformuleerd. Nu vast staat dat retinopathie is ontstaan, is de rechtbank echter - met X - van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is voor deze vraagstelling. 

4.14. Van de zijde van beide partijen is wel voorgesteld de deskundige te vragen het (mogelijke) percentage functionele invaliditeit te bepalen, zodat dit bij de vraagstelling wordt meegenomen. 

4. 15. X heeft bij brief van 28 oktober 2015 aangegeven dat zij geen reden ziet waarom zij zou moeten worden onderzocht door de te benoemen deskundige omdat zij een uitgebreid medisch dossier van haar aan hem zal toezenden. X heeft er echter geen bezwaar tegen dat medisch onderzoek plaatsvindt als de deskundige dat nodig acht. Gelet hierop zal het al dan niet plaatsvinden van medisch onderzoek aan de deskundige worden overgelaten. 

4.16. De rechtbank ziet geen aanleiding om afte wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige door Meander moet worden gedeponeerd omdat zij de benoeming van een deskundige verzoekt en bovendien de fout, waarop de aansprakelijkheidsstelling is gebaseerd, heeft erkend. De rechtbank zal de beslissing over het voorschot ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren. 

4.17. De partijen dienen de deskundige te voorzien van de processtukken. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen de deskundige inzage zullen geven in alle bescheiden die hij voor de uitvoering van zijn opdracht van belang acht. Indien een partij schriftelijke opmerkingen aan de deskundige doet toekomen, verstrekt zij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij. 

4.18. De rechtbank overweegt ambtshalve dat aangezien het onderzoek door de deskundige een medische onderzoek betreft waarvoor geen contractuele relatie bestaat, aan X het inzage- en blokkcringsrecht toekomt als bedoeld in artikel 7:4641id 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit betekent dat Seclney als eerste het conceptrapport van de deskundige dient te ontvangen en vervolgens, indien zij bij dat rapport haar blokkeringsrecht niet heeft uitgeoefend, als eerste het definitieve rapport van de deskundige. 
De deskundige zal daarom dienen te handelen als hierna is weergegeven. De rechtbank wijst er overigens op dat, indien X van haar blokkeringsrecht gebruik maakt, de rechtbank daaruit de gevolgtrekking kan maken die zi] in de gegeven omstandigheden geraden acht. 

4.19. Nu de advocaat van Meander van de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschikking zal ontvangen, is X niet gehouden Meander op de voet van artikel 206 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden. 

5. De beslissing 

De rechtbank 

ten aanzien van het deelgeschil 

5.1. wijst het verzoek af, 

5.2. begroot de kosten van dit deelgeschil op € 7.964,95 (inclusief btw), te vermeerderen met het griffierecht van € 285,00, en veroordeelt Meander tot betaling daarvan aan X, 

ten aanzien van het tegen verzoek 

5.3. beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen: 
1. Wat zijn in het algemeen de bevindingen bij een voorafgaand oogheelkundig onderzoek die van invloed (kunnen) zijn op het al dan niet voorschrijven van Plaquenil, het vaststellen van de dosis en het bepalen van de data van het tussentijds oogheelkundig onderzoek? 
2. Kan thans nog vastgesteld worden welke bevindingen zouden zijn gedaan indien X voorafgaand aan het voorschrijven van Plaquenil oogheelkundig zou zijn onderzocht, en zo ja welke zijn dat, en waartoe zouden die bevindingen hebben geleid ten aanzien van het voorschrijven van Plaquenil, het vaststellen van de dosis daarvan en het bepalen van de data (de regelmaat) van het te verrichten tussentijds oogheelkundig onderzoek? 
3. Is er reden, en zo ja welke, om te veronderstellen dat er, gegeven de retinopathie bij X en de inname door haar van Plaquenil, bij voorafgaand oogheelkundig onderzoek van X bevindingen zouden zijn gedaan als gevolg waarvan Plaqueuil niet, of in een andere dosering zou zijn voorgeschreven en met welke regelmaat het tussentijds onderzoek zou zijn bepaald? 
4. Zou, en zo ja in welke mate van waarschijnlijkheid, de retinopathie te voorkomen zijn geweest indien Plaqueuil niet, of in een andere dosering zou zijn voorgeschreven en X tussentijds zou zijn onderzocht als bij aanvang zou zijn bepaald? 

Met dank aan mr. J.F. Roth, SAP Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/rb-midden-nl-041215